Reinhart: Nederlandse literatuur en slavernij ten tijde van de Verlichting
(1984)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
Woord voorafMaandag 2 januari 1978 was een beslissende dag in mijn onderzoek naar de historisch-biografische achtergronden van de roman Reinhart, of natuur en godsdienst door Elisabeth Maria Post. Ik bevond mij met Ian E. Robertson, een collega verbonden aan de University of Guyana, aan de Atlantische kust ten oosten van Georgetown met fotocopieën van 18e-eeuwse kaarten uit het bezit van het ARA Den Haag en de kaartenafdeling van de UB Amsterdam, op zoek naar wat overgebleven zou kunnen zijn van de uit de 18e eeuw daterende plantage ‘Le Resouvenir’ die in het bezit is geweest van Hermanus Hillebertus Post, een broer van de auteur. Het ontdekken van een kleine ‘village’ met de naam ‘La Resouvenir’ (sic) bevestigde dat wij nog ‘warmer’ waren dan wij al waren. Landinwaarts, achter de tussen palmbomen gelegen huisjes, kwamen we in een moerassig gebied. Spelende kinderen vertelden ons dat er nog wat ouds te zien was. Inderdaad ontwaarden wij na enige tijd midden in het veld een stenen bouwsel, dat tenslotte bleek de gerestaureerde graftombe te zijn van H.H. Post. Het bevatte het volgende opschrift: HERMANOUS POST / ESQUIRE OF LE- / RESOUVENIR THR- / OUGH WHOSE EFFO- / RT THE GOSPEL / WAS FIRST INTROD- / UCED INTO THIS COL- / ONY IN FEBRUARY 1808 / HE DIED 25TH DEC. 1808. / Achteraf bleek dat de feitelijke informatie op de tombe slechts ten dele juist was, waarschijnlijk het gevolg van het onleesbaar geworden zijn van de tekst op de oorspronkelijke tombe (Post stief pas in april 1809). Het feit dat het graf van een kolonist gerestaureerd was, was op zich zelf opmerkelijk; de mededeling dat Post als eerste het Evangelie in de kolonie bracht, zou daar best iets mee te maken kunnen hebben. Navraag bij de bewoners van La Resouvenir leidde eveneens tot opmerkelijke uitspraken als ‘He was a good man’ en ‘He was the man who abolished slavery’. In ieder geval kon mijn onderzoek naar H.H. Post voortgezet worden. Het was in Nederland na raadpleging van de koloniale archieven vastgelopen, omdat Guyanese archieven, bibliotheken en musea niet op mijn verzoeken om verdere inlichtingen reageerden.Ga naar voetnoot* Met de op de tombe gevonden gegevens kon ik doelgerichte naspeuringen doen in Guyanese archieven en bibliotheken. Mijn grote dank gaat uit naar Ian Robertson die mij niet alleen dagelijks begeleidde naar mij onbekende instellingen, maar mij bovendien meenam op een korte universitaire expeditie naar marrons aan de Berbice-rivier bij wie hij een onderzoek verrichtte naar de laatste resten van tropisch Nederlands: het Creole Dutch van Berbice. Het herkennen van evident 17e- of 18e-eeuwse Nederlandse woorden in een overigens nauwelijks verstaanbare context was een bijzondere ervaring. Alle mogelijke medewerking ondervond ik ook van Joel Benjamin, assistant librarian van de University of Guyana Library, die mij inzage gaf in zijn rijke historische-materiaalverzamelingen betreffende Guyana, waaronder een Bibliography of Guyana in voorbereiding. Uit de geschiedenis van missie en zending bleek dat H.H. Post zendelingen van de London Missionary Society naar de kolonie liet komen. Het archief van dit zendingsgenootschap, dat zich thans in de School of Oriental and African Studies te Londen bevindt, bezocht ik naderhand; het bevat een schat aan gegevens over de betrekkingen van H.H. Post met de LMS: brieven van Post en van zendelingen, dagboeken en rapporten van zendelingen die op ‘Le Resouvenir’ verbleven en tenslotte een afbeelding van de plantage. Uit alles bleek dat H.H. Post een bijzondere man was geweest die ook na zijn dood bekend was gebleven. Zo kon ik uiteindelijk toch een beeld construeren van de man die in hoge mate model heeft gestaan voor de hoofdpersoon uit de roman van zijn zuster. | |
[pagina 6]
| |
Het bezoek aan Guyana en vervolgens aan Suriname (ik had het voorrecht enige tijd als gastdocent te werken aan het Instituut voor de Opleiding van Leraren in Paramaribo) stelde mij bovendien in staat als ‘bakra’ iets meer te begrijpen - en vooral aan te voelen - van het leven aan de Wilde Kust, wat onontbeerlijk is voor de interpretatie van aldaar gelocaliseerde literaire en andere teksten. Ik ben mevrouw Eva Essed-Fruin, directrice van het IOL, en Frank Martinus Arion erkentelijk voor de uitnodiging als gastdocent naar Suriname te komen. Mevrouw Essed introduceerde mij bij de belangrijkste bibliotheken in Paramaribo, o.a. in de bibliotheek van het Surinaams Museum waar ik dankzij de medewerking van Jimmy Douglas, de toenmalige directeur, en de bibliothecaresse mevrouw Van Hoorenbeek, naar hartelust kon werken met het waardevolle oude-boekenbezit. Het bezoek aan de marron-dorpen aan de Marowijne en de Tapanahoni Rivier onder leiding van mevrouw Z.E. van Breet-Haman, was een onvergetelijke ervaring.
Aan zoveel anderen, binnen en buiten de Vakgroep Historische Letterkunde en Tekstinterpretatie van het Instituut voor Neerlandistiek (UvA), ben ik wat betreft mijn opleiding, onderzoek en dissertatievoorbereiding schatplichtig, dat het onmogelijk is hen allen afzonderlijk te noemen. Ik bewaar de allerbeste herinneringen aan de docenten van de universitaire MO-opleiding. De stimulerende colleges van A. Kraak en K.G. Lenstra waren mijn eerste kennismaking met ‘het vak’, waarin ik verder gevormd ben door een keur van docenten: F. Balk, T. Cram, M. Draak, E. Endt, W.G. Hellinga, F. Lulofs. L.H. Mosheuvel, L. Oey, A.G. Schot, G. Stuiveling, F. Veenstra en W. Voskuilen. Hun uiteenlopende persoonlijkheden en vakbenaderingen hebben mijn studie tot een ware belevenis gemaakt. Mijn promotor, E.K. Grootes, heeft de begeleiding van mijn proefschrift op zich willen nemen toen de uitvoering ervan al niet meer in een beginstadium verkeerde. Ik dank hem voor het in mij gestelde vertrouwen en voor de vriendschappelijke wijze waarop hij mij van zijn bijzondere vakmanschap heeft laten profiteren. Hij was niet de enige ‘goede meester’ die mij met raad en daad terzijde stond: ook de inspirerende belangstelling van W.P. Gerritsen, de grote deskundigheid van W. van den Berg met name op het gebied van de 18e-eeuwse romanliteratuur, en vooral, de voortdurende kritische stimulans van Hanna Stouten, zou ik niet hebben kunnen missen. Vele vakgenoten toonden interesse en waren mij op de een of andere manier behulpzaam: van S.B.J. Zilverberg, A.L. Sötemann, Marijke Spies, Adèle Nieuweboer N.M. Berkelmans, G.J. Schutte en G.F.M. Bossers ontving ik adviezen waarmee ik mijn voordeel heb kunnen doen. Orlanda Lie was zo vriendelijk de Engelse vertaling van de (ten behoeve van de Guyanese lezers wat lang uitgevallen) ‘Samenvatting’ onder haar hoede te nemen. Om uiteenlopende redenen ben ik dank verschuldigd aan Marijke Barend, Christine Berkvens, Edgar Cairo, Rita van Eck, André Hanou, Paula Keyser, Cees Kwanten, Marlene Müller, Bert Pol, Rob Resoort en Ana Sebastián. Daarnaast wil ik niet nalaten de talrijke studenten aan wie ik onderwijs heb mogen geven, met bijzondere waardering te vermelden: hun kritische en vriendschappelijke betrokkenheid is het zout in de pap van mijn academisch bestaan. Zonder de niet-aflatende dienstverlening door het personeel van bibliotheken, archieven en documentatiecentra zou ik mijn onderzoek niet hebben kunnen verrichten. Een speciaal woord van dank voor de medewerkers van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, van de Bibliotheek voor Neerlandistiek en van de Documentatie Nederlandse Letterkunde (UvA), is op zijn plaats. Omdat behalve het wetenschappelijk onderwijs ook het onderzoek voor een niet gering deel mogelijk wordt gemaakt door de inspanningen van onze technische en administratieve collega's, wil ik van deze gelegenheid graag gebruik maken ook hen te bedanken. De Barneveldse Drukkerij en Uitgeverij B.V. heeft de verwezenlijking van mijn dissertatie in | |
[pagina 7]
| |
boekvorm mogelijk gemaakt, waarvoor ik directie en medewerkers ten zeerste erkentelijk ben. Wat ik ten slotte te danken heb aan de vriendschap en de vriendenhulp van Fons, Ester en Judit van Buuren, aan de zorgzame gastvrijheid en belangstelling van mijn ouders, aan de enthousiaste aanmoediging en daadwerkelijke hulp van mijn vrouw Hanny en aan het optimistisch geduld van mijn kinderen Berend en Marten, laat zich nauwelijks onder woorden brengen: op z'n minst hartverwarmend veel! |
|