Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd2.5. De Reinhart en de lezerIn deze paragraaf beoog ik slechts een schets te geven van de mogelijke ontvangst en van de functie van de Reinhart als epistolaire roman met een bepaalde thematiek. Om tot een gedegen hypothetische receptie te komen, zou uiteraard een uitvoerige reconstructie van de desbetreffende literaire en socio-culturele verwachtingshorizon anno 1791-1792 nodig zijn. | |
2.5.1. De lezersverwachtingenToen de Reinhart in het begin van de jaren '90 van de 18e eeuw verscheen, was een briefroman die de lezers wilde overtuigen van de waarde van deugd en godsdienst voor de mens, geen verwachtingendoorbrekend literair fenomeen meer. Er was reeds een Europese briefromantraditie ontstaan in de loop van de 17e eeuw,Ga naar eind103 waarvan Guilleragues Lettres Portugaises (1669) weliswaar niet het beginpunt, maar wel een vroeg hoogtepunt was. De Nederlandse lezers die geen vreemde talen machtig waren, konden van verscheidene vroege briefromans kennis nemen via vertalingen: de Lettres Portugaises moeten in 1722 uitgegeven zijn als de Minnebrieven van een Portugeesche nonne aan den ridder de C***.Ga naar eind104 Van L'esploratore Turco (1684) door Giovanni Paola Marana, in het Frans vertaald als L'espion du Grand-Seigneur (en aangeduid als ‘L'espion Turc’), verscheen in 1710 een indirecte vertaling door A. Bogaert: Alle de brieven en gedenkschriften van eenen Turkschen spion in de hoven van Europa. Vertalingen van andere spion-romans (waarin de zeden en gewoonten van een bepaalde natie door vreemdelingen gerapporteerd worden, meestal niet weinig satirisch) volgden.Ga naar eind105 Van de Lettres Persanes (1721) door Montesquieu, verscheen in 1736 een vertaling: De Persiaansche spion, of Persiaansche brieven. P. le Clercq vertaalde in 1736 een Engelse navolging door G. lord Lyttelton: Brieven van een' Persiaanschen heer te Londen. Een jaar later kwamen de Lettres Juives door J.B. Boyer d'Argens in vertaling uit: de Joodsche brieven. De zeden en gewoonten der Hollanders werden overigens ook epistolair gerapporteerd, zogenaamd door een Zweedse jongeling in De Hollandsche waereld, in zyn aard en gedrag der menschen; beschreven door een reiziger, in Holland zynde, aan zynen vriend buiten 's lands (1733). Het is duidelijk dat omstreeks 1740, voordat de briefromans van Richardson in het Nederlands vertaald werden, reeds een aantal Nederlandstalige briefromans op de markt was - zij het dan van een ander karakter dan de ‘zedekundige’ Pamela, Clarissa en Grandison.Ga naar eind106 Daarnaast bestond er een respectabel aantal Nederlandstalige brievenboeken, gepubliceerde reisbrieven en correspondenties en een aantal vertalingen en bewerkingen van andere epistolaire literatuur zoals van de Epistulae Abaelardi et Heloisae en van de Heroides. Van dit laatste werk kwamen in de 17e en 18e eeuw enkele prozavertalingen uit - de bekendste zijn die van Joost van den Vondel en Abraham Valentijn.Ga naar eind107 In brievenboeken was soms sprake van fictionalisering van de voorbeeldbrieven. Uit de spectatoriale tijdschriften kende men de lezersbrieven en de antwoordbrieven, die soms kleine narratieve eenheden vormden. Er heerste aldus een literair klimaat waarin de Richardson-vertalingen en de vroegste oorspronkelijk Nederlandse briefromans zeker niet opzienbarend genoemd konden worden vanwege hun epistolaire karakter. | |
[pagina 84]
| |
Hoeveel te meer geldt dit voor de Reinhart. In de jaren 1740-1790 verschenen de bekendste Westeuropese briefromans: Richardsons Pamela (1740), Clarissa (1747-1748), Grandison (1753-1754), Rousseaus Julie (1761), Goethes Werther (1774) en Choderlos de Laclos' Liaisons dangereuses (1782). Op de Julie en de Liaisons na werden deze vóór 1791 in het Nederlands vertaald. Daarnaast verschenen tientallen vertalingen en bewerkingen van andere epistolaire schrijvers, van Mme Beccari, Frances Brooke, F. Burney, J.J. Dusch, Chr. F. Gellert, Mme De Genlis, J.T. Hermes, Freiherr von Knigge, N.G. Léonard, Marivaux, J.M. Miller, J.C.A. Musäus, Mme Le Prince de Beaumont, Mme Riccoboni, C.G. Salzmann, Frances Sheridan, T. Smollet, H.M. Williams, en een aantal vertalingen van anonieme briefromans.Ga naar eind108 Ook kwamen er talrijke oorspronkelijk Nederlandse epistolaire romans uit: anonieme werken zoals De Hollandsche Pamela (1754) en De gevallen van Mundus (1761); De kleine Grandisson (1782) en De kleine Klarissa (1790) door M.G. de Cambon-Van de Werken; de Sara Burgerhart (1782) en de Willem Leevend (1784-1785) door Wolff en Deken; de Julia (1783) en de Ferdinand en Constantia (1785) door R. Feith; de Cephalide (1786) en de Zephire (1788) door J.E. de Witte; Henriëtte van Grandpré (1789) door De Witte en Maria van Zuylekom; de Elizabeth en Carolina (1787) door P.L. Kersteman; Het land (1788) door E.M. Post; De Nederlandsche menschenvriend (1788) anoniem; De gelukkige emigranten (1788), De Hollandsche wysgeer in Braband (1788-1790), De vlugtende wysgeer in Holland (1789), De zegepraal der menschlievendheid (1790), De Hollandsche wysgeer in Vrankrijk (1790) door G. Paape; De jonge reizeger door Nederland (1789-1790) door J.A. Backer. In de jaren 1791-1792 verschenen behalve de Reinhart nog: De tijd (1791) door B. Meulman; Martian en Jenny (1791) door J.E. de Witte; Eduard en Charles (1791) door Naatje C. van Streek-Brinkman; Mijne vrolijke wijsgeerte in mijne ballingschap (1792) door G. Paape; en Ismeene en Selinde (1792) door Maria van Zuylekom. In de loop van de jaren '80, en vooral in de laatste jaren voor de Reinhart, valt er een ware hausse waar te nemen van Nederlandse briefromans.Ga naar eind109
Het is vooral in de zedekundige roman, waaronder de briefromans van Richardson en zijn talrijke navolgers, dat de verdediging van deugd en godsdienst gethematiseerd is. De deugd van de kuisheid en het vertrouwen in de Voorzienigheid mochten zich daarbij in een bijzondere belangstelling verheugen. Liefdes-, vriendschaps- en verwantschapsrelaties vormen meestal het kader waarbinnen belevenissen, belevingen en ideeën gecommuniceerd worden: intieme gevoelens van liefde en vriendschap zelf, verlangens en hartstochten, het streven om het isolement te doorbreken, innerlijke worstelingen met deugd en geloof, natuurbelevingen, beschouwingen over vreemde landen en volkeren, opvoedingsidealen etc. Het is allemaal schering en inslag in de 18e-eeuwse briefromanliteratuur. Ook de gehanteerde technieken, de monologische weergave van de correspondentie, het writing-to-the-moment, het dialogiseren en het niet (meer) realiseren van een editeursfictie, zijn anno 1791 niet bijzonder. Het bijzondere aan de Reinhart voor de contemporaine lezer zal het compositorische feit geweest zijn dat de strikt monologische structuur, in combinatie met de korte vertelafstand, zo lang wordt volgehouden, zoals vergelijking met de Lettres Portugaises en met Die Leiden des jungen Werthers laat zien. De meeste omvangrijke briefromans zijn briefwisselingsromans met verscheidene correspondenten, waardoor er een afwisseling van schrijfstijlen, focalises en lotgevallen mogelijk is, die de buitenfictionele lezer kan blijven boeien. In het geval van de Reinhart, een roman met weinig uiterlijke handeling, wordt de lezer dus langdurig geconfronteerd met Reinharts schrijfstijl, waarnemingen, gevoelens en beschouwingen - boeiend voor die lezers die geïnteresseerd zijn in de onbekende exotische natuur en in innerlijk leven. Een dusdanig uitvoerige en realistische beschrijving van de tropische natuur was behalve in de natuurhistorische gedeelten van land- en volkenkundige en reisbeschrijvingen, hoogst onge- | |
[pagina 85]
| |
bruikelijk. De Reinhart verschilt in dit opzicht in sterke mate van de overige Westindische koloniale literatuur.Ga naar eind110 Het fysico-theologische aspect van de natuurbeschrijvingen was daarentegen traditioneel. Het motief van de negerslavernij is, zeker in de Nederlandse briefroman, nieuw, maar niet in andere literaire genres en ook niet in epistolaire werken van niet-literaire aard, zoals in hoofdstuk 3 zal blijken. Een doorbreking van de lezersverwachtingen zou voorts hebben kunnen plaatsvinden doordat Reinhart niet eerst tegen de Voorzienigheid rebelleert (zoals bijv. Robinson Crusoe) en dan door middel van providentiële correcties tot bekering en berusting komt,Ga naar eind111 maar ondanks zijn deugdzaam leven beproefd wordt. Nergens wordt gesuggereerd dat Reinharts beproevingen de straf zouden zijn voor het in slavernij houden van de negers. Evenals in het geval van Eduard in Feiths Julia zou zijn ‘zonde’ een bij vlagen uitgesproken tè grote zelfverzekerdheid van zijn geloof kunnen zijn (‘ontneem mij alles, en nog zal ik U danken’), die niet met de feiten in overeenstemming is. Anders dan vele ‘beproefden’ (vergelijk bijv. Werther en Eduard in de Julia en de heremiet in het bijbehorende ‘Mengelwerk’) komt Reinhart niet tot een volledige berusting, te weten aanvaarden èn danken. | |
2.5.2. ReceptieEr zijn nauwelijks receptiegegevens voorhanden. Eén receptie, niet van een doorsnee lezer, maar van een recensent is te vinden in de Algemeene vaderlandsche letter-oefeningen. De recensies in dit tijdschrift (resp. 1793 en 1795) wijzen met name op de manifestatie van Reinharts innerlijk (zijn ‘zedelyk hart’, ‘edele deugd’, ‘zuiver gevoel’), op zijn godgewijde natuurbeschrijvingen (‘eenvoudige Tafreelen in een ander Waerelddeel’, ‘hy is kristen, en Natuurbeschouwer tevens’, ‘natuurkundige Schilderingen’), en zijn zedekundige beschouwingen (‘schoone bespiegelingen’, ‘zedelyke [...] Schilderingen’). Het ‘Werk’, een genre-aanduiding wordt vermeden, wordt bevallig en nuttig genoemd, en de recensent twijfelt er niet aan of de bedoelingen van de auteur ten aanzien van de lezers zullen gerealiseerd worden. Ten slotte wordt melding gemaakt van het voorkomen van ‘Proeven’ uit het werk van de bekendste Duitse dichters, Klopstock, Gellert, Gessner en Göcking, die ‘zeer gelukkig vertaald of naargevolgd’ genoemd worden.Ga naar eind112 In de eerste recensie (over deel 1 en 2) wordt een uitvoerig tekstfragment geciteerd uit het eerste boek: een zeebeschrijving met een reflectie over de werking van de Voorzienigheid; in de tweede recensie (over deel 3) een korter fragment over het afscheid dat Reinhart van zijn slaven neemt bij de terugkeer naar zijn land van herkomst. De recensent heeft, zoals gebruikelijk in de tijdschriftkritiek omstreeks die tijd, vooral waardering voor de ethische kwaliteiten, met name van de hoofdpersoon, maar negeert de esthetische niet - hij noemt het werk ‘bevallig’, de bespiegelingen ‘schoon’. De onthaal in de Letter-oefeningen is positief; de naar voren gebrachte punten zijn in overeenstemming met wat de auteur blijkens haar voorwoord ‘bedoeld’ heeft en met wat uit mijn analyse naar voren gekomen is. De tekstillustratie, respectievelijk een natuurwaarneming met een reflectie over de Voorzienigheid, en het afscheid van de slaven die Reinhart voor zijn goede-meesterschap danken, zijn in dit verband niet zonder betekenis. Een tweede recipiënt is de Duitse vertaler van de Reinhart, Philipp Rosenmüller. Hij kreeg het Nederlandse werk in handen toen hij zich op een door de Engelsen opgebracht Hollands schip bevond voor de rede van Plymouth. Hij mocht het schip, waarmee hij op weg was naar Batavia, gedurende acht maanden niet verlaten. Tijdens dit troosteloze isolement gaf een medegegijzelde hem de roman van Post te lezen. Dit werk verschafte hem troost, omdat het, aldus Rosenmüller, ‘ganz meiner Lage und den damaligen Umständen angemessen war’.Ga naar eind113 Hij werkt die omstandigheden in het vertalersvoorwoord (1799) nog wat verder uit: evenals Reinhart was hij op weg naar een verre kolonie, eveneens afgescheiden van zijn dierbaren in | |
[pagina 86]
| |
het vaderland; ook in zijn geval was het zeevolk grof en ruw en had hij aan boord geen echte vriend. Rosenmüller kon zich in hoge mate met Reinhart identificeren, met name waar het zijn communicatief isolement betrof. Hij beklemtoont dat in het werk de belevingen centraal staan. Hij acht het werk enerzijds van belang voor lezers die op de een of andere manier, net als hij zelf, lotgenoten van Reinhart zijn, en anderzijds voor lezers die houden van ontdekkingsreizen, avonturen en robinsonaden, maar zelf geen mogelijkheid hebben om die in werkelijkheid te beleven. De Reinhart is volgens hem minstens zo vermakelijk en zeker leerzamer dan de laffe romans waarmee men dikwijls de tijd kort. De schrijfster heeft zijns inziens een sentimentele en dweperige toon niet altijd weten te vermijden. Ook signaleert hij het risico van de monologische vertelstructuur: het werk zou sommige lezers kunnen gaan vervelen ‘durch die wiederholten, sich immer ähnlichen Emp-findungen’.Ga naar eind114 Hij deelt mee enkele uitwassen van de tekst ingekort te hebben. De van oorsprong Duitse gedichten heeft hij weggelaten omdat die voor de Duitse lezer genoegzaam bekend zijn.
Duidelijke gevallen van produktieve receptie van de Reinhart zijn mij niet bekend; mogelijk zou er hiervan sprake kunnen zijn in de roman Simon Blaukohl door Chr. G. Salzmann (zie 3.9.2). | |
2.5.3. De functie van de ReinhartDe functie van deze roman voor de lezers in de woelige, onbestendige want veranderingen barende jaren '90 van de 18e eeuw, is mijns inziens in algemene zin de opwekking tot deugd en geloof - zelfs als de deugd niet op aarde beloond wordt. Reinhart demonstreert vele deugden, waarvan kinderliefde, liefde voor de medemens (de broeder) in het bijzonder voor de verachte negerslaven, werklust, zelfbeheersing, kuisheid, soberheid, ootmoed ten aanzien van de Schepper en Zijn schepping, en het geloof in de Voorzienigheid, in het oog springen. Reinharts reis in den vreemde vertoont parallellen met de levensreis van ieder mens (verg. de allegorische reiziger, pelgrim en balling).Ga naar eind115 Door middel van Reinharts geschiedenis wordt de lezer gedemonstreerd dat het leven uit een reeks voor- en vooral tegenspoeden bestaat, dat duurzaam geluk en rechtvaardigheid niet van deze wereld zijn, maar pas van de andere wereld: het hiernamaals. Het menselijk doen en laten moet daarom op die betere wereld van het hiernamaals gericht zijn en alleen voorzover het met dat streven niet in strijd is, op de eigen wereld! Zelfs een leven gericht op de onsterfelijkheid is menselijk wikken, God bepaalt in hoeverre de mens op aarde iets realiseren zal van zijn idealen. De Voorzienigheid bepaalt in hoeverre hij slaagt in zijn streven naar geluk, macht, vrijheid en sociale rechtvaardigheid. Nooit kan de mens op aarde meer bereiken in zijn persoonlijk en maatschappelijk leven dan de Voorzienigheid hem toestaat. Bij tegenslagen, ongeluk, onmacht, onvrijheid, onrechtvaardigheid, past geen verzet, geen revolutie, maar berusting en vertrouwen dat tegenspoeden slechts tegenspoeden zijn in schijn, en in feite bedoeld zijn om het heil van de mens en van de schepping te bevorderen. Een deugdzaam en godsdienstig mens mag hopen op een beter lot in het hiernamaals. Zo heeft de Reinhart mijns inziens in het bijzonder de functie om de lezer te overtuigen van de noodzaak tot berusting in het menselijk en maatschappelijk tekort - met hoop op compensatie door middel van een alleszins volmaakt hiernamaals. |
|