Oost-Groningen
(1940)–M.D. Ozinga– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| ||||||||||||||||
Voorbericht.De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg heeft mede in opdracht het samenstellen en uitgeven van een geïllustreerde beschrijving van alle in Nederland aanwezige monumenten van geschiedenis en kunst, dagteekenend van vóór 1850. Op de vroeger verschenen deelen, gewijd aan de Baronie van Breda, de gemeente Maastricht, den Bommelerwaard, Twente en Noord-Limburg, kan zij thans een beschrijving laten volgen van de monumenten in Oost-Groningen, bewerkt overeenkomstig de laatstelijk in 1934 ontworpen vereenvoudigingen van den in 1904 vastgestelden leidraad. In dit boek zijn aldus behandeld: a. alle nog bestaande aardwerken, bouw-, beeldhouw- en schilderwerken en onderdeelen daarvan, dagteekenend van vóór 1850, die van belang zijn uit een oogpunt van kunst of geschiedenis; b. alle voorwerpen, die aan de onder a genoemde voorwaarden voldoen en op eenige wijze met zulk een bouwwerk in verband staan. Voorts zijn in het kort openbare en particuliere verzamelingen vermeld, die in het behandelde gebied gering in aantal en omvang waren. De monumentenbeschrijving heeft ten doel den helaas reeds zoozeer verarmden en nog steeds slinkenden kunstschat, ons nagelaten door het voorgeslacht, althans in woord en beeld zoo getrouw en zoo volledig mogelijk te bewaren. Samenvattende kunsthistorische beschouwingen, voor dit doel niet noodig, zijn daarom vermeden - tenzij men als zoodanig een enkel woord in de inleiding wil aanmerken, ter karakteriseering der behandelde monumenten. Hoewel archiefonderzoek niet tot de taak der monumentenbeschrijving behoort, ook omdat het te tijdroovend is, heeft de bewerker van dit deel gemeend de in het algemeen moeilijk bereikbare en naar de ervaring leert allengs verdwijnende oude kerkeboeken voor zoover doenlijk te moeten doorzien. Tevens heeft hij gebruik gemaakt van een beperkt aantal, hem min of meer toevallig onder oogen gekomen gegevens in het Rijks- en het stadsarchief te Groningen. De opgave van literatuur is beperkt tot die werken, welke bij de samenstelling der beschrijving met vrucht zijn geraadpleegd. Oude afbeeldingen, die trouwens voor de betrokken streek weinig voorkomen, werden slechts vermeld, voor zoover zij voor vroegere toestanden van een monument van belang zijn. | ||||||||||||||||
[pagina VI]
| ||||||||||||||||
Voor de spelling der aardrijkskundige namen is gevolgd de ‘Lijst der aardrijkskundige namen van Nederland’, in 1936 uitgegeven door het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap. De gemeenten zijn, evenals hun onderdeelen, alfabetisch gerangschikt. De plaatsbeschrijvingen beginnen, waar daartoe aanleiding bestond, met een opgave der voor de locale geschiedenis belangrijke literatuur, gevolgd door eenige historische aanteekeningen betreffende feiten, die op den staat der monumenten van invloed kunnen zijn geweest. Ingevolge de bovenaangeduide vereenvoudigingen zijn de vroeger voorkomende rubrieken: naam, wapen en zegels der gemeenten vervallen.
De volgorde bij de behandeling der monumenten is aldus:
De beschrijving van een gebouw geeft in het algemeen, na een opgave van de voornaamste literatuur, c.q. ook van afbeeldingen, in de eerste plaats een beknopt overzicht van zijn geschiedenis, zooals deze uit de zuiver historische bronnen blijkt; en dan de eigenlijke beschrijving, gevolgd door een bouwgeschiedenis of eenvoudig dateering, voornamelijk op grond van de stijlcritische en andere gegevens, die het monument telkens biedt. Bij bescheidener bouwwerken volgen echter de stijl- of bouwcritische mededeelingen terwille der overzichtelijkheid onmiddellijk op de historische feiten. Bij enkele omvangrijke bouwwerken zijn voorts, ter oriënteering van den lezer, de aan het einde gemotiveerde dateeringen alvast beknopt medegedeeld bij de bespreking van den plattegrond. Elke beschrijving wordt besloten met eene vermelding van de bij het gebouw behoorende voorwerpen, bij kerken dus ook van die in gebruik voor den eeredienst; en wel eveneens met een dateering, hetzij de historisch bekende, of eene stijlcritische. Kortheidshalve is de dateering gemeenlijk aangegeven door een eeuwcijfer, zoo noodig aangevuld door A of B ter aanduiding van de eerste of tweede helft der eeuw of door a, b, c of d om een der vierendeelen van de eeuw aan te wijzen. | ||||||||||||||||
[pagina VII]
| ||||||||||||||||
De aanduidingen ‘rechts’ of ‘links’ zijn in subjectieven zin gebruikt, behalve ten aanzien van wapens, waar zij in heraldischen objectieven zin moeten worden opgevat. In de voorgaande opsomming der categorieën van monumenten zal men den gebruikelijken aanvang missen met de groep: Voor- en vroeg-historische en Romeinsche oudheden. Tot onzen grooten spijt bleek het den daartoe bij uitstek bevoegden Prof. Dr. a.e. van giffen en zijn Biologisch-Archaeologisch Instituut door overdrukke werkzaamheden niet mogelijk de toezegging gestand te doen om dit onderdeel der beschrijving op zich te nemen. Onze Commissie meent echter te mogen vertrouwen, dat Prof. van giffen of de zijnen bereid zullen worden gevonden de gemeentegewijs gerangschikte aanteekeningen omtrent de vondsten betreffende de oudste Groninger geschiedenis in een afzonderlijke aflevering der beschrijving van dit gewest te vereenigen. De tekst van dit boek is het werk van den hoofdcommies bij het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, Dr. M.D. Ozinga, die ook leiding gaf bij het teekenwerk en het maken der fotografische opnamen. Hij schreef den tekst naar gelang van het gereedkomen der opmetingen en herzag dien vervolgens in den loop van 1939 en 1940, vooral met het oog op het verkrijgen van grootere gelijkmatigheid. Dr. ozinga stelde ook zelf de registers samen, tot nauwkeuriger controle der overtalrijke gegevens. De mededeelingen over molens zijn te danken aan den met deze stof zeer vertrouwden heer b. van der veen czn. De notities over schilderijen op den Fraeylemaborg werden gecontroleerd door het lid onzer Commissie, Dr. h. schneider, en Mr. a. staring. De bewerker mocht verder den steun ondervinden van verscheidene speciale kenners van het Groninger verleden. In de eerste plaats werd de Groninger gemeente-archivaris, Dr. h.p. coster, bereid gevonden de drukproeven door te zien en van advies te dienen bij het samenstellen der inleiding. Ook de Rijksarchivaris in Groningen, Drs. j.a. brouwer, en de chartermeester, Drs. e.j. werkman, lieten het niet aan goede wenken ontbreken. De heer a. pathuis, thans verbonden aan het gemeente-archief te Alkmaar, stelde de kopij van zijn nog niet uitgegeven werk over de Groninger kerkklokken ter vergelijking met onze gegevens beschikbaar, hetgeen menige aanvulling of verbetering aan de hand deed. Jhr. r. feith deed hetzelfde ten aanzien van zijn complete verzameling der aan en in de Groninger kerken voorkomende opschriften. Mej. m.a. de visser, conservatrice aan het Museum van Oudheden te Groningen, had de welwillendheid de mededeelingen over het avondmaalszilver te controleeren. Onder degenen, die zoo vriendelijk waren de aandacht te vestigen op plaatselijke bijzonderheden, mogen hier ten slotte, naast de heeren van der veen en pathuis, nog genoemd worden de heer n.g. addens te Bellingwolde, lid der Provinciale Groningsche Archaeologische Commissie, en Dr. h. brunsting, wetenschappelijk assistent bij het Biologisch-Archaeologisch Instituut. Ook in dit deel der beschrijving is aan de afbeelding der monumenten bijzon- | ||||||||||||||||
[pagina VIII]
| ||||||||||||||||
dere zorg besteed. De opmetingen zijn met de grootst mogelijke nauwkeurigheid verricht. De daarnaar gemaakte afbeeldingen in den tekst geven den toestand weer, zooals die tijdens de opneming werd aangetroffen; bij de vóór de restauratie gemaakte teekeningen van de kerk te Stedum hebben wij ons echter veroorloofd deze te doen aanvullen naar de bij die restauratie aan den dag gekomen gegevens. De Rijkscommissie wijdt hier nogmaals een woord aan de nagedachtenis van den architect w.a. hemsing, die, temidden van zijn toegewijden arbeid voor dit boek, op 27 Mei 1936 onverwachts heenging. Tot zijn verdiensten behoort ook de voortreffelijke scholing van zijn assistent voor dit werk van vrijwel den aanvang af, h. van der wal, die thans als bouwkundig teekenaar aan het Rijksbureau is verbonden. Deze bleek volkomen in staat het uitgebreide, door den heer hemsing onvoltooid achtergelaten opmetingen-materiaal uit te werken of definitief in teekening te brengen, en vervolgens diens arbeid zelfstandig op waardige wijze voort te zetten. Alle afgebeelde teekeningen zijn door de beide genoemde ambtenaren van het Rijksbureau tusschen den zomer van 1932 en het late najaar van 1940 vervaardigd; dit met uitzondering van afb. 4, een schets van onzen bouwkundige h. verheus, en van afb. 40, die ontstaan is uit de samenwerking van den architect b. geuchies te Vlagtwedde en den heer van der wal. De streekkaart in het boek, die, op den grondslag der stafkaarten, werd geteekend door den tijdelijken bouwkundig-ambtenaar van het Rijksbureau c.j.m. van der veken, is uitgevoerd door den Topografischen Dienst. De oorspronkelijke teekeningen, bewaard in het archief van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg, zijn op de schaal 1:100, met details die doorgaans op de schalen 1:5 en 1:10 zijn vervaardigd. Voor de reproducties zijn de plattegronden, doorsneden en aanzichten alle verkleind tot de gebruikelijke, bij het formaat van den bladspiegel passende schaal 1:350, wat de onderlinge vergelijking van de grootte der bouwwerken vergemakkelijkt. De details zijn als regel eveneens 3,5 maal verkleind en dus gereproduceerd op de schalen 1:17,5 en 1:35. De overgroote meerderheid der foto's zijn opnamen van het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. De totaal-aanzichten en interieurs zijn in het algemeen het werk van den bouwkundig-ambtenaar 1e klasse j.p.a. antonietti, de details van den heer w.a. hemsing; een aantal andere foto's zijn vervaardigd door den bouwkundig-teekenaar h. van der wal, wijlen den architect van het Rijksbureau w. scheepens, of den voorganger van dit Bureau onder leiding van wijlen den architect der monumenten ad. mulder. De volgende opnamen zijn van andere zijde verkregen: de platen II 2, VIII 2, XX 2, XXI 3, LXXI 3, LXXXI 1, LXXXVII 1, XCIII van den fotograaf p. kramer te Groningen; XXII 1 en 2, XC van den fotograaf w.f. pastoor te Loppersum; LXXI 2, LXXVI 4, LXXVII 1 en 2, LXXX 2 werden welwillend ter beschikking gesteld door den heer c. hoogendijk, hoofdleeraar aan de Academie van | ||||||||||||||||
[pagina IX]
| ||||||||||||||||
Beeldende Kunsten enz. te Rotterdam, XXXIV 2 door den schilder jac. por te Bilthoven; LXXIII 1 en LXXVI 2 zijn vervaardigd door het fotobureau Lunow in Ter-Apel en LXXVI 3 door den fotograaf e. folkers te Groningen; van plaat LXVII 3 en LXXI 1 ten slotte kon de herkomst niet worden nagegaan. Evenals bij de beide laatst verschenen deelen der beschrijving zijn de in autotypie weergegeven fotografieën bij elkander achter den tekst geplaatst. Voor zoover de verplichte rangschikking naar gemeenten dit toeliet, is daarbij gestreefd naar een ook voor het oog bevredigende opeenvolging. Op deze wijze werd het mogelijk den tekst met de lijncliché's te drukken op papier, dat beter tegen den tijd bestand is dan het vergankelijke kunstdrukpapier. De oplage bestaat uit 850 exemplaren, waarvan een vijftigtal, bestemd voor archieven en openbare boekerijen, op lompenpapier van zeer groote duurzaamheid. Ten slotte dient een woord van bijzondere erkentelijkheid te worden gericht tot de autoriteiten en particulieren, die met groote bereidwilligheid den schrijver en de overige betrokken ambtenaren van het Rijksbureau in staat stelden gebouwen en voorwerpen te bestudeeren, op te meten en te fotografeeren. Zonder hun medewerking ware dit werk niet mogelijk geweest.
's-Gravenhage, November 1940.
De Rijkscommissie voor de Monumentenzorg J.A.G. VAN DER STEUR, Voorzitter. KALF, Secretaris. |
|