Bibliographie der Middelnederlandsche taal- en letterkunde. Deel 1
(1888)–Louis D. Petit– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |
Voorrede.‘Hier es over ghepynt langhe stonde’. Reeds voor eenige jaren was ik begonnen aan de samenstelling eener lijst van de verschillende uitgaven van Middelnederlandsche teksten en studiën over Middelnederlandsche taal- en letterkunde, die in de Werken van taal- en letterkundige Genootschappen, in Mengelwerken en Tijdschriften voorkomen (dikwijls zoodanig daarin verborgen liggen dat zij aan de beoefenaren dezer studie zoogoed als onbekend bleven), daar ik meende te mogen verwachten dat eene zorgvuldige, en tot op den laatsten tijd bijgewerkte bibliographie, aan de taal- en letterkundigen niet dan welkom zou kunnen wezen. - Eene menigte aanteekeningen had ik reeds gemaakt en mijn werk had reeds een belangrijken omvang verkregen, toen andere studiën en werkzaamheden mij noodzaakten het geheel te laten rusten. Dat de prijsvraag, uitgeschreven door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde, daarom in hooge mate mijn aandacht trok, zal iedereen na 't lezen der voorgaande regels beseffen. Ik had dan ook nauwelijks daarvan kennis genomen, of ik zocht mijne vroeger gemaakte aanteekeningen weder op, en besloot, hoewel andere werkzaamheden een groot deel van mijn vrijen tijd in beslag namen, onverwijld dien arbeid weder op te vatten, en alle krachten in te spannen om met dat omvangrijke werk op den door de Academie gestelden tijd gereed te komen. Daarvoor had ik geen oogenblik te verliezen, want, al had ik reeds eene menigte tijdschriften geëxcerpeerd en een zeer groot aantal aanteekeningen gemaakt, om aan de door de Academie gestelde vraag te kunnen voldoen, moest ik aan mijn oorspronkelijk plan eene groote uitbreiding geven en de gemaakte aanteekeningen bijna geheel omwerken. Ik had mij toch destijds voorgesteld alleen eene lijst, of liever een Repertorium, te geven van alle verhandelingen, studiën en tekstuitgaven die niet afzonderlijk verschenen waren, doch slechts voorkwamen in Mengelwerken en | |
[pagina VI]
| |
Tijdschriften; de bedoeling der Academie was beter, daar zij ook opgave verwachtte van de afzonderlijk verschenen boeken, en dus eene volledige Bibliographie der Middelnederlandsche taal- en letterkunde verlangde. Overtuigd van de juistheid dezer bedoeling heb ik dan ook mijn plan gewijzigd, van alle met betrekking tot de mnl. taal- en letterkunde verschenen boeken (ook der Incunabelen) aanteekening gehouden, en alle tijdschriftartikelen, zelfs de hoofdstukken van verschillende taalkundige werken, (zooals b.v. M. de Vries, Proeve van middelnederl. taalzuivering, J. Verdam, Tekstcritiek van middelnederl. schrijvers enz.) daarmede in verband gebracht, zoodat ik durf onderstellen, dat de titel van Bibliographie der Middelnederlandsche taal- en letterkunde niet ten onrechte aan deze Proeve van beantwoording gegeven is. Zooals die titel genoegzaam aanduidt, heb ik mij bepaald tot alles wat uitsluitend het Middelnederlandsch betreft, en het Middelnederduitsch (Mittelniederdeutsch), als niet tot het Nederlandsch behoorende, daarbuiten gelaten; slechts in enkele gevallen is, waar dit noodig bleek en het de vermelding gold van Nederduitsche vertalingen, of bewerkingen van Middelnederlandsche geschriften, van dien regel afgeweken. - Verder heb ik gemeend mij te mogen bepalen tot alles wat de eigenlijk gezegde letteren, of liever fraaie letteren aangaat, en daarom heb ik alles wat ik vond, en voorloopig aanteekende, met betrekking tot datgene wat niet daaronder gerekend wordt, zooals Geneeskunde, Rechtsgeleerdheid, Charters, Oorkonden, enz. onvermeld gelaten. Deze beperking lag in mijn oorspronkelijk plan, en ik meende geheel te handelen in de bedoeling der Prijsvraag, uitgeschreven door de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (niet: Academie van Wetenschappen) wanneer ik, bij de bewerking dezer bibliographie, die beperking handhaafde. - Overigens zal men daarin alle Middelnederlandsche Dicht- en Prozawerken vermeld vinden, die òf in de 15de eeuw (tot 1500) verschenen zijn, òf in later tijd naar Handschriften uitgegeven werden, met bijvoeging der daarbij behoorende literatuur, der daarop gegeven tekstverbeteringen, recensiën, vertalingen, bewerkingen als volksboekjes enz.; dat daaraan zeer veel zorg besteed is, vooral aan de determineering der verschillende medegedeelde fragmentenGa naar voetnoot1), zal ieder deskundige, naar ik vertrouw, dadelijk ontdekken. | |
[pagina VII]
| |
De titels der Tijdschriften, Genootschapswerken en Boeken waarin door mij aangehaalde bijdragen of tekstuitgaven voorkomen, en waarbij de uiterste volledigheid en nauwkeurigheid beoogd is, werden telkens door mij zoo duidelijk mogelijk herhaald en niet, zooals in andere Repertoria voorkomt, slechts zeer verkort of zelfs met enkele letters aangeduid. Naar mij steeds bij het gebruik van verschillende Repertoria toch gebleken is, maken deze verkortingen 't raadplegen dezer nuttige en onontbeerlijke boeken dikwijls hoogst moeilijk, daar men herhaaldelijk genoodzaakt wordt in de Lijst der verkortingen na te zien, wat die verkortingen of enkele letters toch beteekenen; daarom heb ik bij alle aanhalingen telkens de titels der tijdschriften en andere verzamelwerken beknopt herhaald, met opgave van 't jaar van uitgave, het deeltal en de bladzijde. Hierdoor is 't dan ook niet noodig dat een Lijst der geraadpleegde tijdschriften enz., of eene opgave der gebruikte verkortingen medegedeeld werd, en die zal men in deze bibliographie dan ook missen.
De 1e Afd. (bldz. 1-10) dezer Bibliographie is gewijd aan de Middelnederlandsche Taalkunde. - Na de weinige titels der artikelen over de Geschiedenis der mnl. taalkunde volgen die, meer bepaald aan de mnl. Spraakleer gewijd, chronologisch gerangschikt; daarna volgt de Afd. mnl. Versbouw, en de Afd. Glossen, Woorden, Woordverklaring en Tekstcritiek sluit zich daarbij aan. De groote menigte woorden in de verschillende tijdschriften verklaard en toegelicht, heb ik in deze Bibliographie niet afzonderlijk opgenomen, daar die alle voorkomen of voorkomen zullen in het groote Middelnederlandsche Woordenboek van Eelco Verwijs en J. Verdam, en iedereen die van het Middelnederlandsch zijn studie maakt, dat uitmuntende Woordenboek, geheel bewerkt naar de laatste resultaten der taalwetenschap, gebruiken moet en zich niet meer tevreden mag stellen met de verklaring van een woord, zooals die in 1850 of 1860 in het een of ander tijdschrift gegeven werd; deze Bibliographie kan, uit den aard der zaak, niet verder gaan dan slechts op die artikelen te wijzen. - Van de talrijke studiën aan Tekstcritiek gewijd, werden in deze Afd. slechts de collectieve titels vermeld, met aanwijzing in welk tijdschrift die studiën te vinden zijn; in de Hoofdafdeeling Letterkunde echter is bij ieder dicht- of prozawerk nauwkeurig en uitvoerig opgegeven door wie, en voor welke verzen of woorden, tekstcritiek of verbeteringen in tijdschriften of boeken gegeven zijn. Behalve alle taal- en letterkundige tijdschriften zijn | |
[pagina VIII]
| |
daarvoor b.v. ook geheel geëxcerpeerd de Proeve van middelnederl. taalzuivering van Prof. M. de Vries en Prof. J. Verdam's Tekstcritiek van middelnederl. schrijvers. - Het slot der Ie Hoofdafd. is gewijd aan de Woordenboeken. De Tweede Hoofdafd., de Letterkunde, wordt geopend door de groote menigte titels der werken met betrekking tot de Geschiedenis der Letterkunde (blz. 11-20). - Kleine werkjes, schoolboekjes, liet ik onvermeld, daar het meerendeel daarvan slechts in een paar regels over de mnl. letteren spreken; de grootere werken echter nam ik alle op, met vermelding der hoofdstukken waarin de mnl. letterkunde behandeld wordt, en, daar deze Afd. zeer breed door mij opgevat werd zal men daarin verscheidene titels van werken opgeteekend vinden, die men wellicht niet in eene geschiedenis der Nederlandsche letterkunde zoeken zou, en die toch m.i. in eene daaraan gewijde bibliographie niet gemist mogen worden. Ik noem slechts No. 176 W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming, No. 197 J.C. van Slee, de Kloostervereeniging van Windesheim, No. 198 J.G.R. Acquoy, Het Klooster te Windesheim en zijn invloed, No. 215 J.J. Altmeyer, Les précurseurs de la Réforme enz. - In deze werken toch vindt men de meest uitvoerige en betrouwbare mededeelingen over de proza-geschriften onzer voorvaderen, en moeten daarom dus door de beoefenaren onzer letterkunde bepaald geraadpleegd worden; en dat in de verschillende kerkhistorische tijdschriften menige hoogstbelangrijke bijdrage tot de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde verborgen is, zal uit deze Afd. verder duidelijk blijken. Na deze Afd. volgen de Levensschetsen, Levensbijzonderheden enz. der Middelnederlandsche dichters en prozaschrijvers, alphabetisch naar de voornamen dier personen gerangschikt (blz. 21-29). - Korte biographieën uit Conversations-Lexika of dergelijke algemeene handboeken nam ik niet op, daar die in den regel niets dan compilatiewerk zijn. Wèl daarentegen vermeldde ik de zelfstandige, op bronnenstudie steunende degelijke artikelen van mannen als Napoléon de Pauw, Ferd. Loise, C. Schmidt, Bonet-Maury, E. Martin enz. in de Biographie Nationale Belge, in Herzog's Real-Encyclopädie, in Lichtenberger's Encyclopédie des sciences religieuses, in de Allgemeine Deutsche Biographie enz. In de daarop volgende Afd. Biblíographie (blz. 30-34) zijn alle bibliographische handboeken vermeld die men bij de studie der mnl. letterkunde raadplegen moet, terwijl in het 2e gedeelte dezer Afd. de artike- | |
[pagina IX]
| |
len genoemd zijn gewijd aan de vermelding van Handschriften van gemengden inhoud, d.i., waarin verschillende gedichten of prozawerken voorkomen. Die artikelen waarin HSS. van bijzondere werken beschreven werden, zijn in de volgende afdeelingen bij de titels dier werken vermeld. De dan volgende zeer groote onderafdeeling Tekstuitgaven en Critiek (blz. 35-236) is weder in 16 onderafdeelingen gesplitst, waarvan de eerste (blz. 35-38) gewijd is aan de Verzamelingen en wel aan die van algemeenen aard, d.i. te zeggen: aan die verzamelwerken waarin zoowel Romans, Fabels, Kronieken, als Boerden en Liederen enz. opgenomen zijn, zooals b.v. Hoffmann's von Fallersleben Horae Belgicae, von Kausler's Denkmäler, Moltzer's Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde, de Oudvlaemsche gedichten uitg. door Ph. Blommaert en meer dergelijke algemeene werken. Ik vermeldde in deze Afd. slechts de collectieve titels zonder inhoudsopgave, daar de in deze Verzamelwerken voorkomende gedichten, alle onder hunne bijzondere titels opgenomen werden in de volgende onderafdeelingen, waarin zij elk naar hunnen bijzonderen inhoud meer eigenaardig thuis behoorden. - De Verzamelwerken waarin uitsluitend Liederen, Legenden, Boerden, Tooneelstukken of Prozastukken enz. opgenomen werden, zooals de X Goede Boerden, Moltzer's uitg. der Middeln. dramatische poezie enz. zijn niet in deze algemeene afdeeling vermeld, doch telkens aan het hoofd der daaraan bijzonder gewijde onderafdeelingen opgenomen. Op deze Afd. volgt dan die der Bloemlezingen (blz. 38-39), die wèl te onderscheiden zijn van de voorgaande Verzamelingen, en daarom dan ook in eene bijzondere Afd. opgenomen werden. In de voorgaande Afd. toch vermeldde ik slechts die Verzamelingen waarin Gedichten enz. naar Handschriften uitgegeven werden, terwijl in de Afd. Bloemlezingen uitsluitend titels van werken genoemd zijn, voor welker samenstelling geen Handschriften doch gedrukte boeken gebruikt werden; m.a.w. verzamelwerken, waarin slechts stukken opgenomen zijn, ontleend aan reeds vroeger naar Handschriften uitgegeven werken. Vandaar dan ook, dat de in die Bloemlezingen voorkomende stukken, niet door mij ieder afzonderlijk vermeld zijn bij de werken, waaruit zij gekozen of waaraan zij ontleend werden, daar dergelijke Keur- of Bloemlezingen, hoe nuttig ook voor het onderwijs, voor den ernstigen beoefenaar van het Middelnederlandsch (voor wien deze Bibliographie in de eerste plaats bestemd is) volstrekt geen waarde hebben. Daarna volgen in 14 bijzondere onderafdeelingen de titels der verschil- | |
[pagina X]
| |
lende en talrijke Middelnederlandsche Dicht- en Prozawerken, stelselmatig verdeeld en gerangschikt naar het onlangs verschenen werk: Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde door Dr. Jan te Winkel, dl. I (Haarlem 1887) naar welken voortreffelijken arbeid ik voortdurend verwezen heb. Na de Germaansche Sagen (blz. 40) volgen de Classieke Romans (blz. 41-45), de Frankische (blz. 45-57), Britsche (blz. 57-63) Oostersche Romans (blz. 63-73), de Dierfabel en het Dierenepos (blz. 73-84) enz. terwijl een bijzondere onderafdeeling (de Xde, blz. 101-122) uitsluitend gewijd werd aan ‘die vader der dietscher dichteren algader’, aan Jacob van Maerlant, welke Afd. niet minder dan 21 bladzijden beslaat; daarna volgt de afd. Berijmde Geschiedschrijving (blz. 122-138) enz. enz. zooals de uitvoerige Inhoudsopgave dezer Bibliographie verder aanduidt. In deze afdeelingen is steeds naar de grootste uitvoerigheid en nauwkeurigheid gestreefd, en door de titels der tijdschrift-artikelen en der afzonderlijke boeken in inleidende geschriften, tekstuitgaven met de daarop gegeven tekstcritiek, vertalingen enz. te splitsen en deze dan weder chronologisch te rangschikken, is bij allen een duidelijk overzicht gegeven van de studie die aan deze Middelnederlandsche dichtwerken gewijd werd. Men zie slechts, om maar eenige voorbeelden te noemen No. 437 Roman der Lorreinen; No. 460 Floris ende Blancefloer; No. 468 die Rose; No. 470 Reinaert, waaraan niet minder dan negen bladzijden dezer Bibliographie gewijd zijn; No. 521 de Martijns; No. 530 der Naturen bloeme; No. 532 de Rijmbijbel; No. 534 de Spiegel historiael van Jacob van Maerlant waarvoor acht bladzijden noodig waren; No. 541 de Spiegel historiael van Lodewijc van Velthem; No. 542 Rijmkronijk van Jan van Heelu; No. 543 Grimbergsche oorlog; No. 544 Melis Stoke; No. 545 de Brabantsche yeesten; No. 550 Wapenboeck van Gelre enz. enz. - Bij ieder werk is, zooals men bespeuren zal, de geheele literatuur genoemd, voor zoo verre die het Middelnederlandsche werk betreft: bibliographische opgaven, de uitgegeven fragmenten met opgave tot welk gedeelte van het werk zij behooren, de volledige uitgaven, de recensiën, de tekstverbeteringen, de omwerkingen in proza of als volksboek, de vertalingen enz., telkens met uitvoerige en nauwkeurige opgave door wien, naar welk Handschrift, waar, wanneer of in welk tijdschrift zij uitgegeven werden. - Bij alles is, zooals ik reeds zeide, de uiterste nauwkeurigheid en uitvoerigheid beoogd, en slechts voor de Afd. Liederen (waarover ik lager spreken zal) en voor de Recensiën, heb ik gemeend mij eene zekere beperking te mogen veroorloven, daar ik van deze laatste slechts die vermeld heb, waarvan de be- | |
[pagina XI]
| |
oefenaren der mnl. letterkunde kennis moeten nemen. Bloote aankondigingen of aanbevelingen toch liet ik in den regel geheel onvermeld, daar deze, hoe welkom en nuttig ook voor de boekhandelaren bij de uitgave der besproken boeken, voor den beoefenaar der letterkunde later niet de minste waarde meer hebben. De 13e onderafd. (blz. 154-180) Boerden, Sproken, Verhalen en Gedichten, geheel op dezelfde manier als de voorgaande afdeelingen bewerkt, is weder in twee onderafdeelingen gesplitst: 1o Boerden enz. waarvan de dichters bekend zijn en 2o Boerden enz. waarvan de dichters tot heden onbekend bleven. - In de 1e Afd. vindt men daardoor alle Gedichten bijeen door Augustijnken van Dordt, Willem van Hildegaersberch enz. vervaardigd, gerangschikt alphabetisch naar de voornamen der dichters (zie blz. 154-162), terwijl in de 2e Afd. de Boerden, Sproken enz. voorkomen in alphabetische orde, naar het eerste woord van het vers waarmede zij aanvangen; de eerste regel is daarom dan ook bij iederen titel opgegeven (zie blz. 162-180). Voor de volgende Afd. Liederen (blz. 180-193) heb ik mij eene noodzakelijke en voorzeker door iedereen gebillijkte beperking veroorloofd. Na de inleidende geschriften en de Verzamelingen toch, volgen de onderafd. Geestelijke liederen en die der Wereldsche liederen, en daarin heb ik slechts die Liederen genoemd, die naar Handschriften in tijdschriften of enkele boeken medegedeeld werden. Het zou mij toch te ver gevoerd en aan deze Bibliographie een te grooten, onnoodigen omvang gegeven hebben, wanneer ik alle liederen voorkomende in de op bl. 181-183 genoemde Verzamelwerken of in de bestaande Liederboekjes, afzonderlijk vermeld had. Te eerder meende ik mij deze beperking te mogen veroorloven daar hij, die de Middelnederlandsche Liederen tot onderwerp zijner studiën kiest, bepaald de op blz. 180-181 genoemde werken van W. Moll. (No 765) J.G.R. Acquoy (No 768) en G. Kalff (No 767) raadplegen en bestudeeren moet, en hij daarin eene menigte mnl. liederen afgedrukt en verder alle noodige inlichtingen zal vinden, vollediger en met meer zaakkennis gegeven dan ik zou hebben kunnen doen. Na de Afd. Liederen volgt de Afd. Dramatische Poezie (blz. 194-199), waarin alle stukken vermeld zijn, die naar men vertrouwen kan, vertoond werden. Sommige Samenspraken, zooals b.v. de Wapene Martyn, die ongetwijfeld nooit vertoond werden, behoorden m.i. minder in deze Afd. thuis en zal men dan ook elders opgegeven vinden. Daarna volgt ten slotte de groote Afd. Prozawerken (blz. 199-233), | |
[pagina XII]
| |
weder verdeeld in de onderafdeelingen Verzamelingen (blz. 199), Vertalingen van Bijbelboeken (blz. 200), Levens van Jezus (blz. 203), Stichtelijke en godsdienstige geschriften (blz. 205-221), Maria-legenden en Legenden van Heiligen (blz. 222-224) enz. waarin vermeld zijn alle Middelnederlandsche prozawerken tot 1500 verschenen (de Incunabelen) benevens alle Middelnederlandsche prozawerken of fragmenten, in de 18e en 19e eeuw naar handschriften in tijdschriften en boeken uitgegeven. - Deze Afd., in het geheel niet voorkomende in Mone's Uebersicht der Niederländischen Volks-Literatur, noch in Hoffmann's Uebersicht der Mittelniederländischen Dichtung, en in alle werken over de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (behalve in dat van Jan te Winkel) zeer stiefmoederlijk behandeld, zal, naar ik vertrouw, menigeen treffen door de menigte titels die daarin opgenomen moest worden. Bij de beschrijving van de titels der door mij genoemde werken heb ik het tegenwoordig gebruik gevolgd, en slechts bij de boeken in de XVe eeuw verschenen, de namen der drukkers vermeld; bij de titels der later verschenen werken zijn daarom weggelaten de namen der boekhandelaars bij wie de genoemde boeken het licht zagen. Het aan het slot dezer Bibliographie (blz. 237 volg.) gevoegde uitgebreide Alphabetische Register, waarin alle daarin voorkomende Middelnederlandsche Dichters en Proza-schrijvers, de titels hunner werken en van de gedichten en boerden, waarvan de dichters onbekend bleven, de 1e regel vermeld zijn, met aanwijzing van het Nommer waaronder zij in deze Bibliographie voorkomen, zal het naslaan en het gebruik daarvan gemakkelijk maken.
En nu ten slotte. Om aan het verlangen van de Uitschrijvers dezer Prijsvraag te voldoen, heb ik bij een groot aantal der door mij genoemde werken de Bibliotheek vermeld waarin een ex. van dat boek voorhanden is. De overige zeer groote menigte werken, waarbij dit niet vermeld werd, zijn bijna alle voorhanden in de bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, waarvan het gebruik mij op de meest liberale wijze vergund en gemakkelijk gemaakt werd. Door deze, door mij zeer gewaardeerde, liberaliteit alleen toch werd het mij mogelijk gemaakt om een ideaal, reeds voor jaren gevormd, verwezenlijkt te zien en eene Bibliographie der Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde samen te stellen, die met liefde en toewijding bewerkt, naast de bekende werken van F.J. Mone en H. Hoffmann von Fallersleben, in | |
[pagina XIII]
| |
de boekenkasten der beoefenaren dezer studie een bescheiden plaatsje verzoekt, en naar ik hartelijk hoop, hun dikwijls nut en gemak opleveren zal. 10 October 1887.
Aldus luidde de Voorrede van het Handschrift dat door mij naar Gent gezonden, en door de Koninklijke Vlaamsche Academie in handen der Commissie van beoordeeling gesteld werd. Het oordeel van de Kampraden, de Heeren Dr. F. Willems te Leuven, Dr. Napoléon de Pauw te Gent en Dr. Ferd. Vanderhaeghen, Bibliothecaris der Universiteit aldaar, over de vier ingezonden antwoorden was van dien aard, dat de Academie, in hare zitting van den 27en December 1887, de door mij ingezonden Proeve van beantwoording met de Gouden Medaille bekroonde. - Was ik reeds innig verheugd over de zoo hoogst eervolle onderscheiding, aan mijnen arbeid ten deel gevallen, te meer was ik het, toen ik door de heusche toezending van het Verslag der Jury in de gelegenheid gesteld werd, kennis te nemen van het hoogst vleiend oordeel, door zulke zoo zeer daartoe bevoegde geleerden over mijn werk uitgebracht, en dat het vereerend besluit der Academie ten gevolge had. In de eerste plaats daarom een hartelijk woord van innige erkentelijkheid aan de Juryleden voor hun vleiend oordeel, en aan de Koninklijke Vlaamsche Academie voor de mij verleende onderscheiding, die door mij op zeer hoogen prijs gesteld wordt. Hoe gaarne ik ook aan het verlangen der Juryleden en der Academie gevolg gegeven, en aan deze Bibliographie een hoofdstuk over Charters en Wettelijke oorkonden toegevoegd zou hebben, zoo heb ik toch, na zeer ernstige overweging, besloten die voorloopig niet daarin op te nemen, en mijn werk te laten drukken zoo als ik het oorspronkelijk vervaardigde, maar vermeerderd met de titels der boeken en tijdschriftartikelen die sedert Oct. 1887 het licht zagen, waardoor dan ook thans mijne Bibliographie volledig is tot op het huidige oogenblik. - Hoewel ik het met den Hooggeleerden Heer F. Willems volkomen eens ben dat Charters, Wettelijke oorkonden enz. voor de taalstudie van het grootste gewicht zijn, en de vermelding daarvan de waarde dezer Bibliographie zeer zou verhoogd hebben, vreesde ik toch dat de bewerking daarvan in denzelfden geest, de uitgave te veel vertragen en aan het boek eene te groote uitbreiding geven zou; en hoe meer ik er over nadacht, des te meer vestigde zich bij mij de overtuiging dat de Charters, Wettelijke oorkonden, Keuren, Privilegiën, Rekeningen, Vonnissen enz. alleszins verdie- | |
[pagina XIV]
| |
nen dat daaraan vroeger of later eene afzonderlijke, uitvoerig bewerkte Bibliographie gewijd wordt. Om aan het verlangen der Academie te voldoen had ik, zooals hierboven gezegd werd, bij de meeste titels vermeld in welke Bibliotheek een ex. van het bedoelde boek of tijdschrift voorhanden was. Bij het drukken heb ik die opgaven weggelaten, daar bijna alle door mij vermelde boeken, tijdschriften en genootschapswerken voorhanden zijn in de Bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, waarvan het gebruik aan ieder op de meest liberale wijze vergund wordt, en de wetenschappelijk ingerichte Catalogus daarvan onlangs het licht zag, terwijl de eveneens door mij bewerkte alphabetische Catalogus binnen weinige maanden verwacht kan worden. Het op blz. xii vermelde Register heeft eene zeer groote uitbreiding ondergaan. - Niet slechts volgde ik den raad op door den heer F. Vanderhaeghen gegeven, en gaf ik aan de toenamen der Middelnederlandsche schrijvers eene verwijzing naar hunne voornamenGa naar voetnoot1), maar vermeldde daarenboven op de namen der latere schrijvers, alle hunne studiën over mnl. taal- en letterkunde, hunne uitgaven van mnl. teksten, de door hen geleverde tekstverbeteringen of recensiën, zoodat men nu met éen oogopslag zien kan hoeveel door geleerden als F.J. Mone, H. Hoffmann von Fallersleben, C.P. Serrure, J.F. Willems, J.H. Bormans, W.J.A. Jonckbloet, M. de Vries, J. van Vloten, Eelco Verwijs, J. Verdam e.a. in deze afdeeling der Nederlandsche letterkunde verricht is. - Dat Register lag in mijn oorspronkelijk plan; de tijd om het te vervaardigen ontbrak mij echter vóor 1 November 1887, en eerst thans, door deze bijvoeging, acht ik mijne Bibliographie compleet en afgewerkt. Is het niet te vermetel, dan wensch ik met deze Bibliographie en met dit Register hulde te brengen aan de nagedachtenis van hen, die, eene halve eeuw geleden, het eerst de aandacht vestigden op de in vergetelheid bedolven gedenkstukken onzer letterkunde; en niet minder aan de talrijke latere Noord- en Zuid-Nederlandsche taalbeoefenaren, die, door hun voorbeeld aangespoord, zich met ijver op de studie van het Middelnederlandsch toelegden, en aan wier kennis, energie en werkkracht onze taal- en letterkunde zooveel te danken heeft!
Leiden, 30 Augustus 1888. Louis D. Petit. |
|