| |
2. Spraakleer.
11. J. Grimm, Deutsche Grammatik, I, 2e Ausg. Göttingen 1822; 2e Ausg. neuer Abdr. besorgt von Wilh. Scherer. Berlin, 1873. 8o. |
In het Ie Boek o.a. Mittelniederl. buchstaben, |
bl. 466 |
neuer Abdr. bl. 396. |
In het Ie Boek o.a. Mittelniederl. vocale |
bl. 466-486 |
neuer Abdr. bl. 396-412. |
In het Ie Boek o.a. Mittelniederl. consonanten |
bl. 486-506 |
neuer Abdr. bl. 412-429. |
In het IIe Boek o.a. Mittelniederl. substantiven |
bl. 687-694 |
neuer Abdr. bl. 607-613. |
In het IIe Boek o.a. Mittelniederl. adjectiven |
bl. 750-751 |
neuer Abdr. bl. 670-671. |
In het IIe Boek o.a. Mittelniederl. verbum |
bl. 970-981 |
neuer Abdr. bl. 887-899. |
Zie verder in de overige gedeelten van dit werk al datgene wat in de verschillende hoofdstukken over mnl. woorden wordt opgemerkt.
|
12. L.Ph.C. van den Bergh, Over de verbuiging der naamwoorden in het oud-nederduitsch. - Taalk. Mag. II (1837) bl. 297-312, 379-394. III (1840) bl. 29-36. |
13. J.H. Halbertsma, Iets over een' ouden vorm der Gebiedende wijs in het Nederduitsch. (Met bijvoegsel van A. de Jager). - Taalk. Mag. IV (1842) bl. 691-694. |
14. A. de Jager, Oude vorming van de gebiedende wijs bij sommige onzer werkwoorden. - In zijne Verscheidenheden (Dev. 1844) bl. 195-208, en vervolgd in zijne Latere Verscheidenheden (Dev. 1858) bl. 469-470. |
15. - Over het bijwoordelijk gebruik van eenige onzer voorzetsels. - In zijne Verscheidenheden (Dev. 1844) bl. 209-232, en vervolgd in zijne Latere Verscheidenheden (Dev. 1858) bl. 471-477. |
16. - Over de beteekenis van het werkwoord merghen en enkele andere, verwante of gelijkbeteekenende, uitdrukkingen. - In zijne Verscheidenheden (Dev. 1844) bl. 233-248, en vervolgd in zijne Latere Verscheidenheden (Dev. 1858) bl. 478-479. |
17. J.A. Alberdingk Thijm, Verbuiging van lid- en voornaamwoord in den derden naamval van het vrouwelijk meervoud. - Arch. v. Ned. Taalk. II (1849-50) bl. 202-209. |
| |
| |
18. V.H. Van den Hove, Over de verbuigingen der oud-, middel- en nieuw-Nederduitsche tale. Brief aan Prof. Bormans. - Het Taelverbond, Ve Jrg. 6e dl. (1849-50), bl. 246-265, 388-410, 519-548.
Ook afzonderlijk verschenen: Brussel - Gent 1850. 8o.
|
19. Prudens van Duyse, De oudste Vlaemsche Spraekkunst (Verbuiging en vervoeging). - De Eendragt VI (1851-52) bl. 1. |
20. K.F. Stallaert, Lijst van Nederduitsche werkwoorden die oudtijds met den Genitief verbonden werden. - Het Taelverbond (1853) bl. 80-116.
Ook afzonderlijk verschenen: Brussel - Gent 1853. 8o.
|
21. J.F.J. Heremans, Iets over ik heb geweest en ik ben geweest. - Het Taelverbond (1853) bl. 323-334. |
22. W.G. Brill, Over de ellipsis des substantiefs bij den genitief en over een bijzonder geval dezer figuur in het Middennederlandsch. - Nieuw Arch. v. Ned. Taalk. (1855-56) bl. 50-56. |
23. L.A. te Winkel, Over de werkwoorden met een verschoven Praeteritem. - N. Nederl. Taalmag. III (1856) bl. 63-90. |
24. A. de Jager, De versterkte ontkenning in onze taal, vooral bij de Middelnederlandsche schrijvers. |
I. |
Voorwerpen uit het Rijk der Delfstoffen. |
II. |
Voorwerpen uit het Rijk der Planten. |
III. |
Voorwerpen uit het Rijk der Dieren. |
In zijne Latere Verscheidenheden (Dev. 1858) bl. 57-155. |
25. J. David, Over de regelmatigheid in de spelling bij de oud-Nederduitsche schrijvers. - Taalgids I (1859) bl. 91-101. |
26. L.A. te Winkel, Over de causatieve werkwoorden. - Als voren I (1859) bl. 147-166. |
27. - Over het aantal naamvallen in het Nederlandsch. - Declinatie in het Middelnederlandsch. - Als voren II (1860) bl. 302. |
28. D. van Kalken, Voorbeelden van een verouderde vervoeging der thans in gebruik zijnde werkwoorden. - Als voren III (1861) bl. 286-302. |
29. L.A. te Winkel, Over de verkleinwoorden. - Wijze van vorming der verkleinwoorden in het Middelnederlandsch. - Als voren IV (1862) bl. 92. |
30. Verbuiging der bijvoegelijke naamwoorden in het Middennederlandsch. - Navorscher XVI (1866) bl. 216. |
| |
| |
31. Eelco Verwijs, Korte Middelnederlandsche Spraakkunst. - In: Bloeml. v. Middelnederl. dichters, door E. Verwijs, IV. Zutphen 1867. bl. 173-242.
Ook afzonderlijk verschenen: Zutphen 1867. 8o.
Beoordeeld door R.H.J. Gallandat Huet, in Ned. Spectator 1867 bl. 402.
|
32. J. Verdam, Twee Middelnederlandsche genitivi. - Taal- en Letterbode II (1871) bl. 148-152.
-- P.J. Cosijn, Smijns - Als voren II. (1871) bl. 153.
Tegen het voorgaande.
|
33. P.J. Cosijn, De partikel ghe in het Middelnederlandsch. - Als voren III (1872) bl. 151-154. |
34. A. de Jager, Schijnbare frequentatieven in het Nederlandsch. Als voren V (1874) bl. 52-63, 138-153, 181-197. |
35. P.J. Cosijn, Twee Accusatieven op -e. - Als voren V (1874) bl. 67. |
36. J. te Winkel, Bastaardwoorden met ver samengesteld. - Als voren V (1874) bl. 299-308. |
37. E. Martin, Grundzüge der mnl. Laut- und Formenlehre. - In: Willems Gedicht van den vos Reinaerde, herausg. von E. Martin, Paderborn (1874) bl. 409-420. |
38. P.J. Cosijn, Iets over de verbuiging van het dietsche adjectief. - Taal- en Letterbode VI (1875) bl. 148-157. |
39. - Een instrumentalis. - Als voren VI (1875) bl. 291. |
40. A. de Jager, Onpersoonlijk gebruik der werkwoorden hebben, geven en doen. - In zijne Nieuwe taal- en letteroefeningen (Gron. 1876) bl. 1-11. |
41. J. Verdam, Over lijk en like in Mnl. voornaamwoorden. - Taalk. Bijdragen II (1879) bl. 220-226. |
42. J. Franck, Mittelniederländisch ö. - Zeitschr. f. deutsches Alterthum XXIV, N.F. XII (1880) bl. 25-32.
-- Noch einmal Mittelndl. ö. - Als voren bl. 355-369. |
43. W.L. van Helten, Enkele grammatische opmerkingen. - Noord en Zuid III (1880) bl. 16-20. |
44. T.v.L., Eenige vragen omtrent het Middelnederlandsch. - Als voren III (1880) bl. 20-21. |
45. J. te Winkel, Het ontbreken van het persoonlijk voornaamwoord bij eenige middelned. zinvoegingen. - Als voren III (1880) bl. 23-35. |
46. W.L. van Helten, Iets over de verhouding van het praedicaats-werkwoord met het onderwerp. - Als voren III (1880) bl. 86-91. |
| |
| |
47. J. Verdam, Absolute naamvallen in 't Middelned. en Nederl. Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. II (1881) bl. 188-198. |
48. J. Franck, Die behandlung des e bei Maerlant. - Zeitschr. f. dtsches Alterth. XXV, N.F. XIII (1881) bl. 19-26. |
49. - Zur Mnl. Conjugation. - Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. II (1882) bl. 19-26. |
50. - Mittelniederländische Miscellen III. Zum Participium praesentis. Als voren II (1882) bl. 33-37. |
51. W.L. van Helten, Bijdrage tot de Dietsche Grammatica. - Als voren II (1882) bl. 39-61, 289-317. III (1883) bl. 93-102, 290-311. |
52. J. Franck, Die Apocope bei Maerlant. - Zeitschr. f. dtsches Alterth. XXVI. N.F. XIV. (1882) bl. 332-348. |
53. W.L. van Helten, Eene omschrijving van den Superlatief. - Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. III (1883) bl. 119-120. |
54. - Een en ander over verba en uitdrukkingen, met den datief. - Als voren III (1883) bl. 290-310. |
55. J. Franck, Mittelniederländische Grammatik mit Lesestücken und Glossar. Leipzig 1883. 8o.
-- J. Vercoullie, de Nederlandsche taalkunde in Duitschland. - Nederl. Museum. IIe Reeks 1e Jrg. Dl. I (1884) bl. 217-242 en 2e Jrg. Dl. 2 (1885) bl. 5-27.
Over J. Franck en zijne werken.
|
56. J. te Winkel, De grammatische figuren in het Nederlandsch. - Noord en Zuid. VI (1883) bl. 1, 65, 161, 193, 361. VII. (1884) bl. 65, 142, 193.
Ook afzonderlijk verschenen: Kuilenburg 1884. 8o.
|
57. R.A. Kollewijn, Iets uit de geschiedenis onzer Verbuiging. - Als voren VII (1884) bl. 35-54. |
58. J. te Winkel, De Frankische en de Saksische bestanddeelen van het Middelnederlandsch. - Als voren VII (1884) bl. 134-141. |
59. W.L. van Helten, Bijdragen tot de Dietsche Grammatica. - Tijdschr. v. Ned. Taal- en Letterk. V (1885) bl. 207-245. |
60. - Middelnederlandsche spraakkunst Groningen 1887. 8o. |
|
|