Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– AuteursrechtvrijStemme: Psalm 23. Mijn Godt voedt my, &c.
MAch nimmermeer dan Christus zijn in vreden?
Moet hy van d'een en d'ander zijn bestreden?
Moet Pharizee hem altijdt achter halen?
Moet yder op sijn leer en wonden smalen?
Dies vraeghd hem dees, hoe krijgh ick 't eeuwigh leven?
Hy sprack tot hem, wat 's in de Wet geschreven?
2. Hy sey, daer staet ick sal mijn Godt beminnen,
Van gantscher kracht, met ziel, en lijf en sinnen,
En al 't verstand, en mijnen naesten mede,
Gelijck my self'. Dit zijn Gods gulde reden.
g'Hebt recht bescheyt, sprack Christus, my gegeven.
Voldoet dit al, soo hebdy 't eeuwigh leven.
3. Maer hy van als, hem willend' ondervragen,
Sprack hoe sal ick my na dees wetten dragen?
Welck is hy die men noemt sijn Even-naeste?
Daer van hy door gelijckenis, op 't laetste,
Hem heeft verklaert, wie d'Even-naeste waren,
Op dat hy sou, in eygen roem, bedaren.
4. Doch hy verstont niet dat dees Wet was geestlijck,
En dat de Mensch eylaes! was swack en vleeslijck,
| |
[pagina 122]
| |
Een slaef der sond, en onder 't jock gebogen:
Dat Mensch, als Mensch, was kranck, van onvermogen,
En dat de Wet behelsde strenge paden:
Wie 't een verbrack, al d'ander overtraden.
|
|