Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtvrij
[pagina 39]
| |
Stemme: Psalm 91. Die in Godes bewaringh, &c.
ALs David oud en af-gemat,
Verkleumt was in sijn leden,
En nauwlijx warmte by sich had;
Soo wierde hem gebeden,
Hy sou tot dienst een schoone Maeghd,
Verkiesen om te warmen,
Abisach was 't die hem behaeght,
Om rusten in sijn' armen.
2. Adonja sprack des Koninghs kroon,
Moet nu mijn hooft bedecken:
En sittend' op mijns Vaders throon,
Sal ick tot Koningh strecken.
Hy stelde daer een gastmael aen,
En noodighde sijn vrinden,
Op datse met hem onbelaen,
Te samen sich verbinden.
3. Als Nathan quam by Bathseba,
Ontdeckt' hy haer dien handel,
Van Hagiths Soon Adonia,
En sijn bedeckte wandel.
En hoe hy naer de Kroone stack,
Om Salomon te weeren,
Dies hy haer riet, sy soude strack
Sich tot den Koningh keeren:
4. En seggen hebt ghy Koningh niet,
My met een eed geswooren,
Dat Salomon dit hoogh gebiet,
Nae u sal toe-behooren?
Waerom is dan Adonia,
Tot Koningh uytverkooren?
Dit is wat nieuws, sprack Bathseba.
En 't klinckt vreemt in ons' ooren.
5. Terwijl sy voor den Koningh stont,
Quam Nathan in-getreeden,
| |
[pagina 40]
| |
Die strax al dit geheym verbont,
Aen David gingh ontleeden:
Dies swoer hy noch een diere eed,
Dat Salomon sou erven,
Sijn Kroon en Koninghlijck gebiet,
Wanneer hy quam te sterven.
6. De Koningh riep den Ga naar margenoot* Priesters in,
En sprack neemt mijnen Ga naar margenoot† Soone:
En set hem op mijn' Ezelin, En salft hem totte Kroone:
Want Salomon sal op mijn Stoel,
Gantsch Israël bestieren.
Sy salfden hem. Daer rees krioel
Van pijp en trommel tieren.
7. Adonia was seer beducht,
Met Ioab, door dit woelen,
Doch Ionathan seyd hun 't gerucht,
Van al dit groot krioelen?
Hy sprack u Broeder Salomon,
Gesalft is tot een Koningh:
Van Nathan by den beeck Gihon,
En sit op Davids wooningh.
8. 't Was al geluck, o Salomon!
God wil u Rijck vermeeren,
Dat ghy mooght blincken als de Son,
Met wijsheyt en met eeren.
Gelooft sy God, die sonder tal,
Sprack David, 'k sie voor oogen,
Wie dat mijn Stoel beheerschen sal.
Lof God van groot vermogen.
ADonia was Davids vierde Soone van Hagith, dese trachtede nae 't Koninghrijck, maer als hy verstont dat Salomon, door bevel Davids was gesalft, vluchtede hy van 't gastmael en greep aen de hoornen van 't Altaer. Daer van hem Salomon liet halen en vry na huys gaen. Maer als hy Abisach tot sijn Vrouwe begeerde, liet hem Salomon dooden.
Salomon vvas een Soone Davids, uyt Bathseba. |
|