Asschepoester
(1905)–Charles Perrault– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
De vrouw van een rijk man werd eens ziek en toen zij gevoelde, dat zij niet lang meer zou leven, riep zij haar eenige dochtertje bij zich aan bed en zeide: ‘Hoor eens, lief kind, blijf altijd vroom en braaf, dan zal onze lieve Heer je altijd helpen en wanneer ik eens in den Hemel ben, zal ik dan vol vertrouwen op je kunnen neer zien.’ Toen zij dat gezegd had, sloot zij hare oogen en was dood. Het meisje ging iederen dag naar het graf van hare moeder en huilde daar en bleef vroom en braaf. Toen het winter werd, trouwde haar vader opnieuw. Zijn tweede vrouw had ook twee dochters, die heel mooi waren, maar slecht voor anderen. Toen begon de ergste tijd voor ons arme stiefkind. ‘Moet dat domme kind bij ons in de kamer zitten?’ vroegen zij, ‘die eten wil, moet het zelf maar verdienen; eruit met de keukenmeid.’ Zij namen haar toen alle mooie japonnetjes weg en gaven haar er een oud pakje voor inplaats en zij moest voortaan in de keuken blijven. Daar moest ons meisje heel hard werken, vroeg opstaan, water uit de pomp halen, de kachels aanmaken, koken en wasschen. 's Avonds als zij moe was van het werken, mocht zij niet eens naar bed, maar moest maar bij de kachel in de asch slapen. En omdat zij er daardoor altijd stoffig en smerig uitzag, noemde men haar Asschepoester. | |
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
Eens evenwel ging de vader naar de markt en vroeg toen aan zijn beide stiefdochters, wat hij voor ze mee zou brengen. ‘Mooie kleeren,’ zeide de eene. ‘Paarlen en edelsteenen,’ vroeg de andere. ‘Maar wat zou jij wel willen, Asschepoester?’ vroeg hij. En Asschepoester vroeg hem alleen om het eerste takje, dat hem op zijn weg tegen zijn hoed zou stooten, af te breken en dat voor haar meê te brengen. Toen hij naar huis ging, stak net een tak van een hazelnoot zijn hoed af. Hij brak toen dat takje af en nam het mede. En toen hij thuis kwam, gaf hij aan zijn stiefdochters wat ze gevraagd hadden en aan Aschepoester het takje van den hazelnoot. Maar zij bedankte hem wel en ging naar het graf van haar moeder en knielende, plantte zij het takje daar. Het kleine takje groeide evenwel dadelijk op en werd een mooie boom. En Asschepoester ging er iederen dag driemaal heen, en telkens wanneer zij daar knielende en biddende nederzat, kwamen er witte vogeltjes op den boom, en die vogeltjes wilden alles voor haar doen, wat zij wenschte. De Koning van het land zou een feest geven, dat drie dagen duren moest, en alle mooie jonge dames uit het land werden uitgenoodigd, daar de zoon van den Koning er zijn vrouw uit wilde zoeken. Toen de twee stiefzusters hoorden, dat zij ook uitgenoodigd waren, riepen zij Asschepoester en zeiden: ‘Kam onze haren, borstel onze schoenen en kleed ons aan, wij gaan naar de bruiloft op het slot van den Koning.’ Asschepoester gehoorzaamde, maar huilde erg, want zij zou ook zoo gaarne meegegaan zijn, en toen zij aan haar stiefmoeder vroeg om mee te mogen gaan, sprak deze: ‘Wat, jij Asschepoester! Jij, die altijd vol stof en vuil zit, jij wil naar de bruiloft en je hebt niet eens de kleeren er voor! jij wil dansen en je hebt geen schoenen!’ Toen zij echter maar door bleef vragen, sprak haar stiefmoeder eindelijk: ‘Ik heb een schotel met boonen in de asch gegooid en wanneer je mij de boonen in twee uur er weer uitzoeken kan, dan mag je meegaan.’ Het meisje ging toen gauw door de achterdeur den tuin in en riep: ‘Duifjes, tortelduifjes en alle vogeltjes in de lucht, komen jelui mij een beetje helpen uitzoeken?! Kom vogeltjes, kom hier - En doe mij dit plezier.’ | |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
En waarlijk daar kwamen twee witte duifjes door het keukenvenster binnen en daarna kwamen een paar tortelduiven en eindelijk zwermden alle vogels uit de lucht en kwamen op de aschhoop aan. En de duifjes knikten met hun kopjes en begonnen te pikken, en toen begonnen alle vogeltjes te pikken en zij lagen alle goede boonen op de schaal. Nauwelijks was het een uur later of ze waren klaar en vlogen allemaal weer weg. Toen kwam het meisje met den schotel bij haar stiefmoeder en was erg blij, want zij dacht, dat zij nu naar de bruiloft mocht gaan. Maar de moeder zeide: ‘neen, Asschepoester, jij zal uitgelachen worden, jij hebt geen kleeren en kan ook niet dansen,’ maar toen zij daar erg bedroefd over was, sprak haar stiefmoeder: ‘nu, wanneer je twee schotels vol boonen in één uur tijds uit de asch kan zoeken, mag je meegaan’ en zij dacht dat dat toch nooit gedaan kon worden. Zij schudde twee volle schotels boonen in de asch, maar ons meisje ging naar den tuin en riep er de vogeltjee weer bij. Zij kwamen weer het keukenraam binnen en zochten alle goede boonen uit en lagen die in de schotels. En vóórdat een half uur verloopen was, waren ze al klaar en vlogen weer naar buiten. Maar toen het meisje de schotels naar haar stiefmoeder bracht en meende dat zij nu wel mee naar de bruiloft mocht gaan, moest zij weer hooren: ‘'t Geeft alles niets, hoor, jij hebt geen kleeren en kan niet dansen, wij zouden ons voor je schamen,’ en toen ging de booze stiefmoeder met haar twee trotsche dochters weg. Toen er nu niemand meer in huis was, ging Asschepoester naar het graf van haar moeder onder de hazelboom en riep: ‘Boompje-lief, boompje-teer
Gooi goud en zilver op mij neer.’
En zie de vogel liet een goud met zilveren japon vallen en een paar met zijde en zilver gestikte schoentjes. Daarmee ging zij naar de bruiloft. Haar zusters en haar stiefmoeder herkenden haar niet en dachten, dat zij een vreemde koningsdochter was, zoo prachtig zag zij er in de gouden kleeren uit. De zoon van den koning nam haar bij de hand en danste met haar. En hij wilde met niemand anders meer dansen en liet haar hand | |
[pagina 8]
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
niet los en wanneer een ander haar vroeg om te dansen, dan zeide de koningszoon: ‘Zij danst alleen met mij.’ En tot het avond werd danste hij door, maar Asschepoester wilde naar huis. De koningszoon wilde haar echter naar huis brengen, want hij wou wel eens zien, waar dat mooie meisje woonde. Zij wist evenwel heel gauw weg te loopen en verstopte zich in het kippenhok. De zoon van den Koning wachtte toen tot de vader thuis kwam en vertelde hem dat het onbekende meisje in het kippenhok gekropen was. Toen dachten ze dat het misschien Asschepoester wel kon zijn, maar toen het kippenhok opengemaakt werd, was er niemand in. En toen ze thuis kwamen, lag Asschepoester in haar smerige kleeren in de asch, en een klein lampje brandde op den schoorsteen; want Asschepoester was gauw uit het kippenhok gekropen, naar de hazelboom gegaan, had vlug de mooie kleeren uitgetrokken en terwijl de vogel die weer meenam, was zij in haar vuile pakje in de keuken op de asch gaan liggen. Den volgenden dag toen het feest weer opnieuw begon, ging Asschepoester naar den hazelnoot en de vogel wierp een nog rijker kleed naar beneden als den vorigen dag. En toen ze dan ook met dit pak op de bruiloft kwam, vond iedereen haar nog veel mooier. De zoon van den koning nam haar bij de hand en danste weer alleen met haar. 's Avonds wilde zij weer alleen naar huis, maar de koningszoon ging haar achterna; vlug evenwel sprong zij weg en klom als een eekhoorn in een boom en toen haar vader kwam en den boom omhakte, was er niemand meer in. Maar thuis in de keuken lag Asschepoester evenals altijd in de asch, want ze was aan de andere kant uit den boom gesprongen. En ook den derden dag, toen haar ouders en zusters weer weg waren, ging Asschepoester naar het graf van haar moeder en nu kreeg zij een japon van het vogeltje, die zoo prachtig en schitterend was, als men er nog nooit een gezien had en de schoentjes waren nu van echt goud. Op het feest wisten ze niet, wat ze zagen en de koningszoon danste heelemaal alleen met haar en telkens als er iemand kwam om met haar te dansen, dan zeide hij weer: ‘Zij danst alleen met mij.’ En 's avonds wilde de zoon van den Koning haar weer naar huis brengen, maar zij was zoo gauw verdwenen, dat hij haar niet meer zag. Maar nu had hij de trappen met teer bestreken en daarop was, toen Asschepoester vlug naar beneden liep, het muiltje van haar linker voet blijven kleven. De koningszoon raapte het op en het was heel klein maar ook heel mooi en van echt goud.’ Den volgenden morgen ging hij er mee naar haar vader en zeide: ‘geen ander neem ik tot vrouw, dan die dit gouden schoentje aan kan trekken.’ De beide zusters waren erg blij, want ze hadden mooie voetjes. De oudste ging met de schoen in de kamer en wilde hem aantrekken, maar zij kon hare groote teen er niet in krijgen en het | |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
schoentje was haar dus te klein. Haar moeder kwam echter met een schaar en zeide: ‘Knip die teen toch af, als je eenmaal koningin bent, dan hoef je toch niet meer te loopen.’ En zoo knipte zij de teen af en trok het schoentje aan en hoewel het haar erg pijn deed, ging zij zoo naar den koningszoon. Hij nam haar toen als zijn bruid op het paard en reed met haar weg. Zij moesten echter langs de hazelnoot rijden en daar zaten de twee duifjes op en riepen: Roekoek, Roeroen, - Daar zit bloed in die schoen
De schoen zit niet pluis, - De echte bruid is nog thuis.
En toen hij naar de voet keek, zag hij dat er bloed aanzat. Hij ging toen weer terug en bracht het meisje thuis, want dat was niet de echte bruid en haar zuster moest nu de schoen aanpassen. En toen deze het schoentje aantrok gingen de teenen er in, maar de hiel was te dik. Toen knipte zij een stuk van haar hiel af en ging daarna naar den koningszoon. Hij nam haar op zijn paard en reed weer weg. Maar bij het hazelnootje zaten weer de twee duifjes en riepen: Roekoek, Roeroen,
Daar is bloed in die schoen,
De schoen is niet pluis,
De echte bruid is nog thuis.
En weer zag hij dat er bloed uit het schoentje kwam en weer bracht hij het meisje thuis. ‘Dat is de echte bruid niet,’ riep hij, ‘heeft u geen andere dochter.’ ‘Neen,’ zeide de man, ‘alleen is er nog de kleine vuile Asschepoester, maar die kan onmogelijk de bruid zijn.’ De koningszoon wilde haar echter zien en Asschepoester moest geroepen worden. En eerst waschte zij haar handen en gezicht om goed schoon te zijn en ging toen naar den | |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
zoon van den koning, die haar het schoentje gaf. Zonder moeite trok zij het aan en het paste haar precies. En toen zij hem aankeek, zag hij dat zij het was, waarmee hij gedanst had en hij zeide: ‘hier is de ware bruid.’ De stiefmoeder en de beide zusters werden bleek van boosheid, maar Asschepoester werd mee op het paard genomen en toen ze nu bij het hazelnootje kwamen, riepen de twee witte duifjes: Roekoek, Roeroen,
Nu is er geen bloed in die schoen,
De schoen is nu heel pluis,
Breng de goede bruid naar uw huis.
En toen ze dat geroepen hadden, vlogen ze beiden uit den boom en gingen ieder op een schouder van Asschepoester zitten en bleven daar ook zitten toen Asschepoester bruiloft vierde. | |
[pagina 15]
| |
|