Bellerophon of Lust tot wiisheit, Gesangh der zeeden, Urania of Hemel-sangh
(1648)–Dirck Pietersz. Pers– Auteursrechtvrij
Stemme: Lief-locksters vande Min, &c.
| |
[pagina 116]
| |
Het koude van ons hert
Doet uwe glory schenden:
En voert ons inde smert,
In droefheydt en ellenden.
O dat u schoone schijn
Mocht blincken als de Sterren,
Wy souden in dees pijn,
Ons niet soo diep verwerren.
Hier voortijdts waerdy schoon,
En aengenaem voor allen:
Nu hebdy lof noch kroon,
Soo sydy nu vervallen:
Daer ghy nochtans ons schenckt,
De lieffelijckste vruchten,
En onse zielen drenckt,
Met blijdschap en genuchten.
Ghy schakelt ons gemoed,
Dat vreemt is afgesondert,
Weer met een sachte vloet,
En strengelt seer verwondert,
Dat 't Schaepken en de Leeuw,
Gaen in een Beemd te Grasen,
Daer 's Tygers wreed geschreeuw,
Kan geen gediert verbasen.
Ghy vlecht in eene knoop,
En splitst de trouwe handen:
Dat tweedracht opter loop,
Geraken moet tot schanden.
Wie slechts uw zegen smaeckt,
Heeft oorsaeck van verblijden,
Maer wy zijn nu geraeckt
In heel verkeerde tijden.
Ghy zijt nu haest een vloeck,
Daer ghy eerst waert verheven:
'k Sie nauwlijckx eene hoeck,
Van u Gods-dienstigh leven.
O tijden vol bedroch:
Vol bitterheyds en twisten,
| |
[pagina 117]
| |
O tijden moet ick noch
In u mijn tijd verquisten?
Kom, kom, o lieve Vrouw,
En bindt ons met u stricken,
Met Liefde en met Trouw,
En wilt ons weer verquicken,
Met zegen van u deughd,
Dat ons verlichte sinnen
Genieten 's Hemels vreughd,
En u aendachtigh minnen.
Godt selve heeft als nu
In u sijn wel-behagen:
Want niemandt, sonder u,
Kan yets ten Hemel dragen:
Jae 't offer blijfter staen,
En steygert niet na boven,
't Kan oock geen vlercken slaen,
Noch sijnen Schepper loven.
‘Ondanckbaer quaed gedrocht,
‘Dat d'Eendracht gaet vernielen!
‘Ghy hebt ons, laes! gebrocht,
‘Tot schip-breuck onser sielen:
‘Siet eens te rugg', en denckt,
‘Hoe Tweedracht kan beroeren,
‘Hoe d'Eendracht Vrede schenckt,
‘En kan ten Hemel voeren.
|
|