'Reinhart, of literatuur en werkelijkheid'
(1979)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
Reinhart, of literatuur en werkelijkheidOp 26 augustus 1789 werd tijdens de Franse Revolutie de Déclaration des droits de l'homme et du citoyen geproclameerd, die begint met ‘Les hommes naissent et demeurent libres et égaux en droits’. Van de natuurrechten van de mens wordt vervolgens als eerste en belangrijkste genoemd: ‘la liberté’, de vrijheid. Rond 1790, korte tijd na de Déclaration, schreef een 35-jarige, ongehuwde vrouw in Arnhem een roman-in-brieven waarin het begrip vrijheid en het probleem van de slavernij een uitermate belangrijke plaats innemen. De roman heet Reinhart, of natuur en godsdienst (1791-1792) en de schrijfster Elisabeth Maria Post (1755-1812).Ga naar eind1 Zij genoot op dat moment enige literaire bekendheid door een eerdere roman-in-brieven, Het land (1788), waarvan in 1792 de vijfde druk verscheen, en een bundel gedichten en prozafragmenten, Voor eenzaamen (1789). In haar werken staan de thema's natuur, liefde en vriendschap, godsdienst, dood en onsterflijkheid centraal. In de Reinhart wordt de exotische natuur van Guiana beschreven, een oord waar de schrijfster nooit geweest was, maar waar haar broer Hermanus Hillebertus Post (1753-1809) zich gevestigd had.Ga naar eind2 Zijn reisen levenservaringen, die de schrijfster in briefvorm bereikten, zijn verwerkt in deze briefroman en geven het werk een sfeer van authenticiteit in de beschrijving van natuur en klimaat, en van zeden en gewoonten van de bewoners. Het werk is opgedragen aan H.H. Post. Toch is de Reinhart niet zijn levensverhaal, de schrijfster wijst daar nadrukkelijk op.Ga naar eind3 Hermanus' verblijf in Guiana is slechts aanleiding geweest, en de lotgevallen van Reinhart zijn niet de lotgevallen van Hermanus - en de schrijfster hoopt bovendien dat ze dat, vanwege de ongelukkige afloop, ook niet zullen worden. Ondanks dat zij dit werk geen roman durft noemenGa naar eind4, om het conservatieve deel van haar lezerspubliek niet af te schrikken, is de Reinhart een roman, een wereld in woorden, een fictionele werkelijkheid. In deze fictionele werkelijkheid krijgt echter een probleem uit de contemporaine historische werkelijkheid (n.l. de slavernij) zoveel aandacht, dat het mij zinvol voorkomt om literatuur en historische werkelijkheid te vergelijken en hun eventuele wederzijdse beïnvloeding te signaleren. | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
IReinhart, of natuur en godsdienst verscheen in drie delen.Ga naar eind5 Het verhaal is onderverdeeld in zes boeken, twee boeken per deel. Het wordt briefs-gewijs verteld; alle brieven zijn geschreven door Reinhart en gericht tot diens jeugd- en boezemvriend Karel, die met zijn gezin op een Gelders buiten woont. In boek 1, ‘De zee’, beschrijft Reinhart reden en doel van zijn reis. Zijn ouderlijk gezin heeft te lijden gehad onder een reeks tegenslagen waardoor het buiten zijn schuld aan lager wal geraakt is. Wanneer de vader en een dochter overleden zijn, rust op Reinhart als enig overgebleven kind de plicht om voor zijn moeder te zorgen. Hij blikt terug op het moeilijke afscheid van haar en van Karel. Dankzij de correspondentie hoopt hij de vriendschapsband met Karel en diens vrouw Charlotte in stand te kunnen houden. Als ‘homme sensible’ heeft hij behoefte om Karel zijn hart te openbaren, aangezien aan boord van het schip waarmee hij reist, geen gevoelig medemens aanwezig is. Het enige gezelschap dat hem nog wat troost biedt, is dat van zijn hond Cheri. Hij brengt zijn tijd door met lezen, schrijven, en mediteren. Na elf weken arriveert hij in Guiana. In boek 2, ‘Guiana’, vertelt Reinhart hoe hij dankzij een ‘beschermer’ op een plantage kan gaan werken als administrateur, om ervaring op te doen met het plantageleven. Nieuwe vriendschap sluiten kan hij ook hier niet, want gevoelige, zedelijk en godsdienstig hoogstaande mensen ontbreken in de kolonie. Het leven van de planters is uitsluitend gericht op geld verdienen en op zinnelijke vermaken. De confrontatie met de slavernij ervaart hij als uitermate pijnlijk. Hij is diep onder de indruk van het onrecht, de vernederingen en mishandeling waaronder de negerslaven gebukt gaan. Hij heeft zich te laat gerealiseerd dat hij, om aan zijn reisdoel te kunnen beantwoorden, ook zal moeten meedoen aan het onrecht dat hij veroordeelt. In dat geval, neemt hij zich voor, zal hij echter zijn slaven zo goed mogelijk behandelen. Tijdens een ziekte wordt Reinhart verzorgd door een jonge negerslaaf, Violet. Hij vat sympathie voor hem op en wil hem met het Evangelie in kennis brengen. Hij leert Violets taal en kan diens schrijnende levensverhaal vastleggen. Violet leefde onder welhaast idyllische omstandigheden aan de oever van de Senegal-rivier in Afrika. Samen met zijn broertje werd hij door een neger van een andere stam ontvoerd en verkocht aan een slavenhandelaar. Na een beestachtige zeereis werden de broers als vee verkocht, ieder aan een andere meester. Dit relaas is voor Reinhart aanleiding tot een felle aanklacht jegens de christenen die zich aan slavernij schuldig maken. Na enige tijd ontmoet Reinhart een vroegere vriend van zijn vader en krijgt van hem een verwaarloosde plantage en twaalf slaven cadeau, zodat hij voor zich zelf kan beginnen. Vanwege de aangename ligging aan | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
de kust en de levenswijze die hij er denkt te zullen hebben, noemt hij zijn nieuwe bezit ‘L'heureuse solitude’. In boek 3, ‘L'heureuse solitude, of de gelukkige eenzaamheid’, wordt de opbouw van de plantage beschreven. De aanleg van dijken, sloten en sluizen voor de waterbeheersing, de bouw van Reinharts hut, van een retraite en van de negerhutten. Reinhart zorgt als een vader voor zijn slaven, die dan ook erg tevreden zijn met hun meester. Toch zegt Reinhart niet ingekapseld te zijn in het systeem van de slavernij: het ontnemen van de vrijheid blijft hij afkeuren. Reinhart onderneemt een oerwoudtocht naar een indianendorp om er timmerhout te halen ten einde een woonhuis te kunnen bouwen. Boek 4 is getiteld ‘Onvolmaakt genoegen’. Reinharts woning is klaar, de plantage heeft zijn eerste goede oogsten opgeleverd, maar door het ontbreken van een lotsvriendin is Reinharts geluk onvolkomen. Hij moet zich wapenen tegen wellustige gedachten bij het zien van een jonge negerin. In een droom verschijnt hem het ideaalbeeld van een vrouw, waaraan hij sindsdien blijft denken. Zijn eenzaamheid wordt ondraaglijk als zijn hond sterft. Tijdens een nieuwe tocht door het oerwoud verdwalen Reinhart en zijn metgezellen. Hierdoor komt hij onverwacht op een afgelegen plantage ‘La recompense’ terecht, waar hij in de plantersdochter, Nannie, zijn ideaalbeeld herkent. Zij leest Richardson en Gessner en kenmerkt zich door een grote natuurlijke bevalligheid. Ze worden verliefd en besluiten te trouwen. In boek 5 wordt ‘Het huislijk geluk’ beschreven dat de echtelieden genieten. Ze leiden een idyllisch leven. Hun enige angst is dat de één de ander zou overleven, en ze hopen dan ook als het hun tijd zou zijn, samen te sterven. Er worden twee kinderen geboren, een zoon en een dochter, en Reinhart weidt uitvoerig uit over het moederschap van Nannie en hun opvoedingsideeën. De voortdurende voorspoed doet hen op den duur twijfelen: is hun geluk niet te groot voor het leven na het paradijs; kan het wel altijd voortduren? Als teken aan de wand mislukt de katoen-oogst enige malen. Een pasaangekomen jongeman L. blijkt een vroegere schoolmakker van Reinhart te zijn. Reinhart neemt zich voor hem zo goed mogelijk te helpen. In boek 6, ‘'t Veranderd al wat is’, nemen de bange voorgevoelens toe. Alles herinnert Reinhart aan de vergankelijkheid. Hij wordt ernstig ziek. Nannie verzorgt hem dag en nacht ten koste van haar eigen gezondheid. Als Reinhart geneest, wordt zij ziek en sterft. De eerste dagen na haar dood is Reinhart volstrekt niet tot schrijven in staat, naderhand brengt het schrijven hem enige verlichting. Het liefst zou hij ook sterven, maar hij heeft Nannie op haar doodsbed beloofd een goed vader voor de kinderen te zullen zijn. De opvoeding valt hem echter zwaar. Het werk op de plantage wordt verwaarloosd. Alleen bij Nannies graf vindt Reinhart zo nu en dan zijn gemoedsrust weer. Aan- | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
gezien hij blijft kwijnen, besluit hij naar Nederland terug te keren om daar in de nabijheid van zijn moeder en zijn vriend zijn taak als opvoeder beter te kunnen vervullen. Zijn schoolvriend L. zal de directie over de plantage waarnemen. Hij neemt afscheid van zijn geliefde plekjes en vertrekt onder gehuil van de negerslaven. Een dergelijke weergave van het verhaal doet het probleem van de slavernij nog slechts oppervlakkig uitkomen, ik zal er daarom dieper op ingaan. Tevoren zou ik kort aandacht willen schenken aan wat mijns inziens het grondmotief is van deze romanGa naar eind6, namelijk de gedachte dat het aardse leven slechts voorbereiding is op het eeuwige leven, en dat dit leven, dat voorspoed en geluk, slechts ijdelheden zijn, dus vergankelijk. Reinhart heeft dat ervaren in zijn jeugd aan de rampen die zijn ouderlijk gezin getroffen hebben; hij ervaart het opnieuw in Guiana waar zijn voorspoed stapje voor stapje toeneemt, totdat zich allerlei onheilen voordoen die culmineren in de dood van zijn vrouw, waarna hij ontredderd achterblijft. Het proces van voorbereiding, schrijft Elisabeth Maria Post elders, ‘geschiedt bij dezen best door zegeningen; bij anderen door wederwaardigheden, om hen voor die maat van gelukzaligheid vatbaar te maken, die hij hun heeft toegedagt.’Ga naar eind7 In het geval van Reinhart is de afwisseling van ‘zegeningen’ en ‘wederwaardigheden’ de wijze waarop God hem voorbereidt op zijn toekomstig heil. Het is de Goddelijke Voorzienigheid die bepalend is voor ieders voorbereidingsproces, en de strijd die Reinhart bij tijd en wijle te leveren heeft, is de strijd om de aanvaarding van de Voorzienigheid. Na tegenslagen zoals misoogsten of de dood van een neger, kost hem dat de grootste moeite. Na de dood van Nannie rebelleert hij (‘mort’ hij) tegen de Voorzienigheid - de Voorzienigheid die al het gebeuren in de Reinhart regeert, zoals we zullen zien, ook de slavernij.
Aangezien Reinhart geen flauw idee heeft wat slavernij inhoudt, is voor hem de eerste confrontatie een geweldige schok: hij is hevig verontwaardigd over de wreedheid en onverschilligheid van de blanke meesters en opzichters en voelt een intens medelijden met de vernederde en mishandelde slaaf. Hij is zo ontzet dat hij hoopt op gewenning, omdat hij anders niet meer in Guiana zou kunnen verblijven.Ga naar eind8 Het ergste vindt hij dat men een natuurrecht, een absolute waarde, aan medemensen durft te ontnemen, namelijk de vrijheid. Die onverwinnelijke trek tot vrijheid, die het kruipend insect, die veel meer den edelen mensch, het afdrukzel van het beeld zijns maakers, is ingeschapen; die met het zuigend kind wordt geboren, met den moedigen jongeling opwast, en met den grijsaart in het graf zinkt; zonder wiens voldoening het leven geen zoet heeft, en de dood eene weldaad is; deeze wordt zoo wreedaartig als onmenschlijk, uit het hart van zo veele milioenen uitgescheurd, of liever, deeze woedt in de ziel, en verdubbelt het ongeluk van alle die menigte rampzaligen, welke door onrechtvaardig geweld van het recht der menschheid | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
beroofd werden: wie zal het getal van alle die slachtoffers van laage driften, en vuig belang, die geduurende verscheidene eeuwen de gronden van dit gewest bebouwden, tellen? hoe veelen bliezen hier hun rampzalig leven, moêgesloofd, in treurigheid, en bittere wanhoop, uit; terwijl hun geest voor den Richter der gantsche Aarde om wraak roept, over de wreedheid, die men hen onschuldig deed lijden!Ga naar eind9 Het is eigenlijk maar gelukkig, meent Reinhart, dat de negerslaven minder gevoelig zijn dan beschaafde volken, anders was hun lot helemaal ondraaglijk. Hij hoopt dat gevoelige, blanke medemensen middelen zoeken om tot afschaffing te komen: gij, gevoelig mensch! [...] ween over het lot van uwe broederen, of liever, denk op middelen tot hunne verlossing!Ga naar eind10 Reinhart verbaast zich erover dat de ‘barbaarsche’ slavernij destijds ingevoerd is door christenen, en dat deze misstand niet opgeheven, zelfs niet verbeterd is in de laatste verlichte en verdraagzame eeuwen.Ga naar eind11 De mogelijke consequentie om zelf een eerste stap te zetten op de weg van de abolitie door geen slaven te kopen, wordt echter niet overwogen. De slaven zijn des te beklagenswaardiger, aldus Reinhart, omdat ze geen vertroostende godsdienst bezitten. Zij kennen de Verlosser niet; zullen ze in het hiernamaals in het heil delen? Reinhart kan zich niet voorstellen dat ze in de wereld der vergelding geen geluk zouden mogen genieten dat opweegt tegen het geleden onrecht. Tenslotte heeft de Goddelijke Voorzienigheid toch zelf het lot van de neger beschikt. Zou Hij dan op een rampzalig leven een rampzalige eeuwigheid laten volgen? Reinhart meent van niet, God zal immers de onderdrukten recht doen.Ga naar eind12 Deze ‘vertroostende’ gedachte stelt hem in staat temidden van de ongelukkigen te blijven leven. Reinharts eerste eigen slaaf heet Violet. Deze heeft hem zijn trieste levensverhaal verteld. Dit directe relaas van een slachtoffer roept bij Reinhart zeer felle reacties op. Hij kan zich nu best voorstellen dat de slaven in opstand komen: wie kan deeze ongelukkige, deeze mishandelde menschen veroordeelen, wanneer zij poogen hun hard juk afteschudden, en het recht te herneemen, dat de Natuur ook aan hun schonk, de vrijheid? ik zeker niet!Ga naar eind13 Evenals Violet en zijn broer worden ontelbare negers van hun vrijheid beroofd en, nota bene, door mensen die zich christen noemen: dit doen Christenen, die zeggen den Godsdienst van Jesus te eeren, en den rechtvaardigen God verbrijzelt hen niet, door den donder zijner almagt! o! wanneer zullen belijders van het Euangelium des vredes eens ophouden, geweld en verwoesting in de menschen-wereld te zaajen? wanneer zullen 'er zachtere tijden voor deeze onderdrukte volken verschijnen, en zij ademscheppen van de mishandelingen, welken men hun doet lijden?Ga naar eind14 Kennelijk verwacht hij geen afschaffing in de nabije toekomst, maar | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
eens zullen de rechten van mens en volkeren zeker geëerbiedigd worden. Reinhart roept uit: o! komt gelukkige eeuwen, waarin menschlijkheid en recht heerschen! verrijs, edele vrienden der menschheid, die door uwen invloed het recht der volken beschermen kunt! zaait geluk onder menschen, en vernietigt de slavernij.Ga naar eind15 Dankzij de voorspraak van Violet krijgt Reinhart een goede relatie met de slaven die naderhand in zijn bezit komen. Ze zijn vriendelijk en werkwillig. Reinhart verzorgt hen goed: hun materiële voorzieningen zijn beter dan die van andere slaven in de kolonie. Ze zijn goed gehuisvest en Reinhart geeft de slaven ieder een stukje grond om voor zich zelf groente en vruchten te verbouwen. Als het absoluut noodzakelijk is om te straffen, is hij nooit wreed. Hij is ervan overtuigd dat de slaven het goed bij hem hebben en hoopt genoeg geld te verdienen om, mirabile dictu, nog meer slaven te kunnen kopen en dus nog meer slaven gelukkig te kunnen maken!Ga naar eind16 Hoewel hij niet is aangevallen, vervolgt Reinhart met een zelfverdediging: hij is niet ingekapseld en denkt in principe nog net zo als tevoren, maar... Maar, hij relativeert het begrip vrijheid sterk. Hij vergelijkt de situatie van een slaaf niet met die van een vrije burger (een citoyen), maar met die van een vaderlandse dagloner of van kleine boeren in Duitsland en Polen. Hun vrijheid is niet veel meer dan een woord, heel hun leven wordt bepaald door grote zorgen om het bestaan. Zij zouden ongetwijfeld hun levensomstandigheden willen verruilen voor ‘de kommerlooze slavernij der negers, die eenen goeden meester toebehooren’.Ga naar eind17 Gaat de inkapseling nog verder? De dood van een slaaf lijkt door Reinhart in de eerste plaats te worden ervaren als een verlies van eigendom en een gevoelige financiële tegenslag. Als zijn hond Cheri sterft, is hij meer overstuur dan bij dit sterfgeval. Toch voelt hij wroeging: daar ik, bij alle de goede behandeling, welke ik hem had aangedaan, hem dat goed tog niet had kunnen wedergeeven, waarop zij allen zoo veel prijs stelden, de vrijheid.Ga naar eind18 Ook de overige gezinsleden behandelen de slaven met zachtheid. Nannie verzorgt bijv. dag en nacht een ziek negerkind; Reinharts kinderen spelen probleemloos met de negerkinderen. Als Reinhart na de dood van zijn vrouw naar Nederland terugkeert, zijn alle slaven bedroefd. Reinhart drukt zijn waarnemer ‘eene vaderlijke zorg voor de nijvere Negers’ op het hart. Bij zijn afscheid staan ze in een lange rij en bedanken hem: allen waren zij om mijn heengaan hartelijk bedroefd; eerbied, liefde en spijt, lagen op aller gelaat; sommigen weenden luid, anderen knielden voor mij, dankten mij dat ik een goed meester geweest was.Ga naar eind19 Vanuit de verte hoort Reinhart hun afscheidskreten nog naklinken.
We zien in Reinharts opvattingen enkele opmerkelijke verschuivingen optreden. Aanvankelijk, kort na zijn aankomst in Guiana, stelt hij het recht op vrijheid boven alles, ook voor de negerslaven; het is een ‘recht der natuur’ dat niemand aan een ander ontnemen mag, zeker christe- | |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
nen niet, laat staan christenen uit de verlichte eeuw. Reinhart toont begrip voor een eventuele opstand onder de slaven en hoopt dat vooraanstaande mensen de afschaffing kunnen bewerkstellingen. Later relativeert hij het vrijheidsbegrip en spreekt niet meer over abolitie. Hij heeft op dat moment zelf een flink aantal slaven. In het begin schrijft hij de slaven een aantal kwaliteiten toe, zoals menselijke grootheid en edelmoedigheid, trouw en geduld. Naderhand horen we daarover steeds minder, terwijl hij de slaven steeds vaker ‘stomp’ of ‘bot’ noemt. Zelfs Violet, die in kwaliteiten boven de overige slaven uitsteekt, is niet geschikt om met Reinhart echte vriendschap te sluiten: want hoe zeer de trouw van Violet hem mij tot een vriend maake, zoo blijft zijne ziel tog de ziel van een' Neger, en mijne gewaarwordingen kan ik hem niet mededeelen, aldus Reinhart.Ga naar eind20 Tegenover het afzwakken van zijn principes staat dat hij in de praktijk de slavernij zo draaglijk mogelijk probeert te maken door een goede verzorging van de slaven - wat overigens niet geheel vrij is van eigenbelang.Ga naar eind21 Kan Reinhart zijn naam met ere blijven dragen? Jan Voorhoeve stelt in zijn doctoraal-scriptie over de Reinhart dat deze zijn ‘integriteit’ verliest.Ga naar eind22 De verschuivingen die optreden in zijn denken over slaven en slavernij acht hij symptomatisch voor het merendeel der Europeanen die met idealen omtrent vrijheid en recht naar de koloniën zyn getrokken. Welke oorzaken zijn er aan te wijzen voor het inkapselingsproces van Reinhart? Uit de tekst blijkt een zestal oorzaken:
| |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
Dit geloof, dat er niets gebeurt wat door God niet gewild is, maar het voor Reinhart tenslotte mogelijk om het onrecht te accepteren. Dankzij het geloof in de Voorzienigheid houdt Reinhart een rein geweten en kan hij zijn naam blijven dragen. Bij dit geloof is naastenliefde het enige dat voor een christen overblijft: in de kolonie Guiana was dat overigens al veel meer dan men gewend was. | |||||||||||||||||
IIHet land dat thans Guyana heet, voorheen Brits Guyana, bestond in de 17e en 18e eeuw uit de Nederlandse koloniën Demerary, Essequibo en Berbice (genoemd naar de gelijknamige rivieren).Ga naar eind25 De plantages en versterkte nederzettingen lagen aanvankelijk vooral stroomopwaarts, later toen de grond uitgeput begon te raken, aan de riviermondingen en langs de kust. De voornaamste produkten waren suiker, koffie en katoen. Verder werden er veel hout en andere bosprodukten verhandeld, meestal geleverd door de indianen. Reeds in de 17e eeuw werden er negerslaven uit Afrika als werkkrachten ingevoerd door de West-Indische Compagnie, die hiertoe een monopoliepositie had. De slechte behandeling van de slaven door de particuliere planters leidde in 1763 tot een bloedige slavenopstand in Berbice die ternauwernood bedwongen kon worden en vervolgens minstens even bloedig gewroken werd.Ga naar eind26 De Guianese koloniën hebben veel te lijden gehad van de conflicten tussen de Europese staten. Een aantal malen werden ze door de Engelsen bezet, een aantal malen door Engelse of Franse kapers en boekaniers gebrandschat. Door immigratie van Engelse planters van de West-Indische eilanden onderging het land in de tweede helft van de 18e eeuw een geleidelijke anglicering, en toen tijdens de Bataafse Republiek in 1796 de Engelsen op uitnodiging van Willem V Guiana ‘in bewaring’ namen, waren de meeste planters daarmee bijzonder gelukkig. Na een korte onderbreking (1802-1803) kwamen de Guianese koloniën voor goed in Britse handen, in 1814 gelegaliseerd. De jongste kolonie, Demarary, werd in de tweede helft van de 18e eeuw de belangrijkste. Hier werd tijdens de Vierde Engelse oorlog door Engelsen en Fransen de grondslag gelegd voor de hoofdstad Stabroek, in 1812 omgedoopt in Georgetown. Toen in 1793 een jong Frans edelman, Etienne Grellet, in Demerary arriveerde en geconfronteerd werd met de immorele leefwijze van de blanken en de onmenselijke behandeling van de slaven, was hij zo ont- | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
steld dat hij zijn geloof verloor, atheïst werd en volgeling van Voltaire.Ga naar eind27 Over de behandeling van de slaven schreef hij in zijn memoires: ‘there was no excess of wickedness and malice which a slaveholder, or driver, might not be guilty of’, en over de samenwerking in Demerary: It was a place of much dissipation, I do not recollect, during the whole time I was there, that I saw any thing, in any one, that indicated a feeling of religious sensibility. There was no place of worship; no priest of any kind, except one who had been there a few years, who was a dissolute drunken man. It was of the Lord's mercy that I, and the whole land, were not destroyed like Sodom and Gomorrah.Ga naar eind28 Soortgelijke getuigenissen komen van reizigers, wetenschappelijke onderzoekers en militairen.Ga naar eind29 Welk beeld men in Europa ook van de slavernij had, de werkelijkheid bleek telkens weer afschuwelijker te zijn. De uit Europa afkomstige planters stonden bekend als bikkelhard: wreedheden en buitensporige straffen waren aan de orde van de dag. We hoeven ons Candide maar in herinnering te roepen, waar de gelijknamige hoofdpersoon bij zijn aankomst in Suriname, ongetwijfeld ‘de beste aller koloniën’, een verminkte slaaf ontmoet die een Nederlandse meester heeft.Ga naar eind30 De Nederlandse planters hadden de bedenkelijke faam de allerstrengste te zijn. Volgens Henri Bolingbroke die Demerary rond 1800 bezocht, kon men een slaaf van een Engelse meester bang maken door hem te dreigen aan een Nederlander te verkopen. Maar, voegt hij eraan toe, deze Nederlander kon zijn slaaf tenslotte nog dreigen hem te verkopen aan ... een vrije neger: ‘Damm you, I'll sell you to a black.’Ga naar eind31 Dit laatste heeft er echter alle schijn van om als argument vóór de slavernij en tegen de afschaffing te dienen. Bolingbroke vindt de slavernij onder blanken eigenlijk maar een zegen voor de negers om niet onder zwarte meesters te komen (in Guiana) of te blijven (in Afrika): ‘The transfer of such wretches from Africa to America, is a real service’, meent hij.Ga naar eind32 Uit alle beschrijvingen blijkt dat de gewone slaaf uitgemergeld werd, weinig en slecht voedsel kreeg, slecht gekleed en geschoeid was, slecht gehuisvest, slecht verzorgd werd tijdens ziekte of ouderdom. De meeste eigenaars, managers en opzichters waren alleen royaal met straffen! Slechts de huisslaven, de drijvers en de slaven die een ambacht konden uitoefenen, hadden het wat beter. Ter wille van hun bevoorrechte positie waren zij bereid de meesters te steunen in het onderdrukken van de gewone plantageslaven. De vrije kleurlingen en indianen kozen in geval van rebellie in Guiana altijd de kant van de blanken. De indianen brachten tegen beloning weggelopen slaven terug. De enige toeverlaat die er voor gevluchte negerslaven was, waren de bosnegers, de marrons, die zich na geslaagde vluchten in het oerwoud gevestigd hadden. De enige hoop voor alle niet-gevluchte negerslaven waren de Europeanen die in Europa in de politiek of in de kerken strijd voerden voor emancipatie en abolitie. In Guinana zelf waren deze mensen niet welkom. In deze koloniale samenleving vestigde zich H.H. Post. | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
Hermanus Hillebertus Post was een oudere broer van Elisabeth Maria.Ga naar eind33 In het jaar 1773 vertrok hij, bijna 20 jaar oud, naar Guiana om met gemeenschappelijk kapitaal van zijn broer en zusters te proberen fortuin te maken om zijn door rampen achtervolgde familie financieel te steunen. Enkele jaren was hij manager van een plantage aan de Demerary-rivier nabij Stabroek, maar dankzij de hulp van een vriend kon hij spoedig een eigen plantage beginnen, die hij ‘Le Resouvenir’ noemde (als blijvende herinnering aan zijn weldoener).Ga naar eind34 Met dertien negerslaven begon hij een moerassig gebied aan de Oostkust in cultuur te brengen. Daartoe moest een systeem van sloten, dammen en sluizen aangelegd worden teneinde het gehele jaar door een goede waterhuishouding in stand te kunnen houden. Een onvoorstelbaar zwaar werk door hitte, vocht, insekten en ander ongedierte. Aanvankelijk was ‘Le Resouvenir’ een eenvoudige plantage, maar door de vele uitbreidingen en verbeteringen ontstond er in de loop van de jaren een bedrijf dat als één van de beste en mooiste van de gehele kolonie bekend stond. Hermanus Post trouwde na enkele jaren met Adriana de Wit, de dochter van een van zijn buurlieden (l781).Ga naar eind35 Hij bezocht kort daarna Nederland om financiële zaken te regelen, o.a. om zijn broer en zusters uit de plantage te kopen.Ga naar eind36 Na zijn terugkeer in Demerary breidde Post zijn bezit sterk uit: buiten ‘Le Resouvenir’ werd hij eigenaar en mede-eigenaar van een aantal plantages, waaronder ‘L'utile sollitude’, ‘Le Triumph’ en ‘De beeter Hoop’.Ga naar eind37 Verder vroeg hij toestemming de oppervlakte van ‘Le Resouvenir’ te verdubbelen. De voornaamste produkten van zijn plantages waren katoen en koffie. Omdat er in de kolonie een permanent tekort was aan slaven, ondertekende hij met vele andere planters een request aan de Staten-Generaal om slaven te mogen invoeren buiten de West-Indische Compagnie om.Ga naar eind38 Toen Post met de aanleg van ‘Le Resouvenir’ begon, bezat hij, zoals gezegd, 13 slaven. Dit aantal steeg tot ca. 100 omstreeks 1790 en bedroeg 375 bij zijn dood in 1809.Ga naar eind39 De vraag dringt zich daarbij op of Hermanus Post zijn planterscarrière met schone handen, of liever nog, met een rein hart heeft kunnen opbouwen.
Na het overlijden van H.H. Post in 1809 heerste er grote verslagenheid onder de negerslaven aan de Oostkust; verscheidene planters daarentegen voelden zich enigszins opgelucht. Vanwaar deze uitzonderlijke reacties? Post was vanwege zijn zedelijke en godsdienstige opvattingen al spoedig in een isolement geraakt. Zijn collega-planters waren niet of nauwelijks godsdienstig en hielden er een levensstijl op na die voor hem onaanvaardbaar was. Ze brachten een groot deel van hun tijd door met drinken en kaartspelen en beschikten naar hartelust over de jonge negerinnen onder hun slaven.Ga naar eind40 H.H. Post werd door hen gerespecteerd als ondernemer, maar vanwege zijn gedrag en levensbeschouwing vond men hem maar een ‘dweper’. Tot zijn uitzonderlijk gedrag behoorde ook zijn optreden als slavenmeester.Ga naar eind41 Hij leidde als planter geen comfortabel bestaan, maar deelde volop in de werkzaamheden op zijn plantage. | |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
Hij ging vriendelijk om met de slaven en probeerde een vader voor hen te zijn. Straffen deed hij alleen als het strikt nodig was en nooit wreed. Blanke employés die onnodig streng waren, ontsloeg hij spoedig. Op ‘Le Resouvenir’ liet hij een gebouwtje zetten dat als hospitaal dienst deed. Zijn vrouw hielp mee bij het verplegen van de zieken. Slaven die door ziekte, invaliditeit of ouderdom niet meer konden werken, behielden hun onderkomen en verzorging. Post stelde een schoolmeester aan om de kinderen op de plantage enig elementair onderwijs te laten geven in lezen, bijbelkennis en catechismus. Omdat hij dit onderricht onvoldoende vond, zocht hij lange tijd naar een zendeling-schoolmeester. Aanvankelijk correspondeerde hij hierover met relaties in Nederland, toen deze hem niet konden helpen met relaties in Engeland. Na vele jaren kwam er eindelijk respons van de (in 1796 opgerichte) London Missionary Society, die de 28-jarige John Wray naar Guiana zond. Hij arriveerde op ‘Le Resouvenir’ in februari 1808.Ga naar eind42 Toen enkele jaren tevoren, in 1805, een Wesleyaanse zendeling bij de gouverneur in Stabroek gemeld had dat hij de negers in het christendom wilde onderrichten, had deze hem met de eerstvolgende boot teruggestuurd.Ga naar eind43 De publieke opinie van de kolonisten was hevig gekant tegen zending onder de negerslaven. De slaven ontbeerden echter iedere vorm van onderricht; alleen huisslaven werden wel eens met het christendom bekend gemaakt. In het jaar dat John Wray naar Guiana vertrok (1807), was in het Engelse parlement besloten de slavenhandel in het Britse rijk af te schaffen - niet de slavernij. Deze beslissing bracht in de koloniën grote onrust onder de planters omdat men er het begin in zag van de totale afschaffing van het systeem. Mensen die achter de Britse regeringsmaatregelen stonden, werden door het merendeel der planters met argusogen gadegeslagen. Die argwaan gold ook Hermanus Post; er stak zelfs een storm van protest op tegen zijn plannen. Keer op keer probeerden de planters via de Raad van Demerary en Essequibo (de z.g. ‘Raad van Politie’) Post te dwingen zijn activiteiten te stoppen. In de kranten van Demerary werd menig aanval op Post gelanceerd: men verklaarde hem voor gek en beschuldigde hem van het veroorzaken van anarchie, chaos en ontevredenheid onder de negerslaven, en voorspelde dat hij op deze wijze de kolonie naar de ondergang zou brengen.Ga naar eind44 Hij kreeg waarschuwingen geen oproerige vergaderingen op zijn plantage toe te laten en van Demerary geen twee Berbice of tweede St. Domingo te maken. Met dat laatste refereerde men aan de twee grote, bloedige slavenopstanden in de tweede helft van de 18e eeuw in het Caraibisch gebied (resp. in 1763 en 1791), die nog vers in het geheugen lagen. De actie tegen Post werd gevoerd door een groot aantal, meest Nederlandse planters, onder aanvoering van de Nederlandse predikant ds. Rijk.Ga naar eind45 Deze herder wist volgens Wray meer af van dansen, drinken en kaartspelen dan van de dingen des geloofs. Ds. Rijk maakte de planters bang door te vertellen dat eventuele gedoopte negerslaven volgens de Nederlandse wet vrijgelaten moesten worden. Ridicule verdachtmakingen deden de ronde. Toen er een bericht in de krant verscheen dat | |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
een neger die gedoopt was, in Essequibo zijn meester vergiftigd had, werd daarop gereageerd met: ‘we see how dangerous it is to baptize Negroes’.Ga naar eind46 Welke activiteiten ontplooiden Post en Wray dan wel om zulke ernstige beschuldigingen en waarschuwingen verklaarbaar te maken? Direct na aankomst van Wray werd een begin gemaakt met de zendingsarbeid: Wray preekte op zondag in een van de magazijnen op de plantage, aanvankelijk voor de eigen plantagebewoners: blanken, kleurlingen en negers. Daarnaast gaf hij catechizatie. Na enkele weken begonnen ook mensen van nabijgelegen plantages de diensten en lessen bij te wonen en na enkele maanden kwamen er al mensen van ver, o.a. uit de stad Stabroek. De eerste bekeringen vonden plaats, kinderen werden gedoopt en er werd belijdenis gedaan. Post besloot een kapel te bouwen die onder de naam ‘Bethel Chapel’ in gebruik werd genomen. Hij bood plaats aan ruim 600 mensen en was meestal geheel gevuld.Ga naar eind47 In de stad Stabroek nam Post een slecht florerende school over. Uit Engeland liet hij een tweede zendeling overkomen, John Davies, die er schoolmeester werd en de school tot bloei bracht. Verder verzorgde Davies er kerkdiensten.Ga naar eind48 Post financierde al deze activiteiten zelf. Om zijn slaven in de gelegenheid te stellen zondags kerkdiensten en onderricht bij te wonen, gaf Post hun een vrije zaterdag.Ga naar eind49 Vele slaven konden zondags niet kerken omdat zij op deze ene vrije dag hun moestuin onderhielden en de produkten op de markt verkochten. Post stelde zijn medeplanters voor de zaterdag hiervoor te bestemmen - een voorstel dat werd afgewezen. Om de negerslaven in staat te stellen zelf kennis te nemen van de Bijbel en van stichtelijke geschriften, werd tevens een begin gemaakt met leesonderwijs, zowel op de plantage door John Wray, als in de stad Stabroek door John Davies. Het analfabetisme onder de slaven was vrijwel 100 procent; slechts enkele huisslaven konden zich enigszins met lezen en schrijven behelpen. Tegen leesles waren de planters al even fel gekant. Leesonderwijs wilde voor de meesten van hen zeggen, de slaven in staat stellen behalve stichtelijke geschriften ook kranten, pamfletten e.d. te lezen met eventuele berichten over de anti-slavernijbewegingen in Europa, of met berichten over slavenopstanden. Voorts hield de leeskunst voor hen het gevaar in van een algehele verheffing van de negerslaaf, die gepaard zou kunnen gaan aan een zeer gevaarlijk geacht bewustwordingsproces. De planters reageerden op de initiatieven tot leesonderwijs in een van de kranten kort en krachtig: It is impossible to teach slaves to read without making them free.Ga naar eind50 En dat laatste wilde men nu juist niet - Post overigens ook niet. Toen een aantal jaren later de opvolger van Wray, de zendeling John Smith, zich na aankomst in de kolonie bij de gouverneur meldde, sprak deze de volgende welkomswoorden: If you ever teach a negro to read, and I hear of it, I will banish you from the Colony immediately.Ga naar eind51 De angst een bewustwordingsproces op gang te brengen gold in feite de | |||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||
gehele zendingsarbeid: ook kennis van Bijbel en christendom zou de negerslaven de ogen kunnen openen voor hun mensonwaardige bestaan en het complete gebrek aan christelijke naastenliefde bij de blanke machthebbers. Het waren alweer de planters zelf die dit het eerste begrepen en in de krant schreven: It is dangerous to make slaves Christians without giving them their liberty. He that chooses to make slaves Christians, let him give them their liberty.Ga naar eind52 En, opnieuw, tot die consequentie was niemand bereid. Medewerking tot het stichten van kerkgebouwen voor niet-blanken wensten de autoriteiten niet te geven: in kerken kon men immers op onverdachte wijze verdachte dingen doen, zoals onder het mom van een dienst bij te wonen, plannen beramen voor een rebellie. Post werd dan ook verplicht om tijdens bijeenkomsten in ‘Bethel Chapel’ de deuren geopend te laten, zodat eventuele verontruste planters of autoriteiten een oogje in het zeil konden houden. Ook op andere manieren probeerde men het vermeende risico van kerkbezoek te verminderen: men stuurde bijv. opzichters mee; of men voerde voor kerkbezoek een pasjesregeling in waarbij men verdachte personen eenvoudigweg een pasje weigerde; of men verzon een dringend karwei dat juist onder kerktijd uitgevoerd moest worden. De uitwerking van het christendom op de verdrukte negerslaven zou tweeërlei kunnen zijn: of het zou leiden tot tevredenheid en berusting in hun lot, of tot ontevredenheid en opstand. De planters vreesden het laatste, Post en de zendelingen van de London Missionary Society bedoelden het eerste. Zij wilden weliswaar de levensomstandigheden van de slaven verbeteren, zij wezen het systeem van slavernij in hun hart af, maar hadden beslist niet de bedoeling de slaven tot opstand aan te zetten. Zij wilden, gegeven het systeem, er het beste van maken, en bovendien de slaven voorbereiden om een beter en vrij leven in het hiernamaals te kunnen verwerven. In brieven van Post en in dagboeken van Wray lezen we hoe zij meenden dat de bestaande orde werd gediend. Er zijn negerslaven, schrijven ze, die zeggen dat ze hun vrijheid niet meer van belang achten sinds ze het Evangelie kennen. Er wordt minder gezondigd: bekeerde negers drummen, dansen, drinken en vechten nauwelijks meer; ze wijzen veelwijvigheid af; ze zijn bereid om te trouwen; ze geven heidense gebruiken bij het begraven van de doden op. Ze werken vlijtiger en benadelen hun meesters niet meer. Managers zeggen dat ze de zweep minder hoeven te gebruiken.Ga naar eind53 Post, Wray en Davies wilden de negerslaven vooral dit perspectief meegeven: het rechtvaardige en vrije leven na de dood, waar meester en slaaf gelijk zijn en waar niet langer het geluid van de zweep gehoord wordt. In Europa werden op vergelijkbare wijze de armen en ongelukkigen getroost. Een geloof in een rechtvaardig hiernamaals maakte de drang om aan een rechtvaardig hier en nu te werken dikwijls minder groot. Het pleit voor Hermanus Post en de zijnen dat ze tegen alle bespotting, tegenwerking en verdachtmakingen in, ook aan het hier en nu | |||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||
gewerkt hebben. Hun werk was niet revolutionair. Toch hebben zij mede de basis gelegd voor de historisch belangrijke slavenopstand van 1823.
Deze opstandGa naar eind54 is om minstens twee redenen opmerkelijk: 1. door de grote consequenties die hij gehad heeft in het Britse parlement, 2. door de aard van de opstand: dankzij de leiders die christen waren, werd er door de negerslaven vrijwel geen geweld gebruikt. Er was onrust ontstaan onder de slaven aan de Oostkust, omdat er geruchten gingen over een nieuwe wet waarin gesproken werd over toekomstige vrijwording. Sommigen meenden dat de afschaffing al een feit geworden was, maar dat de Raad van Demerary en Essequibo daaraan niet wenste mee te werken. Onder aanvoering van enkele vooraanstaande gemeenteleden van ‘Bethel Chapel’ op ‘Le Resouvenir’ werd besloten om de blanke meesters en managers naar de hoofdstad te zenden om daar de gouverneur ter verantwoording te roepen. De bedoeling was dat er geen geweld aan te pas zou komen. De zendeling John Smith waarschuwde weliswaar niet te rebelleren, maar tijdens een kerkdienst (op 17 aug. 1823) schijnt besloten te zijn tot actie over te gaan. De gouverneur, bevreesd voor gewelddadigheden zoals in Berbice en St. Domingo, schakelde de militia in en onder de slavenmenigte werd, zonder dat er echte weerstand geboden was, een slachting aangericht: hoofden werden op staken gezet en lichamen werden opgehangen in kettingen. De christen-negerleiders die geweldloosheid voorstonden, vielen onder het geweld. Zendeling John Smith van ‘Bethel Chapel’ werd ervan verdacht één van de hoofdschuldigen te zijn: 1. omdat hij de slaven ontevreden zou hebben gemaakt door zijn wijze van preken; 2. omdat hij adviezen zou hebben gegeven aan de aanstokers; 3. omdat hij de autoriteiten niet gewaarschuwd had, hoewel hij van de actieplannen op de hoogte was. Hij werd ter dood veroordeeld en stierf in de gevangenis in afwachting van het antwoord op een gratieverzoek. Hoewel Smith de slavernij veroordeelde als ‘offspring of the devil’Ga naar eind55, heeft hij zeker niet aangezet tot rebellie. Voor de planters fungeerde hij echter als ‘zondebok’ voor die blanken die d.m.v. zending en onderwijs de slaven wilden verheffen. In Smith werd de zending veroordeeld en die blanken die met de zendelingen samenwerktenGa naar eind56 - onder wie H.H. Post initiatiefnemer was geweest. De demping van de opstand en de dood van Smith riepen felle reacties op in Engeland. Er kwam een debat in het Lagerhuis en een hele serie verbeteringen van de toestand der slaven was er het gevolg van, totdat in 1833 de wet tot afschaffing werd aangenomen (ingaande 1834 en in feite geëffectueerd in 1838). Het beginsel van de mensenrechten, ‘Les hommes naissent et demeurent libres et égaux en droits’, was daarmee voor het Britse rijk een stuk dichterbij gebracht, ruim een kwart eeuw voordat dit in de Nederlandse koloniën het geval was. John Wray schreef na de dood van H.H. Post een kort levensbericht | |||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||
voor een van de tijdschriften van de London Missionary Society.Ga naar eind57 Hij schetst hem daarin als een vaderlijke figuur, een weldoener van zijn gekleurde en blanke medemensen; als een hardwerkende calvinist die de resultaten van zijn werk niet aan eigen kunnen toeschreef, maar zag als uitwerkingen van de Goddelijke Voorzienigheid. Wray noemt zijn opvattingen dienaangaande bijzonder opvallend en verstrekkend. In dit opzicht zouden we H.H. Post met de romanfiguur Reinhart kunnen vergelijken bij wie ook het geloof in de Voorzienigheid de essentie van zijn levensbeschouwing uitmaakt. Er zijn meer overeenkomsten: Reinhart en Hermanus gaan beide naar Guiana om hun familie te steunen; beiden zijn ze pijnlijk getroffen bij de eerste confrontatie met de slavernij; beiden zijn ze eerst enige tijd employé op een plantage voordat ze, beiden dankzij vriendenhulp, een eigen plantage gaan beginnen; beiden betreuren ze het bestaan van de slavernij, maar ze weigeren niet eraan deel te nemen. Ze proberen als verlichte meesters het juk van de slavernij zoveel mogelijk te verlichten: ze straffen zo weinig mogelijk en nooit wreed; ze geven de slaven een goede huisvesting en verzorging; beiden wijzen ze de immorele leefwijze van hun medekolonialen af en betreuren ze het ontbreken van godsdienstige activiteiten; beiden tenslotte, willen ze negerslaven het Evangelie leren kennen. Het hoeft ons niet te verbazen dat John Wray meedeelt, dat de Reinhart bestaat uit brieven van Hermanus Post aan Elisabeth Maria.Ga naar eind58 Waar is het niet, de schrijfster legt terecht de nadruk op de fictionaliteit van deze briefromanGa naar eind59, maar dat de overeenkomst tussen literatuur en werkelijkheid groot is, valt niet te ontkennen. De discussie over slavernij is in reële brieven tussen Hermanus en Elisabeth Maria gevoerd; de beschrijving van Guiana is in reële brieven door Hermanus aan haar medegedeeld. Er zijn echter ook grote verschillen tussen Reinhart en Hermanus. Terwijl Reinhart steeds minder principieel wordt, steeds meer ingekapseld raakt en berust in de gegeven situatie (die hij uiteindelijk als een door God gegeven situatie ziet), zien we bij Hermanus een omgekeerde ontwikkeling. Naar mate zijn verblijf langer duurt, neemt zijn onvrede en daarmee zijn activiteit ten gunste van de negerslaven toe. Reinhart voelt zich als eenling machteloos, Hermanus heeft als eenling de strijd aangebonden tegen een ontmoedigend grote overmacht. De opvattingen over de slavernij, die met name in deel 1 van de Reinhart nogal sterk afwijzend zijn, hebben in Nederland nauwelijks reacties opgeroepen.Ga naar eind60 Of deze opvattingen waren gemeengoed - wat ik niet zondermeer aanneem -, of men heeft ze niet met de werkelijkheid in verband gebracht, bijv. vanwege het literaire karakter van het werk. Het is moeilijk om over de receptie iets te zeggen. Eén ‘receptie’ kunnen we echter, dankzij John Wray, reconstrueren, die van Hermanus Post in Guiana. Voor hem is de Reinhart een versterkende spiegel geweest. Zijn activiteiten voor de negerslaven nemen na het verschijnen van de Reinhart sterk toe. De gevolgen zijn bekend. Er valt een lijn te trekken - indien men dat wenst een stippellijn - van | |||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||
de ‘petite histoire littéraire’ (de Reinhart van E.M. Post) naar de ‘petite histoire’ (het optreden van H.H. Post in Guiana), en van deze ‘petite histoire’ naar de ‘grande histoire’ (de opstand van 1823 en de consequenties ervan in het Britse parlement). Als men de proporties niet uit het oog verliest, mag men constateren dat hier achtereenvolgens de werkelijkheid de literatuur beïnvloed heeft, en de literatuur de werkelijkheid.
Amsterdam, 29 september 1978 A.N. Paasman Instituut voor Neerlandistiek, Universiteit van Amsterdam Lakzegel van H.H. Post (met familiewapen).
| |||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||
De zendeling John Wray.
|
|