De schone slaapster in het bos
(1937)–Charles Perrault– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
Lange jaren geleden leefden er, heel ver hier vandaan, een koning en een koningin. Ze woonden in een groot paleis, midden in een prachtig park. Vier hoge torens stonden er op de hoeken. En van iedere toren wapperde een bontgekleurde vlag. Er was vreugde in het paleis: een klein meisje was geboren; de koning en de koningin hadden een dochtertje gekregen! In de grote zaal stond een mooie blanke wieg. En in die wieg sluimerde het kleine prinsesje. Ze droeg een jurkje van wit satijn. En op haar mutsje was een heel klein gouden kroontje vastgenaaid. Een deftige hofdame zat op een laag stoeltje bij de wieg. Ze zorgde voor het kleine meisje. Als het prinsesje drinken moest, klapte ze even in haar handen. Dan kwam er een kleine zwarte page te voorschijn, met een rode hoofddoek om. Hij droeg een komfoortje op een zilveren blad. Op dat komfoortje stond een schaaltje met warm water. En in dat schaaltje stond een flesje. Een flesje met zoete melk. Het enige voedsel, dat het prinsesje hebben mocht. Maar een goed voedsel! Een voedsel, dat haar groot en sterk zou maken! In de eetzaal stond een grote tafel. En daar rond omheen zaten twaalf feeën. Die waren door den koning | |
[pagina 4]
| |
en de koningin uitgenodigd, om het prinsesje ten doop te houden. En óók, om haar goede wensen voor het kleine meisje uit te spreken. Eén fee was niet door den koning uitgenodigd. Waarom niet? Wel, omdat er in het hele paleis maar twaalf gouden bordjes te vinden waren. En dat was heel jammer. Want die dertiende fee was geen goede, maar een boze fee! Toen het maal afgelopen was, tilde de koningin haar dochtertje uit de wieg en ging met haar de eetzaal binnen. ‘Zie eens, feeën,’ zei ze. ‘Zie eens!’ ‘Wat zullen wij dit koningskindje schenken?’ vroeg de eerste fee. ‘Een lief gezichtje, dat krijgt ze van mij!’ ‘Ik schenk haar lange gouden haren,’ zei de tweede. ‘En ik een tevreden zieltje,’ zei de derde. ‘Van mij krijgt ze twee sterrenoogjes,’ zei de vierde. ‘Van mij een goed hartje,’ zei de vijfde. ‘En van mij een stemmetje, als een klokje zo rein,’ zei de zesde. ‘Ik schenk haar vlugheid,’ zei de zevende. ‘Ik schenk haar wijsheid en verstand,’ zei de achtste. ‘Ik maak haar geduldig,’ zei de negende. ‘Ik maak haar bescheiden en met weinig tevreden,’ zei de tiende. ‘Ik schenk haar rijkdom en macht,’ zei de elfde. Toen kwam de boze fee plotseling de grote zaal binnenstappen; de fee, die niet door den koning uitgenodigd was. ‘Dit kindje,’ zei ze. Haar stem klonk scherp en haar ogen keken boos | |
[pagina 5]
| |
De boze fee
| |
[pagina 6]
| |
in het rond. ‘Dit kindje,’ zei ze, ‘zal zich eens aan een spinnewiel bezeren. En aan dat wondje zal ze sterven, nog vóór ze vijftien jaar oud zal zijn!’ En toen ze dat gezegd had, liep ze met grote stappen de zaal uit. ‘O....!’ riepen de elf goede feeën. De koningin kreeg tranen in de ogen. De koning keek verdrietig voor zich uit. Maar tegelijk kwam de twaalfde goede fee een stap naar voren. Ze raakte met haar wijsvinger het blanke hoofdje van het prinsesje even aan en zei zacht: ‘Nee! Sterven zal ze niet! Slapen zal ze! Honderd jaar lang! En dan zal ze ontwaken! Nee! Sterven zal ze niet!’ De volgende dag liet de koning bekend maken, dat alle spinnewielen in het land zo gauw mogelijk verbrand moesten worden. Dat gebeurde. En toen keerde de vreugde in het paleis terug. ‘Nu kan ons meisje zich niet meer bezeren,’ zei de koningin.
De jaren gingen voorbij. Het prinsesje werd groter. En alle wensen van de elf goede feeën gingen in vervulling. Op een morgen, toen ze eens door het grote paleis dwaalde, zag ze in een klein, donker kamertje een smalle wenteltrap. Verbaasd keek ze op. ‘Die trap heb ik daar nog nooit gezien,’ zei ze in zichzelve. ‘Weet je, wat ik ga doen? Ik klim eens naar boven. Ik moet toch eens zien, waar ik dan terecht kom!’ Ze deed, wat ze gezegd had. Vlug wipte ze de treden op. En na een poosje kwam ze in een klein torenkamertje. Daar zat een oud vrouwtje bij een spinnewiel. Snorrend draaide het spoeltje in het rond. | |
[pagina 7]
| |
Het oude vrouwtje
| |
[pagina 8]
| |
Zo iets had het prinsesje nog nooit gezien! ‘Wat een aardig speelgoed,’ zei ze. ‘Is dat van jou, vrouwtje?’ ‘Ja, prinsesje,’ zei het vrouwtje. ‘Mag ik daar óók eens mee spelen, vrouwtje?’ vroeg het prinsesje. ‘Ja, prinsesjes,’ zei het vrouwtje. ‘Nu dadelijk al, vrouwtje?’ vroeg het prinsesje. ‘Ja, prinsesje,’ zei het vrouwtje. Lachend stak het prinsesje haar vinger naar het draaiend wieltje uit. Maar o wee! Ternauwernood had zij het spoeltje aangeraakt, of er kwam een klein bloeddruppeltje uit het topje van haar wijsvinger. Meteen begon ze te geeuwen. Ze sloot haar ogen. En.... ze viel in een diepe slaap! Het oude vrouwtje blies even tegen het spinnewiel. Terstond viel dit als een hoopje stof in elkaar. Toen sloop het vrouwtje op haar tenen naar beneden....
‘Waar is mijn dochtertje?’ vroeg de koningin een uur later aan de dames en de heren van het hof. ‘Is ze niet in haar kamer?’ vroeg de koning. ‘Nee,’ zei de koningin. ‘Is ze niet in de tuin?’ vroeg de koning. ‘Nee,’ zei de koningin. ‘Dan gaan we haar zoeken,’ zei de koning. En met een paar heren van zijn gevolg doorzocht hij het hele paleis. Eindelijk vonden ze het slapende prinsesje in het kleine torenkamertje. | |
[pagina 9]
| |
Het prinsesje slaapt
| |
[pagina 10]
| |
Het hele paleis slaapt
| |
[pagina 11]
| |
O, wat schrok de koning! ‘Ik begrijp het al,’ zei hij verdrietig. ‘Ze heeft een wondje aan haar wijsvinger. De honderd jaren zijn begonnen. De boze fee is hier zeker geweest. Met een spinnewiel....!’ En voorzichtig droeg hij het prinsesje naar beneden. Hij legde haar op haar bedje neer en ging naar de koningin, om haar alles te vertellen. Ondertussen had het oude vrouwtje het paleis verlaten. ‘Wacht eens,’ fluisterde ze, toen ze in de tuin stond. ‘Wacht eens.....!’ Ze mompelde een paar woorden en veranderde eensklaps in..... de boze fee! ‘En nu,’ zei ze, terwijl ze drie malen met haar toverstokje tegen de muur tikte, ‘nu slapen ze daar binnen allemaal!’ Toen stapte ze haastig de tuin uit. Maar wat ze gezegd had, dat gebeurde meteen! De koning viel in slaap, juist terwijl hij zijn verhaal wilde beginnen. Ook de koningin sliep in. En de hofnar, met zijn vinger aan zijn neus. En de kleine witte page, die met een glas vruchtensap aan kwam lopen. En de hofdame, die een klontje suiker aan het witte hondje van de koningin wilde geven. En het kleine hondje sliep óók! En in de keuken, daar gebeurde al precies hetzelfde! En kok sliep in, met de vleespan in zijn éne en een vork in zijn andere hand. Het koksmaatje sliep in, met een prachtige taart in zijn handen, boven zijn hoofd. Ja, zelfs het vuur in de oven doofde langzaam uit! Ook de dokter sliep, met zijn bril op zijn neus en zijn neus op een nieuw hoofdstuk. En de kater sliep. En de vliegen op de ruiten. En de kanarievogeltjes. | |
[pagina 12]
| |
De rozen groeien door
| |
[pagina 13]
| |
En de grote groene papagaai. En de dikke kruisspin, die zijn web had geweven in een donker hoekje van de eetzaal! Alle mensen en dieren in 't grote paleis sliepen! Maar wie er niet sliepen, dat waren de rozen! Die groeiden lustig verder! Die stoorden zich niet aan de woorden van de boze fee! Ze klommen over de muren. Ze drongen door de kieren tussen de ramen naar binnen. Ze slingerden zich om de torens. Ze vulden de hele tuin. Ze bedekten het hele paleis, zodat er al spoedig geen raam, geen deur, geen steen, geen dakpan en geen toren meer te zien was! De jaren kwamen; de jaren gingen! De rozen groeiden en groeiden en groeiden! Veel jonge prinsen, die wisten dat er daar midden in dat grote rozenwoud een lief prinsesje sliep, probeerden er binnen te dringen. Doornroosje, zo noemden ze dat prinsesje. Of ook wel: de schone slaapster in het bos. Maar ze bereikten hun doel niet. De scherpe dorens prikten ze overal. De taaie takken hielden iedereen tegen, en de prinsen moesten halverwege de tuin alweer terug keren! De jaren kwamen; de jaren gingen! Tien jaren, twintig jaren, veertig, zestig, tachtig, honderd jaren! Daar kwam een moedige prins aanrijden, op een sneeuwwit paard. Hij droeg een scherp zwaard in de hand. En daarmee baande hij zich een weg door het zoetgeurende doornenwoud! Hij stapte langs de slapende schildwachten. | |
[pagina 14]
| |
Doornroosje ontwaakt
| |
[pagina 15]
| |
Hij ging het paleis binnen. Hij liep door alle gangen, door alle portalen en door alle zalen, net zo lang, tot hij het prinsesje op haar witte bedje gevonden had. Een ogenblik stond hij zwijgend naar het slapende meisje te kijken. Wat was ze mooi! Wat was ze lief! Toen boog hij zich over haar heen en kuste haar zacht op de blozende wangen. En zie....! Langzaam deed het prinsesje haar ogen open. Even keek ze verwonderd om zich heen. Toen zag ze den jongen prins. Ze ging zitten. Ze wreef zich over de ogen. Ze streek haar kleren glad. Ze begon te lachen. En ze zei: ‘Prins....!’ Anders niets. Alleen maar: ‘Prins....!’ En tegelijk ontwaakte heel het slapende paleis. De koning werd wakker. ‘Wat zei ik ook weer?’ mompelde hij. De koningin werd wakker. En toen?’ vroeg ze. De hofnar werd wakker. ‘Een grap, Majesteit!’ lachte hij. De witte page werd wakker. ‘Uw drank, Majesteit!’ zei hij. De hofdame werd wakker. ‘Hap. Donsje!’ zei zij. Het hondje werd wakker, ‘Woef! Waf!’ blafte hij. En de dokter begon aan zijn nieuwe hoofdstuk. De kok prikte in het vlees. Het vuur in de oven vlamde helder op. Het koksmaatje bracht de kostelijke taart naar de eetzaal. De kruisspin begon in zijn web op en neer te wiegen. De vliegen trippelden langs de spiegel. De kanarievogels begonnen te zingen. En de grote groene papegaai in zijn koperen kooi riep luidkeels: ‘Goede morgen!’ Het hele slapende paleis was ontwaakt. | |
[pagina 16]
| |
Wat zeiden de prins en het prinsesje? Dit zeiden ze! ‘Wil je met mij trouwen, lief Doornroosje?’ vroeg de prins. ‘Ja, prins,’ zei het prinsesje. En toen gingen ze naar beneden, om den koning en de koningin te vertellen, wat ze besloten hadden. Of die in hun schik waren! Dat begrijpt iedereen! In de eerste plaats, omdat ze hun dochtertje weer gezond voor zich zagen staan. En in de tweede plaats, omdat het prinsesje zo'n dapperen prins tot echtgenoot kreeg! Drie weken later werd het huwelijk gesloten. Overal in het land werden er grote feesten gevierd! Wéér wapperden op het paleis de vlaggen van de torens. Wéér werden de goede feeën op het feestmaal genodigd. De boze fee bleef gelukkig weg. Niemand heeft haar ooit meer gezien! Doornroosje en de dappere prins leefden lange jaren blij en tevreden met elkaar. Toen Doornroosjes vader na enkele jaren te oud was geworden om te regeren, werd de prins in zijn plaats koning van het land. En Doornroosje werd koningin. Ze stierven op dezelfde dag, in de gezegende ouderdom van zesennegentig jaar, vijf maanden en twaalf dagen. Dit was de geschiedenis van de schone slaapster in het bos. | |
[pagina 17]
| |
Het huwelijk
|
|