| |
| |
| |
Prolegomena voor een analyse
Over Hemel en dier van Hugo Raes
Het ene boek spreekt gemakkelijker aan dan het andere. Dat heeft weinig of niets met de qualiteit te maken. Een boek dat zichzelf herziet, dat een beeld oproept om het later weer te doen verdwijnen of te relativeren, een dergelijk boek kan de lezer die niet op dat soort moeilijkheden voorbereid is, irriteren. Zijn onzekerheid over de ‘bedoelingen’ van de auteur zet hij om in agressie, en als hij criticus is, zal hij zijn onlust van zich af schrijven, vaak volkomen te goeder trouw. Het hangt van de hardnekkigheid af waarmee een boek aanwezig blijft nadat men het voor de eerste maal heeft uitgelezen, of wij bereid zijn aan een tweede maal te beginnen, en ons oordeel misschien te herzien door de toegang tot het verhaal te forceren.
Uit de reacties van critici op Hemel en dier, voorzover ik ze gelezen heb, kan men opmaken dat iets van dien aard zich bij de ontvangst van Raes' tweede roman voordoet. Het boek wordt tegelijk banaal en onhelder, en vooral onevenwichtig, gevonden; de opbouw ervan toont zijn bestaansreden blijkbaar niet op het eerste gezicht.
Ik moet bekennen dat ik dit soort oordelen begrijpelijk vind, zij het onjuist. Na een eerste lectuur blijft de lezer gedesoriënteerd achter. De entree van het boek lijkt tot een andere wereld te behoren dan de uitgang. Zelfs als men dit spelen in twee werelden, twee volstrekt verschillende décors, rationeel wel gerechtvaardigd kan vinden door de evidente breuk op driekwart van het verhaal (als een ‘ABC-oorlog’ uitbarst), houdt men het onveilige gevoel dat de twee verhalen te weinig met elkaar te maken hebben, dat het één niet genoeg bij het andere aanhaakt. Men mag aannemen dat dit effect versterkt wordt door wat de lezer op grond van De vadsige koningen verwachtte. In zijn eerste roman immers maakte Raes het de lezer niet zo heel moeilijk: het boek vertoont een, ook in de compositie direct aanwijsbare, eenheid, en in de stijl iets dat men met een jazz-term ‘beat’ kan noemen. En omdat het begin van Hemel en dier in dat opzicht aan De vadsige koningen doet denken, schokt de breuk tussen deel 1 en deel 2 van het boek zozeer, dat men een beeld zou kunnen gebruiken als: ‘in een ander toonstelsel geschreven’. Voordat een redelijk doordringen in Hemel en dier
| |
| |
mogelijk zal zijn, moet een poging gedaan worden, de bij lineair lezen verloren gegane eenheid van het boek te herstellen.
Misschien wijst deze benadering op een tekort aan begrip voor wat de auteur onmiddellijk gegeven heeft; het zij zo: voor mij is het de enige methode om het boek aan te pakken. Enerzijds is het niet direct ‘aanwezig’, anderzijds intrigeert het te sterk om in het voorbijgaan afgedaan te worden.
Bij ‘gewone’ lectuur, waarbij dus de feiten en gebeurtenissen geaccepteerd worden zoals de schrijver ze achtereenvolgens levert, is het begin van het boek het verslag van een liefde tussen een getrouwde fotograaf (wiens vrouw en kind eerst helemaal achter de coulissen blijven) en het veel jongere meisje Patricia. Het is niet een verslag tijdens de gebeurtenissen, maar een aaneenschakeling van herinneringen, zoals ze de fotograaf te binnen schieten. Behalve in de eerste bladzijden van het boek zijn de twee namelijk niet bij elkaar: Patricia is voor zes weken in een kamp, de man is in zijn woonplaats.
Na een wel wat heel erg idyllische en lange beschrijving van de tijd die de twee samen hebben doorgebracht, begint een verstorend element op te treden; niet in de verhouding zelf maar in de terugblikken, en vooral in de dromen van de man. Na een oorlogsdroom (waarin overigens alleen het dochtertje van de fotograaf bij hem is) wordt, alweer in retrospectie, meegedeeld dat de twee elkaar weer ontmoet hebben: de fotograaf wordt, als Patricia vijf weken weg is, en dus één week voordat hij haar zou zijn gaan halen om naar huis terug te keren, opgeroepen voor een militaire oefening in Duitsland, die drie weken zal duren. De toestand is kritiek.
(Hier moet ik een terzijde invoegen: ik heb de dateringen opgeschreven zoals Raes die geeft, maar ik begrijp niet helemaal waarom hij zo expliciet is, want echt serieus nemen doet hij zelf de tijdsindeling niet! Immers, nadat hij verteld heeft dat de fotograaf Willem na vijf weken zijn vriendin komt opzoeken, en daarna drie weken naar Duitsland zal gaan, laat hij de twee enkele malen klagen dat zij negen weken gescheiden zullen zijn. Het lijkt een beetje kinderachtig, zo'n lapsus zo uitdrukkelijk te signaleren, maar in een moeilijk doordringbaar boek gaan alle aanwijzingen tellen, totdat men ze kan incorporeren of als vergissingen van de auteur afschrijven. Als het laatste gebeurt, kan dat het vertrouwen in het verhaal aantasten.)
| |
| |
Korte tijd na het verslag van deze laatste ontmoeting, eindigt deel één. Het tweede deel, veel korter (30 tegenover 105 pagina's), begint met een beeld van de ontreddering die aangericht wordt door de uitgebroken oorlog. De fotograaf probeert zijn weg naar huis terug te vinden. Het verhaal van zijn ervaringen wordt onderbroken door flashbacks en fantasieën, die zich beslissend onderscheiden van de terugblikken in het eerste deel: zo wolkeloos als die, althans in de eerste 80 pagina's, zijn, zo katastrofaal zijn de beelden uit het tweede deel. De man vertelt, in een steeds deliranter stijl, over zijn ziektesymptomen en over de dingen die hij onderweg ziet, en daartussen door krijgen wij het verhaal van de groeiende verwijdering tussen de twee gelieven, ermee eindigend dat Patricia met een ander weggaat. Het is waarschijnlijk dat de verteller omkomt, met als laatste gedachte: alleen Patricia heeft mij in mijn diepste wezen geraakt.
Het tweede deel is het problematische. Deel 1 levert geen moeilijkheden in interpretatie op. Hooguit kan het zich wat rommelig voordoen, maar dat blijkt al gauw schijn. Het zijn een aantal snapshots van een verhouding, en welbeschouwd zijn de kralen allemaal heel netjes aan het snoer geregen: na een inzet waarin de basis-situatie, de gescheidenheid van de twee, gegeven wordt, krijgen wij het verhaal van hun verhouding beschreven, beginnend bij het begin. Soms wordt de basis-situatie nog even gereleveerd, door het citeren van een brief van Patricia uit haar kamp, en dan vervolgt het verhaal in terugblikken weer, net zo lang tot wij een vrij volledig beeld van de verhouding van de twee gekregen denken te hebben. Dan komt er een wending. De eerste verontrustende verschijnselen gaan optreden, in de vorm van een angstdroom van Willem, waarin zijn onherstelbare afhankelijkheid van het meisje blijkt. Die droom vormt in het boek ook daarom een caesuur, omdat men hem leest als een losse novelle: hij zou zo in Een tijdelijk monument kunnen staan. In het hiermee beginnende overgangsgedeelte, dat men haast een afzonderlijk ‘hoofdstuk’ zou kunnen noemen, komen meer negatieve factoren aan bod: weer angstdromen en een zekere spanning bij Pat, voor wie de toestand van voortdurende scheiding onverdragelijk gaat worden.
In deel 2 komt dan niet alleen de katastrofe in de vorm van de oorlog, maar ook in de verhouding die tot nu toe de hoofdzaak van het boek is geweest. De lezer leest verder met zijn aandacht dáárop gericht: de verhouding loopt dus mis? Het meisje gaat weg? Maar
| |
| |
wanneer dan? Al lezende raakt hij gedesoriënteerd omdat het verhaal zich niet meer in dezelfde lijn laat doortrekken. Immers, als ook in het tweede deel die feiten reëel zijn, die de relatie Willem-Pat betreffen, dan kan de oorlog niet in werkelijkheid gebeuren. Op het moment dat zij afscheid nemen, voordat Willem naar Duitsland gaat, is er nog geen sprake van een andere man, hoogstens van een groeiende onrust bij Pat om de langdurige gescheidenheid.
Aan de andere kant is er geen enkele reden om de oorlog als fantasie af te doen. Niet alleen wordt hij heel reëel beschreven, er wordt zelfs zorgvuldig op gepreludeerd in het voorafgaande (‘incidenten’ worden vermeld etc.). Dus: wel oorlog, geen eind van de liefde. Maar: wat doen die sombere scènes van ontrouw (fantasieën mag men dus wel zeggen) dan nog in deel 2? Waarom wordt de arme Willem ook nog, voor het eerst, in zijn liefde voor Pat belaagd, nu de grote ellende losbreekt? Deze morbide zelf-pesterij lijkt wat overbodig bij een ten dode gedoemde die weet dat zijn geliefde, zijn vrouw en zijn kind allemaal al niet meer leven, al beweegt hij zich nog als een dier in de richting waar zij zich vóór de katastrofe bevonden hebben. Hier komt een onbegrijpelijke kant van het boek bloot; onbegrijpelijk tenminste zolang men het verhaal blijft toetsen aan de normen van het realistische verslag, waartoe in ieder geval het eerste deel lijkt te inviteren. Pas als dit realistische criterium losgelaten wordt, gaat het boek weer een zekere eenheid vormen. De interpretatie die de lezer oorspronkelijk kiest: het verhaal van een liefde die door de oorlog vernietigd wordt, moet opgegeven worden, of althans anders geformuleerd. Goed beschouwd is het niet zozeer de oorlog die de liefde van Willem en Pat opblaast, als wel de man zelf. De demonen uit de onderlaag van zijn bestaan worden losgelaten, en het meisje komt er zelfs niet aan te pas. Het einde, de vernietiging van hun verhouding komt voor hem precies in dezelfde mate van binnen uit als van buiten af. De ABC-oorlog is niet zozeer de oorzaak, als wel het beeld van het einde. De liefde, deze liefde althans, is op den duur onmogelijk, en dat wordt beschreven in het apokalyptische beeld van de totale oorlog, onderbroken door associatief daarmee verbonden etappes van een opbrekende verhouding (die in werkelijkheid helemaal niet geëindigd was, en het zelfs
nooit zal zijn omdat er geen toekomst meer is). De ‘fantasieën’ van de breuk in het tweede deel, zijn niet zomaar wanhoopsbeelden van een stervende; aangezien beiden binnenkort dood zullen zijn, zou het minstens zo voor de hand liggend
| |
| |
geweest zijn, de oorlogsramp te zien als de bestendiging van een verhouding die nooit meer eindigen kàn. Hier wordt de vernietiging van een liefde beschreven in het décor dat daarbij past: dat van de volledige versplintering van alle menselijke contacten. Kortom: in Hemel en dier wordt in absolute termen geschreven over ‘mogelijkheid en onmogelijkheid der liefde’.
Men ziet, ik maak bijna een roman à thèse van het boek. Men moet het, dunkt mij, niet lezen als een realistisch verslag, maar als een gedeeltelijke abstrahering. Men kan zelfs de eerste stap in de richting van het werkelijke gegeven van het boek niet doen, als men vasthoudt aan conventioneel realistische normen. In de twee delen van het boek, met een overgangsdeel ertussen in als men wil, worden aspecten, polen van de liefde beschreven. De realiteit ligt daar oscillerend tussen in, en komt maar zelden aan bod. Positief en negatief zijn in twee ver van elkaar af liggende situaties uiteengetrokken, volgens een soort pointillistisch procédé waarbij de ‘echte’ kleur pas op grote afstand uit de juxtapositie van de twee aanwezige tinten ontstaat.
Doordat men deel 2 gaat zien als on-realistisch, verandert ook deel 1, en neemt de vorm aan van de andere, de positieve, pool. Dat maakt de wat al te naïeve rooskleurigheid van het eerste verhaal begrijpelijk: het is een situatie waaruit de verstorende elementen weggehouden zijn. Die komen later aan bod, en dan in reincultuur. Er ligt wel een reële kijk op het bestaan ten grondslag aan de roman, maar de weergave is niet realistisch, behalve aan de oppervlakte (de hete passages, de gruwelen van de oorlog). De twee delen zijn als het ware op een verschillend gesausd fond geschilderd, en daardoor wordt hun toon bepaald.
Het enige deel van het boek dat men min of meer ‘realistisch’ zou kunnen noemen is de overgangspassage, al is het eerste deel in zijn geheel natuurlijk realistischer dan het tweede, dat vrijwel abstract genoemd kan worden.
Deze voorlopige analyse is uit de buurt van een waarde-oordeel gebleven, omdat ik vóór alles een mogelijke entrée tot het boek wilde aanwijzen. Maar het aantonen van een sluitende structuur en het wijzen van de weg naar een plausibele interpretatie, maakt een boek nog niet ‘goed’. Een oordeel kan echter moeilijk uitgesproken worden, voordat men zich een beeld gevormd heeft hoe een boek als eenheid gelezen kan worden.
| |
| |
Een veroordeling, die gebaseerd is op de stelling dat de hoofdfiguren van het boek schimmig of conventioneel zijn gebleven, lijkt mij bijvoorbeeld onhoudbaar. Het gaat niet om het ‘in de ruimte plaatsen’ van deze twee (en andere) mensen - hun namen worden niet voor niets alleen maar zijdelings genoemd, Willem Verhaegen zelfs maar één maal - maar om het aanwezig stellen van de twee, polair geschematiseerde, situaties, waarin zij verkeren. De vraag is dus of dàt gelukt is, en niet of men Patricia en Willem kent buiten die situaties om. Bovendien behoeft men van Patricia weer niet meer te weten, kan men zelfs niet meer te weten komen, dan datgene wat Willem in zijn overpeinzingen over haar meedeelt, en dat is voorzover het deel 2 betreft niet eens de werkelijkheid!
Een andere negatieve opmerking over het boek die ik ergens gelezen heb (bij Bernlef in De Groene?) lijkt mij eveneens onjuist: dat de vrouw en het dochtertje op de achtergrond geen rol spelen. Hun (verdrongen) aanwezigheid blijkt later functioneel te zijn, in dromen van de verteller bijvoorbeeld, en in de schuldgevoelens die mede ten grondslag liggen aan de sombere fantasieën van deel 2 (die men onder meer kan zien als zelfbestraffing).
Ik wil mij echter niet beperken tot het tegenspreken van de oordelen van anderen. Nu ik een voorlopige interpretatie van het twee-luik heb gegeven, wil ik daaraan een, eveneens voorlopig, waarde-oordeel verbinden. Voorlopig, niet omdat ik geen globale reactie op het boek zou hebben, maar omdat die reactie mij onbelangwekkend lijkt voor de lezer als hij niet rechtstreeks vastgeknoopt wordt aan de in het bovenstaande geschetste interpretatie.
Om te beginnen vind ik de opzet van Hemel en dier opvallend verschillend van die van De vadsige koningen. Hoogstens kan men op enkele uiterlijke punten verwantschap aanwijzen: de brokkeligheid van de verteltrant bijvoorbeeld, die door de novellistische instelling van Raes veroorzaakt wordt. In beide gevallen wordt de kaleidoscopische aanpak gerechtvaardigd door de grond-situatie, een toestand waarin gedachtenvlucht en terugblik de normale vormen van reactie zijn.
Dit verschil met een succesvol roman-debuut vind ik een deugd, een bewijs van de inzet van Raes. Maar als eind-product prefereer ik De vadsige koningen. Hemel en dier lijkt mij een overgangsboek, waarin een heel bijzondere weg ingeslagen wordt (vooral in deel 2) die
| |
| |
meer mogelijkheden biedt dan hier verwezenlijkt zijn. In het eerste deel staan passages, die mij overbodig lijken, omdat zij niets meer toevoegen aan wat wij al gehoord hebben. Daardoor komt er onvermijdelijk een gevoel van verveling in de reactie van de lezer op de gebeurtenissen, - en dat is wel het laatste dat mag plaats vinden.
Storender nog, in verband ook met de boven getekende structuur van de roman, is het dat dit deel te tam reëel blijft en daardoor een hybridisch karakter aan het boek geeft. Zonder iets van de erotische scènes prijs te geven - die zijn doorgaans even sterk als die in De spaanse sjaal, een hogeschoolstaaltje van evocatief schrijven - had ook dit gedeelte radicaler ‘abstract’ mogen worden door samentrekking van het verhaal rond één kern: de goede dingen der liefde. Met de niet helemaal heldere taktiek in dit deel samenhangend is een uitglijder die ik niet te pruimen vind: de letterlijke weergave van de laltaal van de minnaars. Hier heeft Raes iets proberen te doen dat op een misverstand stoelt: de ‘echte’ werkelijkheid rechtstreeks weergeven, als op een geluidsband opgenomen. Zoals alles in de litteratuur, moet ook de verbale kant van de erotiek gesuggereerd worden, net als de bijbehorende geuren en wat er zoal te voelen is. Omdat woorden woorden zijn, volstaan ‘citaten’ nog niet om een situatie op te roepen. De lezer die te horen krijgt: ‘Hier ben ik, hier ben ik, je stukgaand stukdier, je slachtoffer, je welp, je leeuwentemmer, je orkaan, je mannetjesdier. De wereld mag stuk, ik zal alles verwoesten’, die lezer denkt niet: dat gaat daar fijn toe, maar hij geneert zich als iemand die per ongeluk iets afluistert. De woorden zijn namelijk buiten de situatie geplaatst waar zij in thuis horen; in plaats van die situatie inleefbaar te maken, blijven zij in de lucht hangen.
Deze kritische opmerkingen hebben alle betrekking op de taktische bovenlaag van het verhaal. Over de opzet heb ik niets dan goeds te melden. Juist het extremisme daarvan is de grote verdienste van het boek; het eerste deel, ik heb het al gezegd, zou van mij zelfs nog wel radicaler eenzijdig hebben mogen zijn.
Natuurlijk zou de opdeling in twee extreme situaties nog niet óverkomen, als het boek pretendeerde een rechtstreeks verslag van een liefdes-verhouding te zijn. Zijn aanvaardbaarheid ontleent de aanpak aan een kunstgreep die op het eerste oog min of meer toevallig lijkt te zijn, namelijk dat het eerste deel zich in terugblikken afspeelt (dus een selectie uit de werkelijkheid geeft,
| |
| |
bepaald door de persoonlijkheidsstructuur van de mannelijke hoofdfiguur), en dat de gebeurtenissen in het tweede deel, voorzover zij de verhouding Pat-Willem betreffen, helemaal geen wortel in de realiteit hebben, maar de kristallisatie vormen van de door uiterlijke omstandigheden gestimuleerde angsten, schuldgevoelens en verdringingen van dezelfde figuur.
Summa: Hemel en dier is intrigerend en dus boeiend, maar niet ten volle geslaagd. Misschien dat een dieper gaande beschouwing, die bijvoorbeeld de titel en de twee motto's aan de tand zou voelen, nieuwe deugden of ondeugden van het boek aan de oppervlakte zou brengen, maar dat zal altijd wel waar zijn. Voor het waardeoordeel maakt het niet veel verschil. Maar de beurt is nu weer aan Raes. Van zijn volgende zet die in Hemel en dier al krachtig aangekondigd wordt, mag men gerust veel verwachten.
|
|