De Novembristen van Merlyn
(1983)–J.J. Oversteegen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Anti, On- en Niet-wetenschappelijkIn zijn belangwekkende reactie op d'Oliveira's principiële kritiek (waar d'Oliveira op zijn beurt wel weer op in zal gaan), maakt de heer Kamerbeek enkele opmerkingen die niet alleen zijn opponent, maar de hele positie van Merlyn ten opzichte van de wetenschap betreffen. Opmerkingen die ik met verbazing gelezen heb. De gelijkstelling van ‘stoffig museaal’ en ‘degelijk wetenschappelijk’ zou geen van de drie Merlyn-redacteuren voor zijn rekening willen nemen, en wel precies om de redenen die Kamerbeek zelf verderop noemt: een dergelijke anti-wetenschappelijkheid zou van een botte bêtise zijn. Even onjuist is daarom de conclusie die Kamerbeek trekt uit deze alleen door hemzelf aangebrachte equatie, namelijk dat in de opmerking van d'Oliveira over Forum der Letteren ambivalentie ten opzichte van het begrip ‘wetenschap’ aan de dag zou treden. Wat Kamerbeek daarover te berde brengt, raakt niet alleen d'Oliveira; het is zelfs uitdrukkelijk tot de hele redactie gericht. In ons eerste nummer stond een Ter inleiding, waarvan de laatste zin luidde: ‘Merlyn kan dus misschien niet alleen plaats bieden aan essayisten met een in Nederland nog niet ingeburgerde houding, het kan óók nog een noodzakelijke brug vormen tussen universitaire litteratuurbeschouwing en dag- en weekbladkritiek, die op het ogenblik niet de minste notitie van elkaar nemen’. Deze beginsel-verklaring, en in het bijzonder de laatste zin ervan, is herhaaldelijk in besprekingen van Merlyn geciteerd, en niet zelden honend. Waarom? Omdat het daaruit blijkende respect voor de wetenschap op zich zelf al velen in ons land, vooral onder de recensenten, polemisch aandoet. Er kan uit opgemaakt worden, dat wij de positie van Merlyn onder meer willen omschrijven als ‘tussen universiteit en krant in’. Nu deze houding door Kamerbeek uitgelegd wordt als ‘ambivalent’, wil ik graag, voor eigen rekening, een kleine precisering aanbrengen. Niet voor niets óók al in het eerste nummer van Merlyn, behandelde ik twee boeken over Couperus, die beide uit de wetenschappelijke hoek kwamen: dat van Van Tricht, en dat van Blok. Het eerste verwierp ik vrijwel integraal, vanwege de onwetenschappelijkheid, en dat oordeel heb ik uitgebreid geadstrueerd. Men kan het | |
[pagina 74]
| |
daarmee oneens zijn, maar dat uit mijn stuk anti-wetenschappelijkheid zou blijken, dat zou ik waargemaakt willen zien. Over het boek van Blok, ‘droog-wetenschappelijk’ genoeg zou ik zeggen, was mijn oordeel gunstig, op een enkel punt na, namelijk daar waar ik meende dat de auteur methodisch niet consequent geweest is. Op deze wijze hield ik de discussie binnen de wetenschappelijke sfeer, dat wil zeggen: aanvaardde ik het wetenschappelijke uitgangspunt van de schrijver. Ook dat heb ik expliciet te kennen gegeven. Bij een eerste nummer van een nieuw tijdschrift moet men er zorg voor dragen dat de bedoelingen van het blad duidelijk uitkomen. Vandaar dat wij nauwkeurig gepland hebben, welke onderwerpen ieder van ons ter sprake zou brengen; en vandaar dat ik een stuk heb geschreven dat blijk gaf van een positieve instelling ten opzichte van de wetenschap. Maar, kan men zeggen, waarom een brug tussen universiteit en krant, en niet gewoon maar een wetenschappelijk tijdschrift zonder meer? In de eerste plaats omdat er al een tijdschrift bestaat (Forum der Letteren), dat die functie vervullen kan, en in de tweede plaats, omdat Merlyn weliswaar niet anti-wetenschappelijk is, en evenmin onwetenschappelijk, maar daarom nog niet zonder meer tot de wetenschappelijke tijdschriften gerekend kan worden. Het strikt wetenschappelijke tijdschrift streeft naar een algemeen inzicht. Het concrete feit is daarvoor uiterst belangrijk, maar het einddoel ligt verder weg. (Ik zeg uitdrukkelijk: einddoel!). Het zijn niet de eigenschappen van een bepaald verschijnsel waar het tenslotte om gaat, maar de eigenschappen van de werkelijkheid waarvan dat ene verschijnsel deel uitmaakt. De recensent in dag- en weekblad daarentegen heeft geen ander doel dan het beschouwen van één object - een gedicht, een bundel, een roman, een oeuvre, het kan van alles zijn - en het uitspreken van een oordeel daarover. Dat wil zeggen: het op zijn specifieke wijze inpassen in een groter geheel. Daartussen staat Merlyn. Ons doel is niet het algemeen geldende, maar het voor één object kenmerkende, dus het vastleggen van dingen die wetenschappelijk wel relevant zijn of althans kunnen worden, maar die niet om die reden door ons opgespoord worden. Wanneer wij de structuur van een bepaald werk onderzoeken, streven wij bijvoorbeeld niet naar een dieper inzicht omtrent het begrip structuur in het algemeen. Wij willen weten: hoe zit dat ene werk in elkaar, en wat heeft deze organisatie voor gevolgen voor dit | |
[pagina 75]
| |
ene geval. De vraag in hoeverre de resultaten van het onderzoek voor verdergaande wetenschappelijke activiteit bruikbaar zijn, is niet bepalend voor onze bezigheden. De norm van feitelijke toetsbaarheid, en daarmee de methoden die gevolgd worden kan men echter als ‘wetenschappelijk’ karakteriseren. Wanneer Kamerbeek mij wijzen kan op een onwetenschappelijke gedachtegang (over anti-wetenschappelijkheid weiger ik te discussiëren), zal ik mij ‘touché’ voelen, en mijn leven trachten te beteren. Wie het zo wil zien, kan Merlyn dus zelfs nog wel wetenschappelijk noemen, maar dan in de betekenis van: op wetenschappelijk verantwoorde wijze zich bezig houdend met afzonderlijke objecten, zonder (doorgaans) een ander doel dan het begrijpen van die geïsoleerde litteraire uitingen. Een honorabel onderdeel van het wetenschappelijk bedrijf. Dat wij soms wat minder voorzichtig zullen zijn dan de wetenschapsman dient te blijven, is een gevolg van het feit dat wij ons niet steeds behoeven af te vragen of een of andere observatie of zelfs een premisse wel in overeenstemming is met de stand van de wetenschap op een bepaald moment. Wij kunnen ons een wat meer experimenterende houding veroorloven, en de stethoscoop voor ons eigen genoegen eens op de voetzolen van de patiënt zetten, terwijl het medisch vaststaat dat de moeilijkheden in de borstkas zitten. Anti-wetenschappelijkheid getuigt van botheid, dat ben ik roerend met Kamerbeek eens. Maar niet minder bot, en even gevaarlijk, vind ik de vanzelfsprekendheid waarmee bij ons twee groepen mensen die zich op verschillende wijze met het zelfde, de litteratuur, bezig houden, elkaar negéren of hoogstens in stekelige en rancuneuze terzijdes notitie van elkaar nemen. Ik ben er zeker van dat Kamerbeek dit met mij eens is. Wetenschap staat niet tegenover de krant, het is iets anders. Merlyn kan voor beide een ‘Fundgrube’ zijn, zowel materiaal aan de wetenschapsman biedend voor zijn verdergaande onderzoek als aan de recensent voor een gefundeerd oordeel, en bovendien de lezers afgeronde betogen sui generis bieden. Een ambitieus maar bepaald niet anti-wetenschappelijk programma. Een positie-bepaling tegenover de ‘school van Hellinga’, zoals Kamerbeek van ons vraagt, lijkt mij minder klemmend dan hem. (Bestaat die school trouwens wel echt? Wie boeken op wil noemen waaruit dat zou moeten blijken, komt niet ver.) In ieder geval, een | |
[pagina 76]
| |
principiële grensafbakening ten opzichte van een bepaalde wetenschapsman of groep, is voor het moment minder dringend dan het bespreken van concrete uitingen. Als de ‘Hellinga-school’ binnenkort met een nieuw boek komt, zullen wij daar zeker de nodige aandacht aan besteden, zonder echter de doelstelling zelf in het geding te brengen (of misschien wel, maar dan zo dat het verschil met de onze niet behandeld wordt als kwalitatief). Voorlopig hebben wij meer te maken met bijvoorbeeld de New Critics, omdat hun doelstelling niet zelden aan de onze verwant is (meer niet); hun methode echter wisselt per geval, en veel van onze gading hebben wij dáár nog niet gevonden. Tenslotte: dat wij bij onze strooptochten bij algemene problemen terecht komen aan de ene kant, en bij (concluderende) waarde-oordelen aan de andere, dat spreekt vanzelf. Soms zullen wij dus pure wetenschap bedrijven, dan weer recht op en nere kritiek. Dergelijke ‘grensoverschrijdingen’ horen bij onze tussenpositie. Dit alles zeg ik voor eigen rekening, uiteraard. De andere redacteuren (en onze medewerkers) zijn het mogelijk niet steeds met mij eens. Ook dat lijkt mij alleen maar een voordeel, zolang één ding wel degelijk voor allen geldt: het verwerpen van de anti-wetenschappelijkheid die in ons land helaas zo vaak bon ton is. Eén van de plezierigste consequenties van ons uitgangspunt is dat wij kunnen buurten bij de strikt wetenschappelijke tijdschriften. En ik bedoel niet ‘slumming’.Ga naar voetnoot* |
|