Voor-reden.
WAer d'overdenckingen van de Verstandighste selfs, ontrent de Gedenkschriften, soo van de voorledene eeuwen, als van dese tegenwoordige, wierden heen gevoert, van daer keerden sy noit weder, als onder de diepste verwonderingen. d'Ervarentheit heeft vele konsten aen de werelt verschaft; en deselve neerstighlijck geoeffent, heeft soo vele Wetenschappen gebaert, voornamelijk wanneer een scherpsinnigh brein daer nevens gekomen is. D'oeffening moet de konst voltoien; want het is niet genoech eenige saek door een snedigh vernuft te hebben begrepen, maer die sich geoeffent heeft, kan alleen daer Meester in zijn. Daer by moet d'onderwysing dan komen, om de konst onder de menschen gemeen te maken, of anders sou die weder moeten sterven, met den genen die haer gevonden had. Tot de konsten dan werden de tijdt, neerstigheit, oeffening, onderwysing, met een schrander vernuft vereist, om daer aen haer ei-