Mengelzangen(1717)–Andries Pels– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op het verjaaren van den vrindelyken Jongen Lodewyk Walraaven, Op den 18en van February, oud drie jaaren. Ik kom hier méê te gast, als was ik van de vrinden, Om Lodewyk te binden; En 't is my leed genoeg dat geene maagschaps band My in 't gezélschap plant; Dóch 't kon wél zyn, zo 't Moei Elizabét dorst waagen, [pagina 81] [p. 81] Dat ik wierd van uw' Maagen; Dan zoude ik alle jaar op uw' Geboortendag U groeten met een lach; En roepen, Neefje, Gód wil driemaal dértig jaaren, U in gezondheid spaaren, En u in zynen wég zo leiden, dat uw' jeugd Uwe' Ouders strékk' tót vreugd; Gelyk alréê drie jaar, die gy nu hebt, bewyzen, Hoe wy Gód moeten pryzen, Wanneer ons zyn genaa geeft zo gewénscht een Kind, Dat elk, die 't aanziet, mint. Verwérp dan 't Strikje niet, al is het slécht van waarden, Ei, wil het tóch aanvaarden, Het komt van 't hart dat my uw' Moei Elizabét Heeft in de vlam gezét; Zo dat ik schreeuw, ik brand! wie zal my blussen? Niet anders als ééns kussen; Kust dan eens om, en zingt dit liedtje, dat uit pligt Ik héb op 't Kind gedicht. Vorige Volgende