Reize door het aapenland (onder pseudoniem J.A. Schasz)
(1972)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding1. Overzicht van de inhoudIn 1788 verscheen op niet aangegeven plaats een boek dat, hoewel door geen van onze literatuurhistorici zelfs maar genoemd, desondanks als zeldzaam voorbeeld van een oorspronkelijk-nederlands satirisch reisverhaal bijzondere aandacht verdient. Die onbekendheid wekt te meer verbazing, omdat de literaire oogst uit genoemd jaar minimaal mag hetenGa naar voetnoot(1), hetgeen stellig samenhangt met de politieke situatie van dat moment. Sinds de pruisische interventie van september 1787, die een voorlopig einde gemaakt had aan de Patriotten-revolutie, waren onze aktiefste schrijvers naar het buitenland gevlucht (Wolff en Deken, Pieter 't Hoen, Gerrit Paape) of anderszins tot stilzwijgen gebracht (Feith). Alle reden dus om nieuwsgierig te zijn naar het hier voor het eerst herdrukte verhaal. Het titelblad verschaft slechts summiere informatie: REIZE // door het // AAPENLAND. // door // J.A. SCHASZ, M.D. // MDCCLXXXVIII. De povere uitvoering - goedkoop papier, slordige druk - is die van het 18e-eeuwse populaire proza, al zal blijken dat de inhoud ons verbiedt aan leesvoer voor een onontwikkelde massa te denken. Erg groot zal de oplage waarschijnlijk niet geweest zijn en de exemplaren die in circulatie kwamen, hadden alles tegen zich om het slijtageproces van de tijd te weerstaanGa naar voetnoot(2). Reeds door zijn titel maakt onze tekst zich als imaginair reisverhaal bekend. Het korte, met J.A. Schasz, M.D. ondertekende Voorberigt spreekt enkel van ‘eene satijre, die vermaken en onderwijzen kan’. Overigens komt de naam Schasz in heel het in de ik-vorm gestelde verhaal niet voor. Toch zal de lezer van de Reize door het Aapenland dit vertellende ik spontaan met Dr. Schasz identificeren op grond van de door het titelblad verstrekte informatie. Hij zal dat des te eerder doen, wanneer hij toevallig andere soortgelijke verhalen van Dr. Schasz gelezen heeft en in de held, zelfs waar deze naamloos blijft, de zonderlinge doctor herkent. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het eerste wat bij lezing opvalt is het relatief groot aantal - 35 - hoofdstukken. In lengte variëren zij van 1 tot 8,5 bladzijde bij een gemiddelde van slechts 3,5 pagina. Dit alles herinnert al meteen aan de ongewone vorm waarin Laurence Sterne zijn Tristram Shandy (1761-1767) en A Sentimental Journey through France and Italy (1768) presenteerde. Ook Voltaire geeft in zijn contes philosophiques zoals Candide (1759) blijk van een voorkeur voor korte tot zeer korte hoofdstukken. Er zijn echter tevens belangrijke formele verschillen. Alvorens daarop in te gaan is het dienstig een beknopt overzicht van de inhoud te geven: Hfdst. 1: De verteller plaatst ons meteen voor een absurde situatie: zijn vrouw, dienstmeisje, paard en hond zijn bij toeval tegelijk in het water gevallen. Verscheurd door vierstrijd wie te redden, delibereert hij net zo lang tot zij allemaal verdronken zijn. Hfdst. 2: Nu dreigen zijn woedende dorpsgenoten, opgestookt door Dorpsheer, schout, dominee en voorlezer, hem ter verantwoording te roepen, waarop hij overhaast de benen neemt. Hfdst. 3 en 4: Onderweg hoort de vluchteling dat het gerucht zijn misdaad afgrijselijk heeft opgeblazen. Aangezien de wraak navenant lijkt te zijn, verlaat hij zijn vaderland. Hfdst. 5: In het nabuurland verleent men echter alleen gastvrijheid tegen klinkende munt. De ik-verteller reist daarom verder richting apenland. Hfdst. 6: Aankomst in apenland; ontmoeting met verdronken dienstmeisje onder de gedaante van een apin die haar vroegere meester als nr. 7854 aanspreekt. Hfdst. 7: Een van de bavianenleiders biedt de refugié, bij wijze van eretitel, het nummerschap van 17 aan, waardoor hij toegang krijgt tot de grote apenvergadering. Hfdst. 8: Een baviaan onderricht het vertellende ik (thans nr. 17) over het apenland, daarbij suggererend dat die ‘ik’ vroeger ook aap is geweest. Mededeling van het plan der apen om aan de mens gelijkvormig te worden. Hfdst. 9: De aanzienlijke apen (inclusief nr. 17) in vergadering bijeen over het grote projekt van de menswording. Meningsverschil aangaande de realisatie. Hfdst. 10: Vervolg der vergadering. Duidelijke splitsing in twee partijen: een groep onder leiding van de humanitaire nr. 1, die de nadruk wil leggen op de zedelijke verbetering van het apendom; daartegenover een ‘cabale’ met aan het hoofd de cynische, intolerante nr. 5, die alle apen met één klap tot mens wil promoveren door hen de staart af te hakken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hfdst. 11: De staartenkwestie brengt de goegemeente in beroering. Sommigen, onder wie de apinnen, vatten het woord staart in scabreuze zin op als ‘mannelijk geslachtsorgaan’. Zij zouden, in plaats van deze ‘zinnebeeldige staart’ af te kappen, liefst een tweede lid zien aangezet. Hfdst. 12: Gesprek apinnencommissie met nr. 1, die zogenaamd hun scabreuze interpretatie overneemt en hen zelfs aanraadt om een rekest in te dienen ten einde nòg een ‘zinnebeeldige’ staart aan te plakken. Hfdst. 13: Nr. 5 stuurt bij wijze van tegenzet zijn handlanger nr. 120978, ‘een ruuwe, woeste, zedenlooze aap’, op de apinnencommissie af met de raad eerst hun eigenlijke staart af te laten kappen; anders kunnen ze nooit mens worden. Als ze de proef op de som willen hebben, moeten ze nr. 17 maar eens visiteren. Hfdst. 14: De verteller alias nr. 17 wordt tot zijn schrik door de wellustige apinnen onderzocht op het bezit van een staart. Hfdst. 15: Ander tableau verplaatst ons naar de mensenwereld. De kermislui, vernomen hebbend wat de apen van plan zijn, zien hun nering in gevaar en beleggen een vergadering. Hfdst. 16: Het kermisvolk kiest een geheim comité dat tegenmaatregelen moet beramen. Hfdst. 17: De apinnen vervoegen zich bij nr. 120978 die hen adviseert bij rekest om afkapping van de eigenlijke staart te verzoeken. Hij biedt hen aan om voor een rekestschrijver te zorgen. Hfdst. 18: Nr. 120978 brengt verslag uit aan nr. 5. Zij besluiten een aaprekestschrijver te engageren. Hfdst. 19: De vertellende ik ontmoet tot zijn schrik zijn aardse vrouw in de gedaante van een vieze oude apin. Hij valt flauw. Hfdst. 20: Bijgekomen, duwt hij haar met kracht van zich af en vlucht ijlings weg. Hfdst. 21: Voortzetting der grote apenvergadering. Nr. 1, onwetend van de manipulaties van nr. 5 en de apinnen op zijn hand wanend, brengt hun rekest, waarvan hij de inhoud nog niet kent, ter tafel. Hfdst. 22: Behandeling van het rekest. Nu nr. 1 merkt dat dit lijnrecht tegen zijn bedoeling ingaat, vraagt hij om schorsing van de vergadering tot nader beraad. Hfdst. 23: Steeds groter wordende partijschap onder de apen. Terwijl nr. 1 c.s. voor de gevolgen van afkapping waarschuwt, bagatelliseren de Vijfianen deze: ‘Met een pikpleistertje is alles te helpen’. Hfdst. 24: Onenigheid tussen de apen en hun vrouwelijke huisgenoten over het couperen van de eigenlijke en het aanzetten van een tweede, zinnebeeldige, staart. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hfdst. 25: De ik-verteller verwondert zich over het enthousiasme bij het merendeel der apen voor afkapping. Hfdst. 26: Voortzetting der grote apenvergadering. Nr. 1 stelt voor om, nu de afkappers hun zin dreigen te krijgen, eerst bij wijze van proef de staart te couperen bij hemzelf. Zijn edelmoedig voorstel wordt aangenomen. Hfdst. 27: De Vijfianen doorzien echter de politiek van nr. 1, geven een kwaadaardige uitleg aan diens voorstel en drijven zo een algemene afkapping door. Hfdst. 28: Vreugde onder het apenvolk over deze laatste resolutie. Dag der afkapping bepaald. Kermislui, aan wie zulks ter ore is gekomen, trekken aanstonds gewapenderhand op naar apenland. Hfdst. 29: Wijze van afkapping bij decreet vastgesteld: alle apen (de leiders uitgezonderd) zullen, in een reeks concentrische cirkels achter elkaar gehurkt, op een gegeven teken bij hun voorman de staart afkappen en na een volgend teken terstond een pleister op diens wond plakken. Nr. 1 verlaat uit protest de vergadering. Hfdst. 30 en 31: Gesprek tussen het vertellende ik (nr. 17) en de aaprekestschrijver over diens beroep en over de censuur. Er verschijnt een menigte van paskwillen pro en contra coupering. Hfdst. 32: De afkapping vindt plaats op de afgesproken dag. Hfdst. 33: Desastreuze gevolgen: iedereen vergeet van pijn het gegeven bevel om terstond het achterwerk van zijn voorman te bepleisteren. Vele apen zieltogend. De Vijfianen druipen beschaamd af. Nr. 1 en de zijnen helpen waar hulp nog baten kan. Alleen de paskwilmaker schrijft onverstoord door. Hfdst. 34: De kermislui komen, te laat, in apenland aan; prijzen de Eenianen maar voeren de Vijfianen gevankelijk weg. De ik-verteller ziet alles met schreiende ogen aan. Hfdst. 35: De ik ontwaakt opeens; wordt vanaf zijn bed zijn vrouw, dienstmeisje, paard en hond gewaar; alles blijkt een droom te zijn geweest. Van schrik vervalt hij opnieuw tot razernij. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Stijl en struktuurZoals men ziet, volgt het verhaal in grote lijnen de normale chronologie. Hier treedt tevens een essentieel onderscheid aan de dag met de grillige divergerende verteltrant van Sterne. Ook diens typografische effekten - blanco of zwarte pagina's, frekwente toepassing van de gedachten- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
streepGa naar voetnoot(3) - blijven achterwege. Opmerkelijk is de scènische, toneelachtige presentatie, die zich manifesteert in soms gehele hoofdstukken beslaande dialogen in de direkte rede (cf. hfdst. 4, 5, 8, 9, 10, 14, 16, 18, 30, 35). De Reize door het Aapenland balanceert om zo te zeggen op de grens van verhaal en toneelstuk. Aan het drama herinneren ook de tussen haakjes geplaatste ‘regie-aanwijzingen’ waarmee de auteur iets achter de gesproken dialoog wil zichtbaar of hoorbaar maken (cf. p. 56, 70, 72, 88, 91, 100-101, 117). Die scènische voorstelling treffen we ook aan in Voltaire's Candide, waar zij de geroutineerde toneelschrijver verraadt.Ga naar voetnoot(4) Een ander opmerkelijk verschijnsel vormen de metamorfosen die het vertellende ik in de loop van het verhaal doormaakt. Het meest raadselachtig lijkt daarbij zijn nomenclatuur. Bij aankomst in apenland wordt de ik als nr. 7854 begroet (p. 65), waarna hij aanstonds binnen de hiërarchische rangorde promoveert tot nommer 17. Men beschouwt hem namelijk als ex-aap die aldus model kan staan voor het revolutionaire streven van de apenlanders om insgelijks mens te worden. Natuurlijk, de schrijver moest een middel vinden om zijn held toegang te geven tot het hoogste staatscollege. Maar er blijft een probleem: waarom juist deze nummering? Wij zullen er straks nog op terug komen. De tweede ‘staatverandering’ van het ik hangt samen met het vertelperspektief. Tot aan hfdst. 12 presenteert de schrijver ons zijn tekst als een ik-verhaal, in de mond gelegd van de anonieme reiziger (Schasz, als men wil). Aanvankelijk valt daarbij de nadruk op het handelingsaspekt; na hfdst. 7 gaat de vertellersfunctie van het ik-medium domineren. Dat laatste vooral wanneer allerlei vergaderingen verslagen worden. Steeds echter blijft de kennishorizon van dit ik beperkt tot wat hij redelijkerwijze weten kàn. Maar dan, in hfdst. 12, verandert dit persoonlijk ik opeens in een auctoriale alleswetende vertelinstantie, die niet alleen de geheime gedachten van aap nr. 1 en 5 kent (p. 87, 89), maar ook weet wat gelijktijdig op verschillende plaatsen - in apenland en in de mensenwereld - gebeurt. Van tijd tot tijd evenwel keert de schrijver weer terug tot de oorspronkelijke vorm van het ik-verhaal, namelijk in hfdst. 14 (cf. bijv. p. 91: ‘ik wist niets van dit gansche geval’), 19, 20, 22, 25, 29, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
30, 31, 33, 35. Deze wisseling in vertelperspektief verstoort echter nergens de fictie van de realiteit, om de simpele reden dat de lezer al van de aanvang af met een irreële, absurde. ‘verkehrte Welt’ gekonfronteerd is. Een enkele maal schijnt toch onbedoeld een zekere verwarring op te treden. Op p. 86 vertelt de hoofdpersoon (wij moeten wel aannemen dat hij hier aan het woord is), hoe de apinnen het woord staart verstaan als ‘mannelijk lid’. Welnu, in hfdst. 14 wordt hij zelf het slachtoffer van juist dit misverstand. Wanneer de apinnen hem op het bezit van een eigenlijke staart willen onderzoeken, weert hij hen vol pudeur af. Echte of zinnebeeldige staart, het maakt hier nog geen verschil. Maar hij wordt even later verschrikkelijk boos, als de apinnen opgetogen konstateren: ‘Hij heeft geen Staart!’ (p. 93). Vermenend in zijn viriliteit gekwetst te worden, schreeuwt het manmens hen achterna: ‘Hij heeft er wel een!’ Er valt binnen de ik-figuur nog een derde verandering waar te nemen die ligt op het niveau van de morele waardebepaling. We raken hiermee eigenlijk al aan het interpretatieprobleem. Voor het moment is het voldoende vast te stellen, dat de ik van het begin de indruk wekt een harteloze schurk te zijn. Hij steekt geen hand uit om zijn dierbaren van de verdrinkingsdood te redden. Uit zijn overwegingen spreekt zelfs duidelijke blijdschap over de kans om zijn lelijke vrouw kwijt te raken. Cynisch berekent hij wat vrouw, dienstmeisje, paard en hond voor hem waard zijn. Ook na zijn aankomst in apenland neemt hij aanvankelijk een louter passieve houding aan. Hij verbaast zich enkel om het dwaze enthousiasme van de apen voor coupering van hun staart. Die verwondering verandert echter geleidelijkaan in ergernis en verdriet. Verder toont de ik-figuur zich in zijn gesprekken met de aap-paskwilschrijver hoogst verontwaardigd over diens onbeschaamde cynisme: ‘Uwe openhartigheid is het eenigste dat een eerlijk Man in u prijzen kan.’ (p. 127). Evenmin verbergt de ik-figuur ons zijn sympathie voor de nobele nr. 1 en zijn afkeer van diens tegenspeler nr. 5. Kortom, aan het eind van het verhaal representeert de verteller wel degelijk een zedelijke norm. De aanduiding ‘satijre’ uit het Voorberigt impliceert trouwens al een (moreel) waardeoordeel. Dit brengt ons vanzelf op het satirisch karakter van de Reize door het Aapenland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Satirische aspektenDe Reize door het Aapenland is een gefingeerd reisverslag met satirische strekking. Deze twee kwaliteiten gaan overigens dikwijls samen. Het geldt in elk geval voor de beroemdste imaginaire reisverhalen uit de 18e eeuw, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die van Swift (Gulliver's travels, 1726) en van Holberg (Nicolai Klimii Iter Subterraneum, 1741). Er is in die kosmopolitische eeuw van de Verlichting heel wat afgereisd door echte en gefingeerde reizigers.Ga naar voetnoot(5) Deze laatste kategorie beoogt vrijwel steeds kritiek uit te oefenen op godsdienst, staatsvorm, zeden en gewoonten in het thuisland. In hun verhalen manifesteert zich l'esprit philosophique, de vrijzinnige houding die zich enkel leiden laat door de idealen van redelijkheid en tolerantie. Nu staan de auteur van een imaginair reisverhaal in beginsel twee wegen open: hij kan òfwel een of meer vreemdelingen uit een exotisch rijk een bezoek laten brengen aan het geciviliseerde Europa, òf hij kan een europees reiziger bij toeval doen belanden in een nog onbekende wereld, bevolkt door buitenissige wezens als reuzen, dwergen of robots. Het eerste procédé treffen we bijv. aan in de Lettres persanes (1721) van Montesquieu, waar twee Perzen. Usbek en Rica, verslag uitbrengen van hun ervaringen in het Frankrijk van Lodewijk XIV. De tweede presentatievorm kreeg het meest bekéndheid door Gulliver's travels. In beide gevallen echter gaat het de auteur om een konfrontatie tussen het vreemde en het autochtone, waarbij dat onbekende wereldje dikwijls zoveel redelijker, humaner en natuurlijker blijkt te zijn dan de eigen vertrouwde omgeving. Om de satire naar volle waarde te kunnen schatten moet men vanzelfsprekend in de gaten hebben welke situaties of personen door een chargerend of kontrasterend beeld belachelijk worden gemaakt. Hoewel de Reize door het Aapenland als geheel de indruk wekt vooral een staatkundige satire te zijn, kan men de hoofdpersoon toch moeilijk een politieke vluchteling noemen. Hij wijkt immers niet uit omwille van enige partijkeuze of ideële overtuiging. Weliswaar hebben zowel wereldlijke (Heer, schout) als kerkelijke (dominee, voorlezer) ambtsdragers het op hem gemunt, maar onze held gaat ondanks zijn betuigingen van onschuld niet vrijuit. Al te serieus zal niemand de schrijver hier nog nemen. De cerebrale humor, die in het begin domineert om later meer op de achtergrond te treden, is wel grotesk maar mist de genadeloze ernst van de satire. De auteur speelt in die eerste hoofdstukken een absurd spel, dat elke werkelijkheidsillusie bij de lezer moedwillig verstoort. Dit absurde | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vernuftspel neemt graag het karakter aan van een esprit géométrique, of misschien zou men in dit geval beter kunnen spreken van een esprit arithmétique. Reeds in de eerste zin verklaart Dr. Schasz de absurditeit van het toeval tot wiskunstige zekerheid. Opvallend is de voorkeur die hij aan de dag legt voor het getal vier. Er vallen terzelfder tijd vier van zijn huisgenoten in het water, waarna zij alle vier in verschillende richting komen te liggen. De verteller heeft in het dorp waar hij woont vier vijanden (Heer, schout, dominee en voorlezer), die respektievelijk uit zijn op het paard, de dienstmeid, het geld en de hond van onze held. Wanneer de drenkelingen zijn omgekomen, dagen deze vier vijanden de ik-figuur voor de vierschaar. Zodra hij er vandoor gaat, achtervolgen zij hem met vier benden volks die langs vier kanten tegen hem oprukken. Een ander voorbeeld van deze groteske mathematica: de vluchtweg die de hoofdpersoon eerst kiest, is volstrekt lineair, ‘even als of ik een regte lijn uit het middenpunt van mijn Vaderland, tot op deszelfs grenzen wilde trekken’ (p. 61). Pas wanneer hij merkt dat juist de rechte weg ieders opmerkzaamheid wakker roept, neemt hij, met beter resultaat, de gewone (versta: kromme) weg. De veronderstelling lijkt niet gewaagd, dat hier achter de geografische tegenstelling een morele oppositie schuilgaat, zoals dat bijv. ook in het satirische verhaal van de vos Reinaert het geval is.Ga naar voetnoot(6) Zuiver grotesk zijn daarentegen weer de gigantische concentrische cirkels die het apenlegioen op de dag der generale afkapping vormen alsook het absurd hoge getal der apen. Er zijn meer voorbeelden te noemen maar uit het bovenstaande zal het vervreemdingseffekt van Schasz' zotte capriolen al voldoende duidelijk gebleken zijn. Het groteske heeft hier echter nog een andere esthetische functie, enigszins vergelijkbaar met de cerebrale humor in de grotesken van Paul van Ostayen. Deze laatste zijn volgens prof. Herman Uyttersprot ‘zodanig vernuft-gedrenkt dat men om het sprankelend resp. koen geestesspel al het scabreuse graag vergeet.’Ga naar voetnoot(7) Ook in de Reize door het Aapenland zorgt die volstrekt onmogelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
esprit arithmétique voor het nodige tegenwicht met betrekking tot de gedebiteerde frivoliteiten. Hoe onschuldig-dwaas het verhaal vóór de aankomst in apenland ook aandoet, Schasz' anti-clericalisme komt onmiskenbaar naar voren in het gesprek tussen herbergier en vluchteling over de juistheid van alle beschuldigingen aan het adres van laatstgenoemde: ‘Onze Dominé zegt het. Hij zal er van avond over preeken. o! Dan is het zeker waar’ (p. 63). In dezelfde richting tenderen kwasi-verheven parodieën van bijbels taalgebruik zoals op p. 60.
Pas wanneer de ik-figuur de grens van zijn vaderland overschreden is, krijgen zijn waarnemingen hun volle satirische scherpte. Er is in onze tekst echter geen sprake van een simpele zwart-wit tegenstelling tussen twee maatschappijvormen, gelijk we dat kennen uit het utopisch reisverhaal. De apenwereld dient enkel om de gebreken van de menselijke samenleving in verhevigde vorm zichtbaar en belachelijk te maken. De ik-figuur merkt namelijk al gauw, dat hij gemakkelijker aan zijn dorps-of landgenoten kan ontsnappen dan aan wreedheid, onkunde en hebzucht. In het buurland staat men meteen klaar om de ongelukkige vreemdeling uit te zuigen. Groter ontgoocheling brengt nog het apenrijk, waar onze held al zijn hoop op had gevestigd. Deze bavianen zijn bezeten door de gedachte om hoger te klimmen dan binnen de gegeven natuurlijke kondities mogelijk is. Om een dergelijke hersenschim laten zij zich willig manipuleren, blijken zij zelfs bereid zich te laten amputeren. Het uitvoerigst schildert Schasz ons het politiek gekonkel in en buiten de nationale vergadering. De apenleiders tonen zich geboren demagogen. Zij verstaan alle kneepjes van de dialektiek en de parlementaire welsprekendheid. In hun mond klinkt het politieke jargon nog eens zo voos. Uiterst ongunstig beeld krijgen we natuurlijk van nr. 5, kampioen van de afhakkers, die het koud laat of er stromen bloed zullen vloeien indien zijn partij wil zegevieren. Het vuile werk, zoals de gunst winnen van het volk (speciaal van de apinnen) en het inschakelen van ‘de pers’, laat hij zoveel mogelijk aan zijn handlanger aap nr. 120978 over. Maar ook zijn rivaal, de humane nr. 1, is een opportunistisch Realpolitiker, vol verachting voor het dom gemeen. Op wat lager plan wordt de politieke fraseologie eveneens geridiculiseerd in de chaotische vergaderingen van de kermislui. Opnieuw laat de schrijver ons zien, hoe eigenbelang en bruut geweld zich maskeren onder het mom van de volksdemocratie. De hekeling van de broodschrijvers beslaat twee hoofdstukken apart | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar is goed met het hoofdthema verweven. Tenslotte ontpopt Dr. Schasz zich ook als een onvervalst vrouwenverachter. De generale afkapping wordt pas mogelijk, doordat enkele politici handig gebruik maken van de onkunde, meer nog van de geilheid der apinnen. Zelf blijkt de held van het verhaal overigens geenszins afkerig van vrouwelijk schoon. Zijn dienstmeisje, door hem verleid, kan ervan getuigen! Maar zijn interesse begint en eindigt met het lijfelijk genot.
Op enkele plaatsen krijgt men de indruk dat de grenzen van de satire overschreden worden en dat het verhaal het karakter aanneemt van een sleutelroman.Ga naar voetnoot(8) Zijn nr. 1 en 5 naar bestaande politici gemodelleerd? Sterker wordt dit vermoeden bij de ‘ruuwe, woeste, zedenlooze Aap’ nr. 120978. En het vermoeden wordt bijna tot zekerheid, waar het de identiteit van de aap-paskwilschrijver betreft. Over hem verschaft nr. 120978 volgende informatie: ‘Hij heeft onze Vaderlandsche Historie geschreeven. Hij is getrouwd met nommer 2500807903212, de Dochter van den vermaarden 25009731005201, die zig zoo zeer heeft doen uitmunten in zijn schimpschrift tegen nommer 3645800009323106.’ (p. 103) Even tevoren had dezelfde aap deze paskwillant aangeduid als ‘nommer 9278431223, een jongeling van zeer veel bekwaamheid.’ Uit de tekst alleen valt hier de bedoeling van de auteur moeilijk te raden. Wij moeten dus een beroep doen op daarbuiten gegeven informatie. Schasz komt ons zelf enigermate te hulp, doordat hij in 1789 een nieuw satirisch reisverhaal heeft uitgegeven dat tegelijk vervolg en uitleg van zijn apenhistorie belooft te zijn. De titel luidt: Het Land der Willekeurigen, oj de Verdeedigers van Abimelech. (De Reize door het Aapenland ophelderende.) In het Voorberigt, ‘Uit mijne schuilplaats, den 13 Junij 1789’, schrijft Schasz onder meer: ‘Veelen der Lezers van mijne Reize door het Aapenland, verlangden en verwagteden een sleutel op dezelve. Een verlangen en eene verwagting die mij bewonderden in een Volk dat immers behoorde te weten dat de Natuur de gaaping tusschen de redenlijke en redenlooze dieren met de aapen heeft | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aangevuld; dat is: dat onder de laatsten de Aapen het naaste aan de Menschen komen; - een begeerte, die te verwonderen is in eene Natie, die zo zeker kon weten welk Volk der wereld, in zijne gewoonten en vooral in zijne vooroordeelen het meeste aan de Aapen gelijkt!’ Het verhaal over Het Land der Willekeurigen, dat Schasz gevonden zegt te hebben onder de papieren van een zijner vrienden en kunstgenoten,Ga naar voetnoot(9) heeft volgens hem dezelfde strekking als de Reize door het Aapenland, in zoverre het leert ‘hoe weinig 'er in staat is om een gansch volk de onbegrijpelijkste zotheden te doen geloven, - met hoe weinig genoegen de waare Wijsgeer er onder verkeeren kan, en hoe veel er ten allen tijde toe behooren zal, om de Menschen ook in éenig opzigt, haare waare belangen te doen behartigen.’ Wie nu op grond van de titel zou verwachten iets wijzer te worden aangaande de identiteit van aap nr. 1, 5, 120978 en de paskwillant uit de vorige roman komt bedrogen uit. Schasz vertelt andermaal een allerzotste geschiedenis, waarvan alleen het begin: de vlucht en achtervolging van de ik-figuur, enige gelijkenis vertoont met de Reize door het Aapenland. Terwijl echter in de apenhistorie het accent valt op de politieke satire, moet in Het Land der Willekeurigen vooral de clerus het ontgelden. Het zogenaamde vervolg draagt in zoverre bij tot een beter begrip van de Reize door het Aapenland, dat we thans een scherper profiel krijgen van de vluchtende wijsgeer Dr. Schasz. Waarom verlaat hij zijn vaderland voor Het Land der Willekeurigen? Hij verklaart het zelf op een wijze die het midden houdt tussen ernst en badinerie. Eens meende hij dat alle predikanten heilig waren, alle regenten eerlijk en alle vrouwen ‘engelinnen’. Zijn huwelijk had hem, wat het laatste betreft, snel tot andere gedachten gebracht: ‘Intusschen stak in Holland het Patriottismus het hoofd boven. Een verschijnzel, dat ik met meer dan duizend oogen begluurde, eer ik er mijn hart aan overgaf. (...) 't Is hier de plaats niet, om reden te geeven, waarom ik een Patriot werd. Ik werd het, - en mijn Wijf stelde zig daadlijk regt tegen mij over.’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de pruisische interventie was niemand ongelukkiger dan hij: ‘En dus ging ik vlugten, enkel en alleen, om van mijn wijf verlost te weezen’ (p. 12). Maar ook ditmaal ondervindt de emigrant wat het zeggen wil, overgeleverd te zijn aan de willekeur, partijzucht en verblinding van een door heerszuchtige predikanten opgehitste volksmassa. Als we Schasz op zijn woord mogen geloven, dan is hij een teleurgesteld Patriot, wat ook zijn satire op de reformplannen der apenlanders in hoofdzaak verklaart. Toch blijven nog heel wat vragen te beantwoorden over. Waarom het verhaal juist in deze omgeving gesitueerd? Wanneer de Reize door het Aapenland speciaal als satire op de Patriottenbeweging bedoeld was, waarom dan een clandestiene uitgave? Sinds september 1787 vormden de Patriotten de onderliggende partij. Wie hen wilde treffen kon dat in 1788 straffeloos doen. Vreesde de auteur de wraak van zijn vroegere medestanders? Of begreep hij dat het gewaagde karakter van zijn satire hem in moeilijkheden zou kunnen brengen met iedere censor? Wenste hij liever niet als romanschrijver bekend te staan? Het blijven allemaal hypothesen, zolang wij geen zekerheid hebben omtrent de identiteit van Doctor Schasz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Op zoek naar Doctor SchaszVoor de lezer van 1788 was J.A. Schasz, M(edicus) D(octor), geen onbekende. Allicht herinnerde hij zich een reeks vroegere publikaties op naam van dezelfde auteur uitgegeven bij G.T. van Paddenburg te Utrecht. In 1778-1779 was Schasz voor het eerst ten tonele verschenen met een tiental satirische kluchtspelen - eigenlijk meer gedramatiseerde pamfletten - waaruit de anti-engelse gezindheid van de auteur overduidelijk sprak.Ga naar voetnoot(10) Schasz hekelde in deze stukken het perfide Albion dat zowel in Amerika als op het europese continent de ware vrijheid om hals poogde te brengen. Het is de gewone voorstelling van de Patriottische partij, waarmee Schasz onder het grote publiek stemming trachtte te maken. Blijkbaar niet zonder succes, want zijn grollige samenspraken beleefden verschillende herdrukken, voordat zij in 1786 door Paddenburg in twee verzamelbundels opnieuw werden uitgegeven.Ga naar voetnoot(11) Intussen had Schasz zich in 1780 een nieuwe rol aangemeten. In dat jaar verscheen namelijk bij Izaac de Jongh te Amsterdam een tweedelige Reize door het Wonderland, en eenige andere vreemde landen gedaan door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dirk Denker. Behelzende veele merkwaardige zaken, vreemde gevallen, Regeringen en zeden der inwooners. &c. &c. &c. verzameld en uitgegeeven door J.A. Schasz M. Dr. Ditmaal geen komisch toneelstuk maar een imaginair reisverhaal. Wat de Reize door het Wonderland met de gedramatiseerde pamfletten gemeen had was zijn anti-engelse, Patriottische strekking. Maar de allegorische vorm ontnam hier het bijtende aan de satire.Ga naar voetnoot(12) Zelfs de hoogst fatsoenlijke recensenten van de Vaderlandsche Letter-Oefeningen toonden zich ingenomen met dit ‘luimige’ werkje.Ga naar voetnoot(13) Het duurt dan tot 1788, voordat Schasz weer iets van zich laat horen. Behalve de Reize door het Aapenland verschijnen onder zijn naam in de volgende jaren nogGa naar voetnoot(14) Het Land der Willekeurigen (1789) en een vierde verhaal van dit type: Reize door het Land der Vrijwillige Slaaven (1790). Na een zwijgperiode van bijna vijf jaar overstelpt Dr. Schasz het nederlandse publiek tussen 1795 en 1798 nog eenmaal met een hele reeks van uitermate hybridische geschriften om dan voorgoed te verdwijnen. Het is al een bibliografische puzzel op zichzelf om dit corpus bijeen te brengen en te ordenen. De gegevens van het titelblad blijken steeds incompleet en soms evident onjuist, bijv. waar het de kwestie van het al dan niet vertaald zijn betreft. Gelukkig kunnen wij ons voor ons beperkte doel hoofdzakelijk bepalen tot de vier genoemde imaginaire reisverhalen van Dr. Schasz. Op grond van overeenkomsten in thema, struktuur, stijl en woordkeus kunnen we veilig aannemen, dat althans deze romans van dezelfde hand zijn. Omdat zij binnen de ontwikkeling van het nederlandse proza uit het laatste kwart der eeuw een zo eigenaardige plaats innemen, zou het van veel belang zijn te weten wie de schrijver van deze verhalen is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het enige wat absoluut vaststaat is, dat er in het 18e-eeuwse Nederland geen Doctor Schasz gewoond heeft,Ga naar voetnoot(15) ook al tracht de zich aldus noemende auteur zijn lezers herhaaldelijk van het tegendeel te overtuigen. Zo drukt hij in het voorwerk van Het Land der Willekeurigen een kwasi-zelfportret af.Ga naar voetnoot(16) In de Reize door het Land der Vrijwillige Slaaven identificeert hij zich bij een politieverhoor als Johan Joachim Schasz, geboren maart 1752 te 's-Gravenhage als zoon van Maleachi Schasz, Habakukszoon, en Petronella Lambertina Rondom.Ga naar voetnoot(17) Het natrekken van deze iconografische en biografische ‘gegevens’, voor alle zekerheid ondernomen, leidde natuurlijk tot niets.Ga naar voetnoot(18) In de Reize door het Aapenland wordt trouwens niet onduidelijk gezinspeeld op de pseudonimiteit van de satiricus. Schasz informeert bij de aap-paskwilschrijver naar de konsekwenties van een eventueel publikatieverbod: ‘Juist dat zou ik verlangen, antwoorde hij, want sterker recommandatie kon men mij niet bezorgen. Maar dan zoud gij niets kunnen uitgeeven, zei ik. De Aap lachte, 't Is waar, zei hij, iemand die Pasquillen of Satires maakt, is vast te consciëntieus om een valschen naam aantenemen.’ (p. 130). De vraag wordt dus nu: welke auteur verbergt zich achter het pseudoniem Schasz? Van DoorninckGa naar voetnoot(19) noemt als zodanig de bekende Utrechtse Patriotten-journalist Pieter 't Hoen. Deze toeschrijving gaat terug op de Geschiedenis des Vaderlands, door Mr. W. Bilderdijk; uitgegeven door prof. H.W. Tydeman, dl. XII, Amsterdam 1839. Nadat de orangistische Bilderdijk eerst op p. 45 enigszins denigrerend had melding gemaakt van ‘zekeren Pieter 't Hoen’ als auteur van de Post van den Neder-Rhijn, komt Tydeman in zijn Ophelderingen en Bijvoegselen, p. 150, hierop als volgt terug: ‘Deze, min of meer smadelijke, aanwijzing, verdiende (mijns oordeels) de man niet, die, door het wapen der drukpers alleen, een krachtig bestrijder was der gebreken en misbruiken der toenmalige regeering; die sedert, in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tijdperk na 1795, als Secretaris der Provinciale Regeering van Utrecht, zich als een gematigd en achtingswaardig man heeft doen kennen;’ Prof. H.W. Tydeman staat als betrouwbaar bekend. Er is dus alle reden om zijn mededeling ernstig te nemen. Maar een gezagsargument vormt nog geen bewijs. Bovendien spreekt Tydeman uitsluitend over de politieke toneelstukken van Dr. Schasz. Geen woord over diens romans. Schaamde Reinier 't Hoen zich om die ter sprake te brengen of waren deze soms van een andere auteur? De enige die het mysterie-Schasz uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld, is de Amsterdamse toneelkenner Johan Hilman geweest in een wat chaotisch betoog: Iets over J.A. Schasz en naar men gist zijn pseudoniem en over Pieter van Woensel en Pieter 't Hoen. Hilman's beschouwing verscheen als bijlage op zijn beschrijvende catalogus Ons Tooneel. Aanteekeningen en geschiedkundige overzichten. Naamrol van plaatwerken en geschriften, dl. III, Leiden 1881, p. 125-127. Hilman verzet zich tegen de toeschrijving door Bilderdijk (sic!) van Pieter 't Hoen als auteur van Schasz' toneelgewrochten. Deze laatste immers zijn ‘bar en walgelijk, zelfs om in te zien’, terwijl Pieter 't Hoen een man was van veel talent, ‘ja wel een patriot, maar een bezadigde, niet zulk een als de bewuste vuile kwaadaardige schrijver’. Om diezelfde reden verwerpt Hilman ook de gedachte aan een eventueel auteurschap van Pieter van Woensel: ‘Wat van hem het licht zag, ademt een anderen geest dan de genoemde vuile geschriften.’ Een wonderlijke, hoewel geenszins ongewone, cirkelredenering. De kwestie is natuurlijk dat, wanneer Pieter 't Hoen (of Pieter van Woensel) inderdaad onder de schuilnaam J.A. Schasz geschreven hebben, zij een ander type mens blijken te zijn dan Hilman zich voorstelde. In elk geval hebben diens apriorismen nog veel minder kracht van bewijs dan de door Tydeman geboekstaafde uitlating van Reinier 't Hoen. Niettemin hebben zij gehoor gevonden bij 't Hoens jongste biograaf.Ga naar voetnoot(20) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan het eind van zijn artikel suggereert Hilman dat Schasz van het slag was als ‘de ellendige G. Paape’, in wie hij evenzo ‘een kwaadaardige patriot’ ziet. Daarmee wordt ons probleem alleen maar gecompliceerder. We zitten nu immers met één uitgesproken (Pieter 't Hoen) en twee mogelijke (Van Woensel en Paape) kandidaten. Terloops zij opgemerkt, dat ook Hilman geen melding maakt van de romans van Schasz. Wat Van Woensel betreft, in de weinige aan hem gewijde studiesGa naar voetnoot(21) wordt hij nergens verantwoordelijk gesteld voor toneelstukken of romans van J.A. Schasz, iets wat precies zo geldt voor Gerrit Paape.Ga naar voetnoot(22) Van Woensel verbleef trouwens tussen 1772 en 1780 in Rusland. Van 1784 tot 1788 woonde hij in Constantinopel en De Krim, waarmee zijn bemoeienis met althans de toneelstukken van Schasz hoogst onwaarschijnlijk wordt. Paape schreef en vertaalde een aantal melodramatische romans, die in niets gelijken op wat ons van Schasz bekend is. Hij rept bovendien met geen woord van de fameuze Doctor in Mijne vroolijke Wijsgeerte (1792), waar hij een opsomming van zijn geschriften geeft. Dat zijn portretGa naar voetnoot(23) niet gelijkt op dat van Dr. Schasz heeft weinig bewijskracht. Ook Van WoenselGa naar voetnoot(24) en Pieter 't HoenGa naar voetnoot(25) beantwoorden fysiognomisch allerminst aan Schasz' gelaatstrekken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voorlopig staan de papieren van Pieter 't Hoen dus nog het sterkst. Wij zullen dan ook goed doen met eerst na te gaan, of zijn leven en werk op enigerlei wijze aanknopingspunten bieden met wat we over Dr. Schasz weten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Pieter 't HoenHoewel iedereen die zich met de Patriottenbeweging bezighoudt de naam 't Hoen telkens tegenkomt, vindt men nergens een schets van zijn daden.Ga naar voetnoot(26) De meeste gegevens omtrent zijn persoonlijk leven vinden we in uiteraard weinig betrouwbare pamfletten van zijn politieke tegenstanders.Ga naar voetnoot(27) Alleen Sautijn Kluit heeft althans de omtrekken van 't Hoen's biografie getekend, daarbij speciale aandacht gevend aan zijn redacteurschap van De Post van den Neder-Rhijn. Onze bijzondere belangstelling geldt natuurlijk de levensperiode tot en met 1788.
Pieter 't Hoen werd 18 oktober 1744 in de Catharijne-kerk te Utrecht gedoopt als zoon van de kaashandelaar Reinier 't Hoen en diens vrouw Johanna Ma(r)sman.Ga naar voetnoot(28) Het schijnt dat de niet onbemiddelde ouders | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun zoon voor het predikambt hadden voorbestemd. In elk geval lieten zij Pieter op 22 januari 1755 inschrijven als leerling van de latijnse Hieronymus-school.Ga naar voetnoot(29) Over zijn prestaties daar zijn wij slecht geïnformeerd. Volgens een anoniem pamflettist uit 1785 wilde de jongen niet deugen, tot het de ouders te gortig werd en zij hem in het verbeterhuis plaatsten.Ga naar voetnoot(30) Helaas laten ook hier de Utrechtse geschiedbronnen ons in de steek. Dezelfde pamfletschrijver weet te melden, dat Pieter van zijn ouders toestemming kreeg om het verbeterhuis te verlaten ten einde een bruiloft in Leiden bij te wonen, waar hij als galant van 's bruidegoms zuster moest optreden. Hij zou zich toen zo goed van die opdracht gekweten te hebben, dat het meisje van hem in de kraam kwam te liggen. Inderdaad trad Pieter 't Hoen 17 april 1763 in de Pieterskerk te Leiden in het huwelijk met Johanna Maria Nihot, dochter van een bakker met heftig Patriottische sympathieën.Ga naar voetnoot(31) Maar pas op 8 mei 1764 werd hun eerste kind, Reinier, geboren, zodat het verhaal van zijn gedwongen huwelijk aantoonbaar onjuist is. 't Hoen trachtte - aldus nog steeds onze zegsman - aanvankelijk van de pen te leven. Echter: ‘Nu en dan een Roman te verzinne en te schryven, voor deezen en geenen een Bruiloftsgedicht te maaken was voor Piet, Annemietje en het jonge Reiniertje niet toereikende om van te leeven.’Ga naar voetnoot(32) Ook de Leidse dichter Joannes Le Francq van Berkhey, met wie hij omstreeks 1775 bevriend raakte maar in 1781 onenigheid kreeg, beweert dat Pieter 't Hoen in de zeventiger jaren romans om den brode geschreven heeft.Ga naar voetnoot(33) In 1778 trad 't Hoen voor het eerst onder eigen naam als dichter in de openbaarheid met zijn Nieuwe Proeve van Klijne Gedigten voor Kinderen, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwakke maar succesvolle imitatie van de kort tevoren verschenen kinderversjes van Hieronymus van Alphen. Ook Pieters bijdragen aan de bundels van het Utrechts dichtlievend genootschap ‘Volmaakter door den Tijd’ (1777-1779)Ga naar voetnoot(34) getuigen meer van zijn habiliteit dan van poëtisch talent. Intussen echter had 't Hoen een vaste werkkring gevonden. Op 28 maart 1777 werd hij benoemd tot subregens en rentmeester van het Collegium Willibrordi en Domus Pauperum te Utrecht,Ga naar voetnoot(35) een kosthuis voor onbemiddelde leerlingen van de latijnse school. Zijn taak daar bestond uit de dagelijkse leiding van het internaat en het beheer van de gestichtsgoederen. Zelf woonde hij ook met zijn gezin in het Collegium Willibrordi aan de Brigittenstraat. Het lijkt haast ondenkbaar dat iemand met een werkelijk slechte reputatie voor zulk een benoeming in aanmerking zou zijn gekomen. Nu zijn levensonderhoud gewaarborgd was, kon 't Hoen zich volop overgeven aan literatuur en politiek. Als bij zovelen ontwaakte in hem tijdens en door de Amerikaanse Vrijheidsoorlog (1775-1783) het antiengels, Patriottisch sentiment. Wij zagen hoe juist onder gelijke impuls J.A. Schasz in de jaren 1778-1779 zijn dramatische pamfletten publiceerde. Reinier 't Hoen stelde deze geschriften op naam van zijn vader. Zijn getuigenis vindt steun bij een uitlating van Le Francq van Berkhey, die in 1783 Pieter 't Hoen betitelt als de ‘beroemden Autheur van die fraaye Amerikaansche Tooneelspellen’.Ga naar voetnoot(36) Maar er is meer. Berkhey spreekt in hetzelfde pamflet over 't Hoens ‘snaaksche stijl, uwe beschrijving van het Wonderland, de stijl van Doet. Schatz’,Ga naar voetnoot(37) op grond waarvan hij in zijn ex-vriend ook de auteur vermoedt van een tegen hem gericht schotschrift. De kontekst zowel als de vroegere betrekking tussen Berkhey en Pieter 't Hoen pleiten ervoor om althans deze verklaringen voor waar te houden. Wij konstateerden verder, dat Schasz van 1781 tot 1788 zweeg. Maar dat zijn precies de jaren waarin Pieter 't Hoen zijn handen vol had aan | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de redaktie van het befaamde Patriottische weekblad De Post van den Neder-Rhijn (20 januari 1781-september 1787; 614 nrs.; Utrecht, bij G.T. van Paddenburg). Pas wanneer aan deze journalistieke arbeid noodgedwongen een einde komt, maakt Dr. Schasz zijn rentrée! Utrecht was het centrum van de Patriottenbeweging en de eerste stad waar onder pressie van de burgerij op 12 oktober 1786 een democratisch-gezinde vroedschap in plaats van de aristocratische regenten op het stadhuis kwam te zitten.Ga naar voetnoot(38) Pieter 't Hoen heeft behalve als voornaamste schrijver van De Post van den Neder-Rhijn ook als aktivist een werkzaam aandeel gehad in de Utrechtse revolutie. Zo was hij onder meer lid van het Exercitie Genootschap aldaar en luitenant van de Burgercompagnie ‘Turkeyen’.Ga naar voetnoot(39) De nieuwe democratisch gekozen vroedschapsleden legden 28 augustus 1786 op de Neude in zijn handen de eed af!Ga naar voetnoot(40) Toen het er voor de Patriotten benauwd ging uitzien, toonde Pieter 't Hoen zich militant genoeg om als vrijwilliger op 9 mei 1787 met een Patriottische compagnie mee te vechten tegen de stadhouderlijke troepen. Begrijpelijk dat hij bij de komst der Pruisen op 17 september van dat jaar zichzelf en zijn gezin bijtijds in veiligheid probeerde te brengen. Op 3 oktober 1789 werd Pieter 't Hoen voor de tijd van 25 jaar uit Utrecht verbannen. Hij was toen reeds lang naar het buitenland gevlucht.
Over de jaren van 't Hoens ballingschap is maar weinig bekend.Ga naar voetnoot(41) Het eerste verzamelpunt voor de Patriottische uitgewekenen was Antwerpen. De aanzienlijken trokken vandaar naar Brussel, Parijs of Zwitserland. Geringere lieden vestigden zich voor het merendeel in noordfranse steden als St. Omer, Gravelines, Bethune en Duinkerken, om zo in aanmerking te komen voor financiële onderstand van de franse regering. Alleen in St. Omer zaten op 7 april 1788 al 1298 armlastige nederlandse Patriotten. De grootte van het steungeld werd bepaald volgens indeling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar rang en stand. Men begrijpt wat een naijver dat gaf onder die zo kort op elkaar gepakte emigrantenschare, van wie de meesten alles door de revolutie verloren hadden. Om hun leiders, C.L. van Beyma en Johan Valckenaar, schaarden zich weldra twee partijen: de Beymanisten en Valckenisten, die elkaar letterlijk naar het leven stonden. De onderlinge spanningen werden nog vergroot door de zich zelfs hier openbarende tegenstelling tussen orthodoxe gereformeerden en vrijzinnigen: ‘Dit verwijderde ook het betere soort der uitgewekenen van elkander zoodra men eenigszins gevestigd was. Vooral te Duinkerken had zulks plaats. (...) Te St. Omer liep de verdeeldheid in de aldaar in Maart 1788 opgerigte Hervormde gemeente zóó hoog, dat zij in 1790 zich in twee deelen scheidde.’Ga naar voetnoot(42) Ook Pieter 't Hoen wist zich afhankelijk van de bedeling, vooral omdat hij behalve zijn vrouw nog zes kinderen en drie kleinkinderen te onderhouden had. In december 1787 was hem een toelage van 4000 Livres beloofd, die het volgend voorjaar werd verminderd tot 2400 L. om tenslotte neer te komen op een fooi van 8 L. in de week.Ga naar voetnoot(43) Pieter 't Hoen begreep dat hij zichzelf moest helpen. Op 27 juli 1788 vestigde hij zich te Watten bij St. Omer, waar hij een tabaksfabriekje begon.Ga naar voetnoot(44) Naderhand woonde hij in Duinkerken,Ga naar voetnoot(45) een bijverdienste vindend in de schrijverij. Zo gaf hij bij de aldaar gevestigde nederlandse drukkers Schelle & Comp.Ga naar voetnoot(46) een maandwerk uit onder de titel Gedenkschriften van Martinus Scriblerus, terwijl hij in De Vlugtende Wijsgeer zijn impressies van het leven in de Republiek te boek stelde. Interessant voor de kennis van zijn levensbeschouwelijke ontwikkeling is zijn relatie tot de vrijmetselarij. Op 5 december 1792 werd hij aangenomen als Leerling in de Duinkerkse loge ‘Les Vrais Bataves’; de 19e van die maand bevorderde men hem tot Gezel en op 9 januari 1793 ont- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ving hij de Meestergraad.Ga naar voetnoot(47) Ook na terugkeer in Utrecht toonde hij zich een aktief vrijmetselaar.Ga naar voetnoot(48) Ongelukkig genoeg zijn wij voor wat 't Hoens betrekkingen tot zijn medeballingen betreft aangewezen op toevallige berichten. Welk standpunt nam hij in bij de strijd tussen Beymanisten en Valckenisten? Valckenaer en zijn vriend Dr. Wybo Fijnje woonden met hun gezin enige tijd op het Chateau de Watten bij St. Omer, de stad waar ook de familie 't Hoen verbleef. Zowel 't Hoen als Fijnje waren betrokken bij de drukkerij van Schelle & Co, maar naar de juiste aard van die relatie kunnen wij slechts gissen. Toen de hoofdfirmant Schelle op 28 februari 1792 overleed, volgde Pieter 't Hoen hem als vennoot op. Zijn compagnon Joost Vrijdag, vriend van Fijnje, was allerminst over hem te spreken, getuige zijn brief van 24 december 1792 aan Pierre-Alexandre Dumont Pigalle: ‘U Ed weet zeeker dat de oude Heer 't Hoen thans onze geassocieerde is. - deeze Man is gewoon nimmer om zijne zaken te denken, maar wel op zijne plesierpartijen, en is dit dan te verwonderen dat er niet goeds uit de handen komt. (...) Met een woord kan ik zeggen dat ik aan den Heer van Schelle een kundig en ijverig man in mijne associatie verlooren hebbe en in 't Hoen een weedergevonden die in alles het tegenovergestelde is’.Ga naar voetnoot(49) Als gevolg van dit konflikt kwam er in oktober 1792 een einde aan de bij Schelle uitgegeven en door Pieter 't Hoen geredigeerde Duinkerksche Historische Courant. In plaats daarvan verscheen voortaan bij dezelfde uitgever het maandelijkse Historisch Tafereel van Europa, waarvan de redakteur vermoedelijk Wybo Fijnje was. Zeker is dat de drukkerij op zijn naam stond, toen zij in 1795 werd overgebracht naar Den Haag. Zou met de paskwillant nr. 9278431223 uit de Reize door het Aapenland soms Fijnje bedoeld zijn? Fijnje mocht zich geroutineerd journalist noemen, had in Delft De Hollandsche Historische Courant uitgegeven, was op 5 november 1775 te Leiden gehuwd met Marguerite Emilie Luzac (overleden 28 november 1788 te St. Omer), dochter van een inderdaad beroemde vader: de Leidse uitgever Jean Luzac. Verder dan een veronderstelling mogen wij echter bij gebrek aan bewijs niet gaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In januari 1795 keerde Pieter 't Hoen met zijn gezin naar Utrecht terug. De repatriëring werd een teleurstellende ervaring. Had hij intussen zijn bekomst gekregen van de revolutie? In De Nieuwe Post van den Neder-Rhijn (10 maart 1795-6 december 1799; 260 nrs., bij J. Mulder te Utrecht) spaarde hij het Bataafse bewind zijn kritiek niet.Ga naar voetnoot(50) Als zovele Patriotten van het eerste uur werd hij thans geleidelijkaan op dood spoor gezet. Eerst kreeg hij de post van amanuensis van Representanten 's Lands van Utrecht, in 1798 werd hij sekretaris van het Departement van de Rijn, waartoe hij naar Arnhem moest verhuizen. Bij de nieuwe departementale indeling van 1802 raakte hij zijn baan kwijt - o ironie - aan zijn orangistische medesollicitant Mr. Jan Hinlopen. Bedelbrieven om protektie aan Bataafse regeerders haalden niets uit.Ga naar voetnoot(51) Zijn tabaksfabriek in Watten had hij in 1795 voor waardeloze franse assignaten moeten verkopen. Hij mocht blij zijn in 1812 griffier bij het vredegerecht in Amersfoort te kunnen worden. De laatste zestien jaar van zijn leven woonde hij daar als een vergeten burger. Pieter 't Hoen stierf 9 januari 1828, bijna twee jaar na zijn vrouw Johanna Maria Nihot, in de ouderdom van 83 jaren.Ga naar voetnoot(52)
Een afdoend bewijs dat Pieter 't Hoen = J.A. Schasz valt uit het bovenstaande niet te halen. Daarvoor blijft het beeld van 't Hoen nog te onduidelijk en contradictorisch. Toch heeft ons onderzoek wel enkele nieuwe indicaties ten gunste van onze hypothese opgeleverd: 1) de geloofwaardige getuigenis van Berkhey naast die van Reinier 't Hoen; 2) het feit dat 't Hoen en Schasz elkaar als publicist afwisselen, terwijl Schasz' eerste zwijgperiode samenvalt met 't Hoen's redacteurschap van De Post van den Neder-Rhijn (zie bijlage); 3) de omstandigheid dat de satirische reisromans van Schasz uit 1788, 1789 en 1790 zonder uitgeversadres verschenen, hetgeen naar het Voorberigt suggereert samenhing met de ballingschap van hun auteur. In drie van de vier reisromans is trouwens sprake van een vlucht door de hoofdpersoon uit zijn vaderland; 4) zowel 't Hoen als Dr. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Schasz geven blijk van een anti-britse, Patriottische overtuiging in onder hun naam gepubliceerde geschriften. Daar is tenslotte nog het niet eerder naar voren gebrachte punt van de literaire affiniteit. Berkhey signaleert ergens 't Hoens ‘affectie voor de werken van Holberg’, speciaal voor ‘de Reize van Klaas Klim’.Ga naar voetnoot(53) In dit imaginair reisverhaal neemt de satirische beschrijving van het apenland Martinia een centrale plaats in. Dat brengt ons terug naar het thema van Schasz' Reize door het Aapenland. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. De aap als objekt van waarneming en verbeeldingVoor de satiricus bood een situering van zijn vertelling in het land der apen tal van mogelijkheden, waarvan Schasz knap gebruik heeft gemaakt. Zonder dit misschien zelf te beseffen knoopt hij op allerlei punten aan bij traditionele en recente voorstellingen van het apenleven.Ga naar voetnoot(54) In hfdst. 6 verneemt Schasz dat zijn dood gewaande vrouw eveneens in apenland verblijf houdt. Op zijn wanhopige vraag: ‘is zij ook een Aap?’, luidt het antwoord: ‘Zo lelijk als er ooit een Aap geweest is.’ Reeds in de klassieke oudheid gold de aap als ‘turpissima bestia’Ga naar voetnoot(55) - het lelijkste beest - en dit juist om zijn griezelige gelijkenis met de mens. Daardoor kreeg hij het voorkomen van een groteske karikatuur van de heer der schepping, fascinerend en tegelijk afstotend. Vroegchristelijke auteurs waren bovendien geneigd om de aap te beschouwen als een beeld van de duivel. Men dient daarbij te bedenken, dat het in de oudheid bekendste apenras de staartloze Macaca sylvana was. Volgens het bijbelboek Leviticus 22:23 kwam een dier niet in aanmerking voor de offerdienst, wanneer het ‘te lang of te verkrompen in leden’ was. De (vermeende) staartloosheid van de aap werd door latere kerkelijke schrijvers gelijk Isidorus van Sevilla (circa 560-636) derhalve opgevat als iets pervers, als uiting van de verderfelijke begeerte bij dit beest om boven de door God bedoelde rangorde uit te stijgen en aan de mens gelijkvormig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te worden. Precies dus de zonde van Lucifer en zijn volgelingen. De klassieke plaats waar deze hubris-gedachte voor het eerst geformuleerd wordt, vinden we in de alexandrijnse Physiologus (circa 200 na Chr.). De betreffende passage luidt daar in vertaling: ‘Auch die Affe spielt die Rolle des Teufels. Er hat nämlich einen Anfang, nämlich einen Kopf, aber kein Ende, nämlich keinen Schwanz, so wie auch der Teufel, der am Anfang einer der Erzengel war, aber sein Ende ist nicht zu finden.’Ga naar voetnoot(56) In de Reize door het Aapenland wordt tweemaal aan deze oude voorstelling gerefereerd, zij het op louter metaforische wijze. Op p. 106 noemt Schasz zijn wedergevonden echtgenote-apin: ‘Het Afbeeldzel van den Satan’. Eerder al had aap nr. 5 eraan herinnerd, hoe mensachtige wezens met staarten dikwijls ‘door de Schilders en Tekenaars als Voorbeelden zijn gebruikt, om er den Duivel naar af te schilderen’ (p. 79). In hoeverre er in de appreciatie van de apen door Schasz nog iets doorwerkt van die oude christelijke idee: aap = het buiten de door God gevestigde rangorde tredende, hoogmoedige wezen, staat nader te bezien. Het religieuze zondebegrip speelt voor Schasz in elk geval geen rol meer, maar het zou kunnen zijn dat hij het streven van de apen om tot de rangorde van de mensen op te klimmen als tegennatuurlijk veroordeelt. Schasz sympathiseert kennelijk met aap nr. 1, terwijl hij nr. 5 uiterst negatief beoordeelt. Beide apen echter wensen hun stamgenoten hoger op te voeren in de natuurlijke orde der wezens. Het verschil zit hem alleen hierin dat nr. 1 een innerlijke, zedenlijke verbetering primair acht, terwijl nr. 5 het louter in uiterlijke, niet het wezen rakende hervormingen zoekt. Over de mogelijkheid om het door nr. 1 gestelde doel te bereiken wordt door Schasz geen principiële uitspraak gedaan. In dit verband dient nog een ander argument voor het op elkaar betrekken van aap en duivel genoemd, namelijk het bekende imitatieve vermogen van het dier. Volgens christelijke traditie fungeert de aap-duivel als het negatief van de god-creator: hij blijft, alle pogingen ten spijt, slechts machteloos epigoon, onwaardig imitator.Ga naar voetnoot(57) Het is deze voorstelling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die - terloops gezegd - de minachting verklaart, waarmee een idealistische kunsttheorie het artistieke realisme, als ‘kopijeerlust des dagelijksen levens’ veroordeelt.Ga naar voetnoot58 De aap als symbool van inadequate nabootsing krijgt in 18e-eeuws politiek spraakgebruik nog een speciale betekenis. De Bataafse Patriotten immers werden door hun tegenstanders dikwijls als na-apers van de franse revolutie aangeduid. Die onjuiste voorstelling heeft zelfs tot ver in de 20e eeuw het geschiedbeeld van onze Patriottenbeweging bepaald. Illustratief voor deze zienswijze is een brief van Mr. Jan Both Hendriksen aan zijn vriend Hieronymus van Alphen, gedateerd 30 januari 1801.Ga naar voetnoot59 Beide mannen behoren tot de in 1795 op non-aktief gezette stadhouderlijke partij. Hendriksen nu schrijft: ‘Men begint dunkt mij in Frkr., uit wat beginselen dan ook, den Chr. godsdienst wat gunstiger te beschouwen; de Aapen van dat rijk zullen misschien daar door ook wat toegeeflijker worden’. Wie zich alleen tot de Reize door het Aapenland van 1788 bepaalt, zou gemakkelijk kunnen concluderen dat Schasz met zijn apenhistorie op deze conservatieve denkwijze aansluit. Onze tekst zou dan een persiflage inhouden van de Patriottenbeweging, waarbij Schasz eigenlijk afrekent met zijn eigen politieke verleden. Op grond echter van latere teksten, zoals De Nieuwe Patriottische Werken van J.A. Schasz, M.D. (Dordrecht 1795), blijkt dat de auteur zich niet wil distantiëren van zijn radikale revolutionaire denkbeelden maar alleen van de onwaardige en onwaarachtige demagogen, die de revolutie verraden om eigen belang. Tevens behelst de Reize door het Aapenland een aanklacht tegen het domme gemeen dat, bevooroordeeld en kortzichtig als steeds, zich zo gemakkelijk laat bedriegen. In dit opzicht verraadt Schasz een diep pessimisme voor wat betreft de mogelijkheid om het hele volk te verlichten. Een derde, voor onze tekst zeer belangrijk, betekenisaspect van de aap is zijn spreekwoordelijke geilheid. Doordat zijn sexuele drift niet gebonden was aan een bepaalde periode van het jaar, vooral echter omdat het dier deze drift - in gevangenschap - ongegeneerd aan het publiek demonstreerde, gold de aap ook als symbool van de ontucht, in het bijzonder van die der vrouw. Tot ver in de 18e eeuw behoudt het dier deze | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
emblematische betekenis. Poot bijv. noemt de aap in zijn Werelttoneel II ‘een zinnebeelt van onbeschaemtheit, naerdien hy de leden die men door eene natuurlyke geneigtheit behoort verborgen te houden, ontdekt, en aen ieder, zonder eenige omzigtigheit, vertoont.’Ga naar voetnoot60 Daarnaast werd in het volksgeloof ook aan de mannelijke aap een fabuleuze potentie toegeschreven. Schasz heeft met kennelijk welbehagen dit imago van dartelheid tot in het absurde overtrokken.
Heel de tot dusver besproken betekenisscala van de lelijke, duivelachtige, overmoedige, nabootsende en wellustige aap gaat terug op een eeuwenoude traditie van antieke of vroeg-christelijke oorsprong. Deze topiek is uitsluitend gebaseerd op kleine apenrassen. Pas in de 18e eeuw gaat de grote mensaap (chimpansee en orang-outang, waartussen men overigens vóór Camper nog geen duidelijk onderscheid zag), zich van de verbeelding meester maken.Ga naar voetnoot61 Het 17e-eeuwse wetenschappelijk onderzoek wees hier de weg. De Amsterdamse hoogleraar Nicolaas Tulp (1593-1674) leverde in zijn Observationes medicae, Amsterdam 1641, Boek III, hfdst. 56, de oudste beschrijving van een chimpansee. In 1699 publiceerde Edward Tyson zijn befaamde Orang-Outang, sive Homo Sylvestris. Or, the Anatomy of a Pygmie compared with that of a Monkey, an Ape, and a Man, waarin hij op grond van overeenkomsten in spraakorgaan en hersens de mogelijkheid opende dat men eens de antropoïden zou kunnen leren praten. Onze landgenoot, de geniale ontleedkundige Petrus Camper (1722-1789), toonde een niet aflatende belangstelling voor de orang- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
outang, resulterend in een vergelijkende studie die in 1782 verscheen.Ga naar voetnoot(62) Het bekijken van een mensaap behoorde overigens in de 18e eeuw nog niet tot de alledaagse mogelijkheden. Prins Willem V echter mocht zich op het bezit van zo'n beest beroemen. Het maakte de trots uit van de stadhouderlijke menagerie op het ‘Kleine Loo’ bij 's-Gravenhage.Ga naar voetnoot(63) In de periode van de Verlichting gaan na en naast de medici ook filosofen zich met het probleem van de mensapen bezig houden. Ik denk nu speciaal aan Julien Offray de la Mettrie, die zelf overigens medicus van professie was. La Mettrie schenkt in zijn geruchtmakende verhandeling L'Homme Machine (Leiden 1748) uitvoerig aandacht aan de overgangsvormen tussen mens en aap, als hoedanig hij de antropoïden beschouwt.Ga naar voetnoot(64). In volle ernst beaamt hij de mogelijkheid om ‘le grand Singe’ spraakonderwijs te geven: ‘Pourquoi donc l'éducation des Singes seroit-elle impossible? Pourquoi ne pourroit-il enfin, à force de soins, imiter, à l'exemple des sourds, les mouvemens nécessaires pour prononcer? Je n'ose décider si les organes de ia parole du Singe ne peuvent, quoi qu'on fasse, rien articuler; mais cette impossibilité absolüe me surprendoit, à cause de la grande Analogie du Singe & de l'Homme, & qu'il n'est point d'Animal connu jusqu'à présent, dont le dedans & le dehors lui ressemblent d'une manière si frappante.’Ga naar voetnoot(65) Schasz citeert nergens La Mettrie, maar dat hij ideologisch aan deze representant van het materialisme nauw verwant is, staat buiten twijfel.Ga naar voetnoot(66) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Natuurlijk mag men een wijsgerige beschouwing als die van La Mettrie niet op één lijn stellen met een satirische vertelling als de Reize door het Aapenland. Schasz' tekst laat zich het best vergelijken met soortgelijke imaginaire reisverhalen. Voor zover mij bekend is de plot van Schasz' roman origineel, al vinden we in de 18e eeuw wel eerder gefingeerde bezoeken aan het apenrijk.Ga naar voetnoot67 Voor al deze schrijvers geldt dat zij in hun reisverhaal uiting gaven aan hun verlichte ideeën op satirieke wijze. Zonder aanspraak te maken op volledigheid vermeld ik hier drie imaginaire reisverslagen, waarvan er één stellig invloed heeft uitgeoefend op Schasz' Reize door het Aapenland van 1788.
In 1714 verscheen bij Filip Verbeek te Amsterdam een thans bijna onvindbaar boekje: 't Onbekende Nieuwe Apenland, of een korte en zeldzame Reis-beschryving na het zelve: Benevens de staat en manieren der Inwoonders: Doorgereist en vermakelijk Beschreven door eenen ouden Liefhebber der Starre-konst, dewelke onlangs van dusdanige Reize t'huis gekomen is (XX + 78 pp. in 8o).Ga naar voetnoot68 Volgens het titelblad betreft het hier een vertaling door Jan Jacob D'Orille.Ga naar voetnoot69 Enkele verwijzingen in de tekst doen mij aan een duits origineel denken.Ga naar voetnoot70 De hoofdpersoon tracht op te stijgen naar de zon met behulp van flessen morgendauw. Hij valt echter in zee, wordt ingeslikt door een vis en op een onbekend eiland (Schlaraffenland) uitgespuwd, waar hij onder de daar levende apen geaccepteerd wordt, zolang hij zich als aap gedraagt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De reiziger leert de apentaal en loopt ook op handen en voeten. Na een jaar keert hij naar de menselijke samenleving terug. In een volgend deel hoopt hij over zijn terugreis alsook over de inrichting van de apenstaat te vertellen, maar deze belofte heeft hij, bij mijn weten, nimmer ingelost. Het in de eerste persoon geschreven verhaal wordt telkens onderbroken door geleerde moralisatie. Schrijver hekelt vooral de modezucht en inbeelding van de apen, een eigenschap waarin zij alleen door de mensen overtroffen worden. Moraal van deze ‘verdigte Reisbeschrijving’: ‘de Weereld (is) zoo vol Zotten, als den Hemel vol Starren, en d'Arabische Woestijn vol Zandkorrels’.Ga naar voetnoot(71) De grote zeldzaamheid van 't Onbekende Nieuwe Apenland maakt invloed op Schasz bij voorbaat al onwaarschijnlijk. Ook van verwantschap is nauwelijks sprake: daarvoor blijft de satire hier te algemeen, te expliciet-moraliserend en te humorloos. Anders liggen de zaken met de Onderaardse reis van Claas Klim, of zoals de oorspronkelijke latijnse titel luidt: Nicolai Klimii iter subterraneum novam telluris theoriam ac historiam quintae monarchiae adhuc nobis incognitae exhibens e bibliotheca B. Abelini (Leipzig 1741). De noors-deense schrijver Ludvig Holber (1684-1754) werd er op slag bekend door in heel Europa. Alleen in het nederlands verschenen gedurende de 18e eeuw reeds vier vertalingen: in 1741, 1744, 1761 en 1778.Ga naar voetnoot(72) Onder schijn van een wetenschappelijk reisverslag (met illustraties en landkaarten) levert Holberg scherpe kritiek op het Denemarken van Christiaan VI met zijn piëtistische kwezelarij, op de nutteloze geleerdheid van het universitaire onderwijs, op despotisme en modezucht zoals die in Frankrijk hoogtij vieren. De auteur toont zich een overtuigd voorvechter van de ideeën der Verlichting. Zijn satirische reisroman sluit dicht aan bij Gulliver's travels, al is Holberg's toon luchtiger en zijn humor wat droger dan die van Swift. Claas Klim, pas afgestudeerd geoloog, valt tijdens een expeditie bij de noorse stad Bergen in een ravijn en belandt zo op de onderaardse planeet Nazar. Dit wordt het begin van een onverwachte reis naar allerlei wonder- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke staten als Potu - een land van sprekende en wandelende bomen - het luilekkerland Lalak, Mardak, Kimal, Quamboia, Cocklecu - waar de vrouwen de baas spelen, precies als in Schasz' Land der Vrijwillige Slaaven -, het filosofenland Mascattia (waar de mest metershoog op straat ligt), totdat Klim in hoofdstuk X gaat vertellen over zijn bezoek aan het apenland Martinia. Binnen drie maanden is hij de taal daar meester. Het apenland blijkt een volksregering te kennen, ‘invoegen dat het hoogste gezag in de Republiek by den Grooten Raad berust, en dat alle de Raadsheeren van 't geslagt der Patricen zyn.’Ga naar voetnoot(73) Die Martinianen tonen zich verschikkelijk gehecht aan uiterlijke schijn: het zijn orateurs, mooipraters, toneelspelers. Dat uit zich vooral in hun cultus van de staart, die ze op alle mogelijke manieren versieren. Natuurlijk vormt de staart ook een dankbaar objekt voor lofdichters-om-den-brode! Fatsoenshalve moet Klim zich hier wel een valse apenstaart laten aanplakken. Wanneer hij echter in Martinia de pruik (en daarmee de pruikentijd)Ga naar voetnoot(74) introduceert, stijgt hij opeens in ieders achting. Men vereert hem nu met hoge ambten en eretitels. Hij valt helaas als een tweede kuise Josef in ongenade, wanneer hij zich ongevoelig toont voor de avances van een hooggeplaatste apin en vervolgens door de afgewezene uit wrok van geweldpleging wordt beticht. Voor straf verbant men hem na een tweejarig verblijf uit Martinia, waarna Klim, een illusie armer, in het elfde hoofdstuk zijn reis vervolgt. Reeds uit deze korte inhoudsbeschrijving treden enkele punten van overeenkomst aan het licht: de democratie die geen democratie is, de modezucht der apen en de wellust van hun wijfjes. Maar de belangrijkste parallel met Schasz' Reize door het Aapenland ligt in de gefixeerdheid op de staart zowel bij Martinianen als Aapenlanders. Met dit verschil dan dat de apen van Schasz juist hun staart verafschuwen en kwijt willen, terwijl de apen van Holberg zich een menselijk uiterlijk trachten te geven door onnatuurlijke opsmuk van dit lichaamsdeel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geheel volgens de trant van de 18e-eeuwse facetiaeGa naar voetnoot(75) vindt Holberg duidelijk genoegen in scabreuze grappigheden, waar ook Swift en Voltaire niet vies van waren en waar Schasz eveneens zijn tribuut aan levert. Om een voorbeeld te noemen: in het land der Filosofen krijgt Klim ruzie met een wijsgeer die tegen hem urineert, aangezien hij hem per abuis voor een boom aanziet. Net als Schasz geeft Klim bij herhaling blijk van een geringe dunk jegens het vrouwelijk geslacht. Toevallig zullen al deze overeenkomsten niet zijn. Wij vernamen al van de bewondering die Pieter 't Hoen voor de Onderaardse reis van Claas Klim koesterde.Ga naar voetnoot(76) In de ‘snaakse stijl’ van Schasz manifesteert die bewondering zich op duidelijk herkenbare wijze zonder tot slaafse navolging te ontaarden.
Tenslotte kan men de Reize door het Aapenland nog vergelijken met een soortgelijk imaginair reisverhaal van de Venetiaanse filosoof en literator Zaccaria Seriman (1709-1784), namelijk zijn Viaggi di Enrico Wanton alle terre incognite Australi, ed al paese delle Scimie (Venezia 1749, 2 dln.).Ga naar voetnoot(77) Ziehier de inhoud: Enrico Wanton, een jonge Engelsman, voelt zich ongelukkig, omdat hij geen lust heeft in de baan waartoe zijn familie hem heeft voorbestemd. Een bootreis moet uitkomst bieden. Onderweg leert Enrico een jonge landgenoot, Roberto, kennen. Zij sluiten vriendschap, leiden samen schip- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
breuk en spoelen aan land in het Terra Australis Incognito. Eerst komen ze daar in aanraking met een apenstaat (Paese della Scimie, met als hoofdstad Scimiopoli). De twee reizigers leren de taal van de apen, worden het object van algemene nieuwsgierigheid en raken bevriend met de aanzienlijke Signor Faggio. De inwoners van dit land dragen geen nummers maar bloemennamen (Narcisso, Tulipano, Giacinto etc.), een sneer op het verfijnd-decadente gezelschapsspel van de Venetiaanse aristocratie. Van deze aristocratie worden kleding, huwelijksgebruiken, etiquette en culturele genoegens op de korrel genomen. Het geheel is ‘an allegorical account of Venice in the mid-eighteenth century as seen through the eyes of a Man of the World educated in the spirit of the European Enlightenment.’Ga naar voetnoot(78) Een tweede, meer utopisch dan satirisch deel van de reis voert Enrico Wanton naar het rijk van de Cinocefali of hondshoofdigen. Het lijkt vrijwel uitgesloten dat Schasz van de Viaggi di Enrico Wanton heeft kennis genomen, want het boek is nimmer vertaald. Wel gaf de Monthly Review van 1772 (vol. XLVII, p. 501-506) enige uittreksels. Toch is een vergelijking met de Reize door het Aapenland zinvol om het eigen karakter van beide teksten scherper in het oog te krijgen. Opvallend in de italiaanse apenlandbeschrijving van Seriman is haar grote belangstelling voor de flora en fauna van het Terra Australis. Wanton toont ook in dit opzicht die typisch 18e-eeuwse filosofische houding: kosmopolitisme, wetenschappelijke interesse voor konkrete, praktische zaken, voor vreemde zeden die hij zonder vooroordeel observeert. Wat dat betreft is Schasz' reisverhaal ontegenzeggelijk armer, zijn belangstelling smaller, eenzijdig gericht op de intrige of liever nog op de filosofische teneur van die intrige. Want ook Schasz is bovenal verlicht filosoof. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7. Doctor Schasz als verlicht filosoofDe nederlandse Verlichting draagt van Justus van Effen tot Betje Wolff het karakter van een alle extremiteiten schuwende, weinig speculatieve, ethisch-moraliserende verstandelijkheid.Ga naar voetnoot(79) Nergens een spoor van het hartstochtelijk ten einde denken van Diderot, zelden de bijtende spot van een Voltaire, het militante atheïsme van een Holbach.Ga naar voetnoot(80) Het waren | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hier integendeel veelal predikanten die de verlichte ideeën propageerden. Veelzeggend feit dat de vrome Gellert bij ons als geen ander in aanzien stond! Het extreme materialisme openbaart zich te onzent hoofdzakelijk in randfiguren als Jacob Campo Weyerman en Pieter van Woensel. Ook Schasz behoort tot die laatste, betrekkelijk kleine kategorie. Als verlicht schrijver sluit hij dan ook duidelijk aan bij franse filosofen als Voltaire en La Mettrie en niet bij de duitse religieus-gekleurde Aufklärung, waar bijv. Feith en Van Alphen zich op oriënteerden. Schasz is een echte materialist en een libertijn, al hebben zijn gedachten op dit punt wel een zekere ontwikkeling doorgemaakt. We zouden beter nog kunnen spreken van een radikalisering. In de Reize door het Wonderland uit 1780 noemt Dirk Denker zich aanhanger van een redelijke godsdienst. Hij keert zich hier zowel tegen de ‘aanbidders der bygelovigheden’ als tegen ‘de verlichte Esprits forts’.Ga naar voetnoot(81) Vijftien jaar later toont Schasz zich een fervent voorstander van de franse revolutie, ook en vooral in haar streven om alle geopenbaarde religie uit te roeien.Ga naar voetnoot(82) Wat de Reize door het Aapenland betreft, onthullend is hier het gesprek tussen de deftige Baviaan-gids en de ik-figuur in het achtste hoofdstuk. Het gaat in deze dialoog onder meer over de in de 18e eeuw zo populaire voorstelling van de Grote Keten der Wezens,Ga naar voetnoot(83) de gedachte dat heel de natuur van laag tot hoog een samenhangend geheel vormt. Sommige evolutionisten trokken hieruit de conclusie dat die keten een werkelijke ladder was, waarlangs men moest trachten ‘eenige schakeltjes hooger te klimmen’. De Baviaan, wiens woorden ik hier citeer, verdedigt precies deze stelling met klaarblijkelijke instemming van zijn gesprekspartner. Echter de idee van een keten der wezens impliceerde veelal een vervaging van de principiële grenzen tussen mens en dier, dier en plant, alsook een vervaging van de aloude species en genera waarin de Aristoteliaanse biologie de natuur had opgedeeld. De unieke positie van de mens in de wezensketen kon zo gemakkelijk aan het wankelen worden gebracht. Dat gebeurt metterdaad door La Mettrie in zijn L'Homme Machine, waarbij deze materialistische filosoof zich onder andere beroept op recente ontdekkingen van de Zwitserse bioloog Abraham Trembley (1700-1784). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trembley was van 1740 tot 1744 goeverneur van de kinderen van Willem Bentinck op Zorgvliet bij Den Haag. In die jaren observeerde hij in de vijvers aldaar de voortplanting van zoetwaterpoliepen en stelde vast dat deze - anders dan bij ‘gewone’ dieren - door knopvorming plaats vond. Trembley bracht verslag uit van zijn ervaringen in zijn Mémoires pour servir à l'histoire d'un genre de polypes d'eau douce, à bras en forme de cornes (Leyden en Parijs, 1744).Ga naar voetnoot(84) La Mettrie ziet hier een bewijs in voor de geleidelijke, bijna onmerkbare overgangen tussen alle natuurlijke wezens. En nu Dr. Schasz. ‘Weet gij dan niet’ - vraagt de geleerde Baviaan hem - ‘dat een Aap het digtst bij den Mensch komt, en dat, wanneer uwe Natuurkundigen ons recht wilden doen, en zij niet bang waren voor uwe Godgeleerden, ons even zo billijk Menschen zouden moeten noemen, als zij de naam van Dier aan eenen veeltakkigen Zeeplant geeven.’ (p. 73). Commentaar van Schasz: ‘Ik stond verwonderd over de Natuurkunde en natuurlijke Rechtsgeleerdheid van deezen Baviaan, en kon niet anders, dan hem toestaan, dat de Aapen ook Menschen waren.’ Van ironie is hier bij Dr. Schasz geen sprake. Wanneer men in de Reize dus apen interpreteert als Patriotten, dan moet er meteen bij gezegd, dat Schasz niet zozeer hun revolutionaire ideaal als wel de praktijk van de meesten hunner wilde hekelen. Zijn satire richt zich tegen die apen voor wie ‘de staarten, - dat wil zeggen, de klederen den Man maken’ (p. 84). Er bestaat een nauwe relatie tussen het filosofisch materialisme van de 18e eeuw en het libertinisme op sexueel gebied. Vartanian heeft erop gewezen, hoe La Mettrie's theorie van de machine-mens, die het spirituele karakter van de ziel ontkent, vanzelf in hevige botsing moest komen met christelijke leerstellingen omtrent kuisheid, onthouding en monogamie.Ga naar voetnoot(85). Leo Braudy heeft onlangs zelfs het ideologisch verband aangetoond tussen L'Homme Machine en de als pornografisch bekend staande roman Fanny Hill (1749) van John Cleland.Ga naar voetnoot(86) Het valt moei- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijk te bepalen hoeveel er in Schasz' vrouwenverachting - zijn gimmickGa naar voetnoot(87) - kolderiek is en hoeveel op een reëel libertinisme berust. Maar groter kontrast dan tussen zijn sexueel hedonisme en de sentimenteel-idealiserende liefde van Feith's romanfiguren is wel moeilijk denkbaar.
Als Schasz zijn ex-dienstmaagd in apengedaante terugziet, blijft hij zo koud als ijs: ‘Een dugtig bewijs, dat ik nimmer de ziel, maar wel het lighaam van mijn Diensteling bemind had’ (p. 67). Even verderop verklaart hij ronduit het lichaam tot het voornaamste punt waarom men trouwt. Men begrijpt dat Schasz, over de onnozele, door wellust ingegeven rekesten van de apinnen vertellend, niet vanuit enige morele verontwaardiging spreekt. Zo'n rol zou hem slecht passen! Hij blijft hier de geamuseerde toeschouwer die zich slechts verwondert over de naïviteit van het vrouwelijk geslacht.
De Reize door het Aapenland is zowel door zijn vrijmoedige filosofie als door zijn groteske vorm een roman die bijna on-nederlands aandoet. Het is achteraf niet vreemd dat de auteur zijn identiteit verborg en evenmin dat onze literatuurhistorici tot dusver aan zijn werk geen aandacht schonken. Helaas moet de roman ook in dit opzicht uniek heten, dat Schasz' overige reisverhalen op geen stukken na het niveau halen van de Reize door het Aapenland. Alleen Het Land der Willekeurigen telt nog enkele vermakelijke bladzijden, maar zowel deze roman als de Reize door het Land der Vrijwillige Slaaven zijn compositorisch uiterst zwak. Na een goed begin verliest Dr. Schasz de draad van zijn verhaal, lange digressies overwoekeren de hoofdhandeling. Maar in de Reize door het Aapenland vinden we Schasz op zijn best. Zijn roman vormt daardoor binnen de grenzen van het komisch-satirische stellig een hoogtepunt in ons 18e-eeuwse proza. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
8. VerantwoordingAan deze uitgave van de Reize door het Aapenland ligt de eerste en enige druk van 1788 (exemplaar UB Nijmegen) ten grondslag. Een handschrift is niet bekend. Volgende evidente drukfouten zijn door mij verbeterd: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn bijzondere dank geldt drs. R.P.W. Visser van het Biohistorisch Instituut der R.U. Utrecht, die het hele manuscript heeft doorgelezen en op verschillende plaatsen aangevuld of verbeterd. Prof. Roland Mortier te Brussel was zo vriendelijk mij op de Viaggi di Enrico Wanton van Seriman te attenderen. De Heer M. Buisman J. Fzn. te Ede gaf mij uit zijn kostbare bibliotheek 't Onbekende Nieuwe Apenland ter inzage.
Nijmegen, maart 1972 P.J. Buijnsters | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BijlageGeschriften op naam van Doctor Schasz en van Pieter 't Hoen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet opgenomen zijn losse bijdragen in tijdschriften of elders gepubliceerde, posthume publikaties of herdrukken; evenmin uitgaven op naam van A. Contraduc (mogelijk pseudoniem voor Phil. Verbrugge, cf. Van Doorninck in de Verbeteringen, waar hij zelf zijn eerdere toeschrijving in nr. 19852 aan Pieter 't Hoen corrigeert) en A. Produc; noch ook de anoniem verschenen satire in briefvorm Het Land der Bedrogenen, 1791, 2 dln., die soms met de reisverhalen van Schasz is samengebonden maar in stilistisch opzicht sterk van diens ‘snaakse’ schrijftrant verschilt. |
|