Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijStemme: 50. Psalm. Godt die der Goden, &c.
VVAerom o Mensch! schijnt u de dood dus angh,
En zijt daer voor soo schouw en wonder bangh?
Daer ghy doch weet dat niemant kan ontgaen,
Dit vast besluyt, dat eenmael is gedaen:
Dat al wat leeft oock wederom moet sterven,
Om na dees dood een beter Rijck te erven.
2. Indien u Vrouw, of Kind, of Geld, of Goed,
Weer treckt te rugh, met een ontstelt gemoed,
Of soo de staet, of pracht, of dertelheen,
V zijn belet, om op dit pad te treen,
Gelooft vry, dat de dood u sal verrassen:
En op gevley, op staet, noch hooghmoed passen.
3. Veel beter is 't, dat elck weet voor gewis,
Dat dese dood een wegh ten leven is,
En dat die steets ons moet voor oogen staen,
Op dat wy ons niet tegens God misgaen,
Want wie de dood te recht kan overwegen,
Vind in den dood sich selve niet verlegen.
4. O saligh Mensch! Die dit in 't herte prent,
Die altijdt ooght op een Godsaligh end:
| |
[pagina 218]
| |
Die altijd pooght en staert na 's Hemels licht,
Daer hoop en liefd' in ons 't Geloove sticht:
Op dat wy steets, met vrolijckheyt omvangen,
Vyt dit gewoel, na beter vreughd verlangen.
5. Want ghy o Dood! zijt onse Medicijn,
Ghy lost ons ziel uyt rouw en droeve pijn:
Ghy voert ons lijf, met ramp en smert geplaeght,
Daer 't pier en worm, en 't arm gedierte knaeght,
Maer onse ziel, soo Hemelsch, als onsterflijck,
Geniet de vreughd, by God, en onverderflijck.
‘6. O Christe, die daer hebt den Dood vertreen,
‘Neemt aen ons wensch, ons suchten, en gebeen,
‘Wascht onse sond, door u vergooten bloed,
‘En schenckt ons, uyt genaed, u eeuwigh goed,
‘Op dat wy met een suyver kleed omtogen,
‘V heyligh heyr, met lust, beschouwen mogen.
|
|