eindgroep van het abstrakte ww-p
De abstrakte eindgroep heeft ruim 30 plaatsen en is het besluit van de kleine zin. Het eerste stuk is de niet-werkwoordelijke eindgroep; die heeft meer als vijf plaatsen voor niet-ww resten die geen vn zijn, dus voor scheidbare delen, zn-patronen met een az, platte onweglaatbare zn-p's bij hebben, houden, krijgen; zijn, blijken; wegen, duren, wonen, kosten, liggen, zitten, staan en andere onweglaatbare zinsdelen die sterk met het hoofdww verbonden zijn.
Het tweede stuk omvat bijna uitsluitend de ww-vormen (niet de voor-pv).
Er zijn drie types eindgroep:
1. een zin heeft enkel een ww eindgroep: de klemtoon ligt bijna altijd op het hoofdww:
dat ie (moet) {leren} {scháátsen}
nou ze (wil) {kíjken}
2. een zin heeft enkel een niet-ww eindgroep: de klemtoon ligt meestal op het zn, bwbn of scheidbare deel daarbinnen:
ⵠ |
◻ |
○ |
|
|
(hou) |
[je] |
maar [táái] |
|
(hij) |
(is) |
[erg slím] |
3. een zin heeft een niet-ww plus een ww eindgroep: de klemtoon ligt eveneens meestal op het zn, bwbn of scheidbare deel daarbinnen:
dat ie het [góéd] (moet) {keuren}
als ik [óp] (moet) {stappen}
[in de túín] {gewerkt}
[op z'n kóp] {krijgen}
[heel zwaar zíék] {worden}
[op je kámer] (was)
Zie 2.1.2.