Gedichten(1914)–Jacques Perk– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 75] [p. 75] XLIII Dag En over 't wak van pek, dat schijnt te schragen Het hol gewelf, waarlangs een doodendans Van fakkelglanzen spookt, voel ik mij dragen Door wagglend hout... 't licht dooft - 't is duister thans.... Nu drijft de kiel, waar een albasten trans Zóo rijst, als zinkt het diep der waterlagen, - En uit de verte lokt een maanlicht-glans, Een troost van medelij voor wie vertsagen: Een kreet van levenslust dringt uit het hart, En duizendwerf, tot in het hart der aarde, Weergalmt hij door het doodenrijk der smart... Dáar is het licht, het leven, liefde en lust, 't Is, of ik 't alles nooit voorheen ontwaarde.... De traan wordt lach en de onrust zoete rust. Vorige Volgende