'Voorwoord'
(1906)–W. Penaat– Auteursrecht onbekend
[pagina 7]
| |
Voorwoord.Een paar opmerkingen over den aard van de Tentoonstelling en de indeeling der catalogus zijn hier op haar plaats. Zooals de tekst van den catalogus aangeeft, was de organisatie van deze expositie in handen van 2 commissies der Vereeniging; daarnaast ondervonden deze veel hulp in dien lang niet eenvoudigen en veel toewijding eischenden arbeid van Mevr. M. Wibaut - Berdenis v. Berlekom, Mevr. J. de Gelder, Mevr. Kruijt - Hogerzeil en den Heer B.W. Wierink, die hierdoor alleszins op een waardeerende vermelding aanspraak kunnen maken. De inrichting van de Tentoonstelling is de volgende (zie plattegrond). In ZAAL I aan den eenen langen wand de Hollandsche prenteboeken, aan den anderen wand daartegenover oude kinderprenten en prenteboeken, aan den korten wand een tafel van prenteboeken gerangschikt volgens voorbeeld en tegenvoorbeeld. Boven de tafel de litho's van bloemen door L. Klaver en een paar bijbelsche prenten van Bauer en Josseling de Jong. In ZAAL II zijn de buitenlandsche prenteboeken ondergebracht, daarboven de collectie van drukken uit verschillende van die werkjes. ZAAL III en IV bergen het origineele werk van Hollandsche, Engelsche, Duitsche, Italiaansche en Fransche teekenaars. In ZAAL V is het speelgoed geplaatst, bijna alles door Duitsche kunstenaars ontworpen. In ZAAL VI bevinden zich de steenteekeningen, hoofdzakelijk bestemd om in de scholen opgehangen te worden. De KABINETTEN VII, VIII, IX en X zijn als leeskamertjes ingericht, waarin men kinderlitteratuur, volgens leeftijd der kinderen waarvoor ze bestemd is, nader kan doorlezen. Bovendien vinden we daar nog aan de wanden, in kabinet VII teekeningen van Heukelom, in VIII en IX de Engelsche Fitzroyprenten en in X bloemlitho's van Nieuwenhuis en Klaver. De catalogus' volgt deze indeeling en geeft bij verschillende categorien nadere toelichtingen, welke, als handleiding bij het bezichtigen van dienst kunnen | |
[pagina 8]
| |
zijn. De inleiding en de bijschriften van de Hollandsche en buitenlandsche prenteboeken zijn van den Heer Wierink, de omschrijving van voorbeeld en tegenvoorbeeld in zaal I is van de hand van Mevr. Kruyt - Hogerzeil: de Heer Berlage schreef een toelichting bij het speelgoed. De aanteekeningen van den Heer Greve kunnen haar nut hebben vooral voor onderwijzers en schoolhoofden, terwijl ten slotte de door Mevr. Wibaut gecatalogiseerde lijst van kinderlitteratuur nog naderhand haar waarde behoudt. Het zal nu wel niet noodig zijn om in 't bijzonder aan ten toonen, hoe deze Tentoonstelling past in het program van werkzaamheden der Vereeniging. De commissie's hebben getracht, binnen den opzet van deze Expositie, het beste in zijn soort bijeen te brengen en in een geschikten vorm voor onze leden ten toon te stellen. Een enkel woord nog over een opmerking, welke ons wel weer als een soort van verwijt gedaan zal worden; ik bedoel de vraag: wat dan toch de gemiddelde bezoeker heeft aan het bezichtigen van voorwerpen, welke buiten het bereik van de meesten liggen, en toch juist door het gebruik en niet alleen het zien, een groote beteekenis kunnen hebben. Ons antwoord hierop is in de eerste plaats, dat het vraagstuk van het produceeren van schoone voorwerpen, vooral voor het dagelijksch gebruik der groote massa bestemd, waarbij toch het gewenschte evenwicht tusschen de eischen van prijs, techniek en schoone doelmatigheid niet wordt verbroken, te ingewikkeld is om hier te behandelen. Zij, die wel eens over deze dingen keuvelen en aan ontwerpers hun welgemeenden raad geven, schijnen niet te beseffen, welke moeilijkheden daarbij te overwinnen zouden zijn. Kan de Vereeniging iets in die richting doen, dan zal zij dat natuurlijk niet nalaten. Blijft nu de vraag, wat dan het nuttig effect van deze en dergelijke tentoonstellingen zijn kan. Wij stellen ons dan voor, dat wij hiermede kunnen trachten het sluimerend gevoel voor de eenvoudigste schoonheid, den meest elementairen zin van goede proportie, van kleursamenstelling, evenwichtige vlakverdeeling en eenvoudige maar expressievolle uitbeelding te verwekken of te versterken. Vóór alles is het levende besef noodig, dat de massa weet in welke | |
[pagina 9]
| |
gore, onuitsprekelijk leelijke, karakterlooze wereld wij leven; zóó, dat het zelfs noodig is, dat wij op al deze dingen, die als onmisbaar onderdeel, als vanzelfsprekende uiting van het leven zelve zijn moesten, met zoo'n omslachtigen ophef de aandacht moeten vestigen. Wij willen verlangens naar schoonheid wakker roepen: noem het, zoo ge wilt, een onmogelijkheid deze ontijdige verlangens te bevredigen, dan is reeds dat onbevredigd zijn een strevenswaardig doel. En vooral de architectuur en de z.g. nijverheidskunsten zijn, door haar plaats midden in het gedrang van het leven, de helaas nog dikwijls wankelende dragers der schoonheid voor een elk, en daardoor aangewezen de nu nog bescheiden maar niettemin zeer noodige en nuttige taak dezer volksveredeling te leiden. Want deze veredeling kan in hoofdzaak een zelfopvoeding zijn. Er zijn nu reeds veel punten van directe aanraking tusschen de massa en deze practische kunsten. De vrouw en het meisje, die zichzelf een passend kleed willen kiezen; de ouders die hun kinderen boeken of speelgoed kunnen koopen: de feesten van of voor het volk: de inrichting van school en schoolonderwijs, waar de kinderen, vooral zij, die elke schoonheidsbevrediging thuis moeten missen, opgevoed kunnen worden tot schoonheidsbehoefte en schoonheidslust: de leden van vakbonden, die staan voor de stichting en inrichting van hun bondsgebouw en dan de kunst in de straat, woonhuis, gemeenschapsgebouw en stadsarchitectuur, waarmede een ieder direct of indirect te maken heeft. De vereeniging nu kan medewerken deze ongeregelde verhouding van de massa tot die kunsten in eene meer geregeld en zoo mogelijk paedagogisch geleidde om te zetten. De gewoonte van het telkens zien der in deze soort besté hedendaagsche dingen in verband met het oude schoon en in tegenstelling met het overal voorkomende slechte, kan voor menigeen op den duur een prikkel tot controle van eigen inzichten worden. Dit behoeft geen individualistische kunsteverfijning te zijn, maar meer als het aanwennen en onderhouden van een goede gewoonte: desnoods op autoriteit of door navolging, door het nadoen van het betere of goede, zooals nu gedachteloos het slechte wordt nageaapt. Dit als korte algemeene beschouwing en nu nog een | |
[pagina 10]
| |
paar aanteekeningen bij de tentoonstelling als toepassing van het bovenvermelde. Op het volgende zou ik dan nog de aandacht willen vestigen. De meeste van de tentoongestelde wandplaten, prenteboeken en het speelgoed hebben naast hun illustratieve voorstellings- of gebruikswaarde qualiteiten van kleursamenstelling en vormgeving, waarvan de waarneming en erkenning van belang is voor de ontwikkeling van kleur en vormgevoel. Juist omdat bij deze dingen de kleuren in vlakke ongebroken tinten zich nog direct in hare stoffelijke hoedanigheid voordoen. hebben die kleursamenstellingen een groote practische waarde voor het dagelijksche leven. Prenten van Crane in zaal IV no. 321, van Wierink, no. 323 en vele Duitsche in zaal III, no. 312 geven voorbeelden van krachtige kleurharmonieën, de Boutet de Monvel's in zaal IV, no. 322 en vele Engelsche prenten laten een mooi evenwicht van teere kleuren zien. Ieder, die zich een beetje moeite geeft, kan uit al deze dingen een schat van af de eenvoudige tot de meest samengestelde kleurcombinaties opzoeken. En vooral niet te vergeten de mooie bloemstudies van Klaver in zaal I en van Nieuwenhuis in kabinet X (onder de laatste bijv. de pruim, de roode aalbes, de sering). En wat de vormgeving betreft zijn vele prenteboeken en voornamelijk het speelgoed met de contrasten bijzonder leerzaam. Zij kunnen voor den aandachtigen beschouwer een diepere beteekenis hebben, dan deze tegenstelling van mooi en leelijk, goed en slecht, levendig en suf enz. Zij zeggen ons iets omtrent enkele der meest wezenlijke grondtrekken van alle waarachtige sier- en nijverheidskunst, de expressieve, verbeeldings- en karaktervolle, in groote lijnen neergeschreven of opgebouwede vormgeving, die ons allen eigenlijk zoo geheel ontwend, zoo vreemd geworden is. De groote massa houdt nog steeds vóór alles van de panopticumachtige, zoetig gepeuterde, zoogenaamde natuurgetrouwe weergave der werkelijkheid, zooals zij die meent te zien. De meesten zien in detail: hun aanschouwing en verbeelding is in het beste geval klein goed, brokstukken van uiteengerukte herinneringsbeelden. Zij kunnen iets niet als geheel zien, hun aanschouwing is gebonden aan het materieele zien, waarbij de blik over de voorwerpen heenstrijkt | |
[pagina 11]
| |
in een weinig samenhangend verhapstukt beschouwen van onderdeelen. De wereld is voor hen zoo gewoon, dat geen plotselinge schrik, verbazing of bewondering hun armzalig, belangstellingloos-er-langs-heenzien in een grooten, geconcentreerden, samenvattenden kijk verandert. Wij moeten dan ook gemeelijk onder de fotografieachtige natuurreproductie, welke de massa per slot nog steeds het hoogst meent te moeten schatten, vooral verstaan: deze brokkelige uitbeelding van oppervlakkig geziene onderdeelen in den geest van het onbelangwekkend oppervlakkige of door laag stoffelijke belangen opgewekte zien der massa zelve. Vooral de genoemde contrasten en van het speelgoed bijv. de dashond en dog, het shaap, de automobiel en verder die malle gans met haar jongen, het slot op de middentafel, (tevens een voorbeeld van de waarde, die eenvoudige meetkundige grondvormen van de architektuur kunnen hebben) enz. zijn in hun, voor het doel geschikte. dikwijls dwaas overdreven vormgeving, uitstekend leerzame voorbeelden. Er is hier waarlijk een kans. dat men begrijpt, wat onder expressieve streng gestyleerde vormgeving verstaan wordt. De wel wat grove prikkeling der verbeeldingskracht en verbeeldingslust, die van deze koddige dingen uitgaat, moet toch wel door de meesten gevoeld en op waarde geschat worden. En hier is vooral de tegenstelling overtuigend. Zij kunnen toch duidelijk zien, wat alles prijsgegeven kan worden van hunne alledaagsche beschouwingservaring: de echte huid en haren, de heusche oogen enz., om er een nieuw en versterkt leven voor terug te ontvangen. En daarom kan dit alles, behalve, dat het een lust is voor de onbevangen toegrijpende kinderen, medewerken tot een eerste opwekking van het verdorde, fantasielooze kunstleven. Dat is voor onze vereeniging geen nuttelooze of ondankbare arbeid en in 't belang voor kunst en gemeenschap beide. Al kunnen wij de demoraliseerende productie van ordinaire, op de meest ontaarde kunstinstincten speculeerende reclameprenten en haar soortgenooten niet onschadelijk maken, laat deze tentoonstelling dan ten minste een tegengif zijn, waarvan de uitwerking eerst op den duur aangetooond kan worde.
W. Penaat. |
|