Mengelzangen
(1717)–Andries Pels– Auteursrechtvrij
[pagina 36]
| |
Is Laura, die de rótsen tart: Hélaas!
ze is lief - fe-lyk van wee - zen, Maar
heeft een on - ver-bidd'lyk hart; Zy
voelt geen min, én brandt van tooren,
Wanneer ik haar de myn' doe hoo - - - ren.
| |
[pagina 37]
| |
2.
Zy stópt haare ooren voor myn zuchten,
En lacht als zy my weenen ziet;
Zult gy dan eeuwig voor my vlugten?
Ik eeuwig smooren in verdriet?
Zult gy my nimmer wéderminnen?
Zal ik uw' stuursheid nooit verwinnen?
3.
Wél aan dan, wreede! zie my stérven:
Wyl ik van uw ontménschd gemoed
Geen hoop, nóch troost ooit kan verwérven,
Acht ik de dood myn eenig zoet,
En walg van dit verdrietig leeven:
Kom, zie den laatsten snik my geeven.
|
|