Syntaktische-elementenlijst
(2014)–P.C. Paardekooper– Auteursrechtelijk beschermdB. IndelingEr zijn vier soorten hulpww's van de ow:
1. kunnen, mogen, moeten, willen en zullen
Die eisen per se een verband: óf met een ow óf met een verwijzend vn als het, dat, zoiets:
2. gaan, komen, blijven:
Die eisen eveneens per se een verband: óf met een ow, óf een ander zinsdeel (vaak een rond zn-p). Ook is er naast taalverband, situatieverband mogelijk: ik ga {wandelen} Bij de ow betekent komen ‘bewegen naar’, gaan ‘bewegen van’ of ‘zullen’ en blijven ‘niet bewegen’:
3. doen: dat is vaak een verwijzer naar een ow in het ⵠ, dus een soort vn onder de ww's:
Die ow zelf is uitbreidbaar: {komen helpen} (doet) (ze) elke dag Doen is onuitbreidbaar. Ook dit doen legt dus een verband.
4. horen, voelen, zien kunnen een hulpww krijgen: ik hoor (Jan) het orgel {bespelen} | ||||||||||||||||||||||||||
C. Hebben en zijn kunnen een verbinding krijgen met minstens twee ow's
| ||||||||||||||||||||||||||
D. Eén ow als hoofdwwAls een ‘hulpww van de ow’ hoofdww is (dus niet gekombineerd is met andere ow's), hebben we een verbandzin, meestal met dat, het, zoiets enz.:
| ||||||||||||||||||||||||||
E. BesluitDe types 1 en 2 laten de gelijkwaardigheid zien van een verbinding met een ow en een met bepaalde types niet-ww rest. Alle types ow leggen leggen een verband (?). |
|