'[selectie uit] Vorm of vent'
(1969)–J.J. Oversteegen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
VIII Forum | |
[pagina 371]
| |
25 AlgemeenMen pleegt te spreken van ‘de Forum-groep’, maar wie behoren daartoe? Moet alleen de ‘harde kern’ meegeteld worden? Of iedereen die wel eens meegewerkt heeft, dus net zo goed Bloem als Binnendijk, Victor J. Brunclair niet minder dan Willem Elsschot, en Slauerhoff, Vercammen, Hendrik de Vries, Louis de Bourbon, Engelman, Brulez, Terborgh, Debrot, Gans, Putman, Jonckheere, Roland Holst, Nine van der Schaaf, Keuls, Romein, René Berghen, - groot en klein, dik en dun. De hele rij (en nog zoveel anderen) in ieder geval niet, dat zal de lezer wel met mij eens zijn. Een selektie dan? De ‘echte Forum-groep’, door Ter Braak in een brief van juli '33 aan Du Perron opgesomd: ‘jij, ik, Vestdijk, Marsman, Greshoff, v. Nijlen, Hendrik de Vries ev. anderen’.Ga naar voetnoot1 Afwezig, onder meer: Roelants, redakteur vanaf het eerste nummer in 1932 tot het laatste in 1935; Elsschot, aanvankelijk de auteur waar Forum voor gemaakt leek te zijn. Aanwezig: Marsman, tegenstander in de Prisma-polemiek (die het geboorte-uur van Forum genoemd mag wordenGa naar voetnoot2); Hendrik de Vries die Ter Braaks opvattingen over poëzie, waar het ‘Ter inleiding’ in het eerste nummer in grote trekken op gebaseerd was, zeker niet deelde; Greshoff, tenslotte, die ook in dit milieu zijn stimulerende rol ten volle gespeeld heeft, maar daarom niet minder als passant gekenschetst moet worden. De man die schrijft dat men ‘alleen kunstenaar [wordt] door de mens in zich te overwinnen’Ga naar voetnoot3, lijkt zelfs helemaal niet op zijn plaats in Forum, als hij niet óók geschreven had: wat ons bij poëzie aangaat ‘is dus ten eerste, òf er een menselijke aanwezigheid in een gedicht vastgesteld kan worden. Ten tweede met welk een nadruk en innigheid die zich verwezenlijkt. De schoonheid is in dat geval een vraagstuk van oprechtheid, | |
[pagina 372]
| |
volledigheid en heftigheid van uitspraak. Ik bemin de poëzie bovenmate omdat geen ander middel mij zo onmiddellijk en zo innig naar het binnenste middelpunt van een menselijk wezen kan voeren.’Ga naar voetnoot1 Dit is Forum, in zijn pure staat zou men zelfs zeggen als die draai aan het eind er niet was, naar een geprivilegieerde plaats voor de poëzie. Konklusie: Greshoff heeft te veel bewogen om scherp op de foto te komen. Zo zou men bijna alle Forum-medewerkers gedeeltelijk los kunnen maken van Forum, zelfs Vestdijk die helemaal in dat nest opgegroeid is, - want wie zou durven beweren dat het geen koekoeksjong was... Het lijkt dan maar het beste om te zeggen, zoals trouwens vaak gedaan is: Forum had een kern van maar twee schrijvers, Du Perron en Ter Braak, en verder een hele stellaire wereld van medewerkers die zich op uiteenlopende afstanden in ellipsbanen rondom deze dubbelzon bewogen. Dat wil ook zeggen dat na de tweede jaargang het ‘ware’ Forum al niet meer bestaat, en zo hebben de twee Nederlandse redakteuren van het eerste uur het inderdaad gevoeld. Ook vanuit onze probleemstelling is dat een redelijk perspektief. Na een kort overzicht van de geschiedenis van het blad zal ik daarom mijn aandacht in dit hoofdstuk vooral bepalen tot de redenen die dit tweemanschap had om zijn gezamenlijke aktie te beginnen. Natuurlijk komt Forum niet uit de lucht vallen; dan had het niet zoveel eersterangs medewerkers gekregen. Er zijn heel wat notities zelfs in De Vrije Bladen te vinden, die preluderen op forumiaanse bezwaren tegen een overwaardering van het dichterschap (zoals bijvoorbeeld Van Wessems protesten tegen de cénacle-sfeer). Ook is het treffend dat iemand als Bloem in 1927 al schrijft: ‘Er was destijds [namelijk in de eerste jaren na de oorlog, als reaktie tegen De Nieuwe Gids], en is nog steeds, behoefte aan een tijdschrift, dat, zich welbewust afwendend van de “standpuntloosheid”, de waarde van de “inhoud” voor een kunstwerk weer recht deed wedervaren, maar de inhoud dan op de ruimste, hoogste wijze begrepen: d.w.z. als levensuiting, van een groot, belangrijk mensch, en niet zooals bij De Stem is geschied, waar alleen de vraag scheen te gelden, of de schrijver humanitaristisch was of niet.’Ga naar voetnoot2 Dat is roepen om Forum; en door wat Bloem daarvóór schreef over het positieve aspekt van De Stem (namelijk dat daar weer een standpunt van de criticus geëist werd), krijgt Uren met Dirk Coster een beetje de allure van een Brüderkrieg. | |
[pagina 373]
| |
En dat is ook in zoverre niet zo gek - afgezien van de nog te bespreken gelijkenis tussen bepaalde uitgangspunten - dat de nadruk daarmee komt te liggen op de strijd tegen de levensbeschouwelijke tegenstander. Het zou namelijk verkeerd zijn, te stellen dat de Prisma-diskussie, aanleiding toch tot de intieme vriendschap van Ter Braak en Du Perron, geheel en al het front markeerde dat dit duo wilde vormen. Uit een brief van Marsman aan Van Wessem, uit de periode dat De Vrije Bladen bezig waren uiteen te vallen en de plannen van Forum serieuze vorm aannamen, blijkt dat het de bedoeling van Du Perron en Ter Braak was om Marsman in de redaktie op te nemenGa naar voetnoot1, hetgeen deze weigerde. De briefwisseling van de twee Forum-redakteuren zelf bevat aanwijzingen in dezelfde richting: ‘gaan de Bl. [d.z. De Vrije Bladen] op de flesch, dan wordt de partij zuiver: voor of tegen het humanisme, voor of tegen de Stem, en de onzuivere factor van de “poëzie” vervalt. De poëzie is m.i. geen factor, omdat wij het er allen over eens zijn, dat er achter de poëzie een “vent” behoort te staan; hoe wij nu de poëzie-theorie verder uitwerken, is een tweede en van veel minder acuut belang dan het humanisme.’Ga naar voetnoot2 Ik heb het al eerder gezegd: de Prisma-polemiek was voor Ter Braak en Du Perron een voorpostengevecht, waarna de ware strijd pas beginnen kon, en díe moest zich in de eerste ronde richten tegen de schijnbaar verwante humanisten. ‘De poëziequaestie is voor mij geen probleem meer, vooral na de uiteenzettingen van Marsman en Du Perron. Het ging m.i. om een scholastieke quaestie. De stemming is gewijzigd, ook door de verschijning van Forum’, zegt Ter Braak in 1933.Ga naar voetnoot3 Betekent dit, dat ‘de poëzie-kwestie’ inderdaad verleden is? De ‘roes-diskussie’ (nog uitgebreid te behandelen) leert ons wel anders. Juist Ter Braak zelf is steeds weer op dit chapiter teruggekomen. Men moet nu eenmaal oppassen, dergelijke opmerkingen, van wie ook, al te letterlijk op te vatten. Een schrijver kan een probleem het ene moment achterhaald achten, en er desondanks even later weer van voren af aan mee moeten beginnen. Ik zou dan ook willen konkluderen, dat de Prisma-diskussie voor het Forumduo zeker niet louter taktisch geweest is. Er blijft een direkt verband bestaan tussen hun afkeer van bepaalde levensbeschouwelijke tegenstanders en hun protest tegen de poëzie-kultus, een verband overigens dat bij de een anders lag dan bij de ander, zoals wij nog zullen | |
[pagina 374]
| |
zien. Het woord ‘persoonlijkheid’ (‘vent’) kreeg de taak, dit hele programma uit te drukken, en dat alleen al heeft ten gevolge gehad dat het niet zo'n heel scherp omlijnd begrip kon worden. Voor de buitenwacht - en dáármee rekening houden is natuurlijk wel grotendeels een kwestie van taktiek - was de oprichting van Forum bovendien nu eenmaal een direkt resultaat van de splitsing der Vrije Bladen groep in ‘vorm-aanbidders’ en ‘ventisten’. In ‘Ter inleiding’Ga naar voetnoot1, bijna geheel van de hand van Ter Braak, komen wij dan ook de volgende principiële programmapunten tegen: ‘Men heeft voor den dichter den geheelen mensch soms verwaarloosd, men heeft de poëzie vaak losgemaakt van de rest der aardsche verschijnselen en haar soms verdacht doen lijken op een esoterischen cultus’, en: ‘wij kiezen uitsluitend partij tegen de vergoding van den vorm (de magie der “creatie”, zooals men dat in Nederland heeft genoemd, terwijl men in Vlaanderen van verliteratureluren der kunst heeft gesproken) ten koste van den creatieven mensch; wij verdedigen de opvatting, dat de persoonlijkheid het eerste en laatste criterium is bij de beoordeeling van den kunstenaar. Welke wonderen zich ook bij het scheppingsproces mogen afspelen: zij schijnen ons dan eerst van belang, wanneer de persoonlijkheid van den kunstenaar zich voor ons in zijn werk bevestigt.’ Dit sluit geheel aan bij de Prisma-polemiek. De deur wordt echter ook opengehouden voor hele of halve tegenstanders uit die episode, zoals Marsman, Van Vriesland, Bloem: ‘Wij stellen ons voor, tot dit Forum alle vitale elementen onder de jongere auteurs (en dit “jong” noch naar beneden noch naar boven dogmatisch begrensd), voorzoover zij een persoonlijke vorm hebben gevonden, toegang te verleenen.’ Persoonlijke vorm - het is misschien bij exakte beschouwing geen overmatig helder begrip, maar wanneer men het ziet als een gebaar in de richting van de aanvaardbaren onder de tegenstanders van gisteren, kan men uit deze woordkeuze toch wel aflezen dat de strijdbijl begraven wordt, vooropgesteld dat de gesignaleerde epigonen uit de buurt blijven. Het is niet nodig om dit voorwoord geheel te ontleden, en alle elementen ervan naast elkaar op tafel te leggen. Slechts één zinsnede verdient extra aandacht: die over Vlaanderen en het ‘verliteratureluren der kunst’. Het is een zonderling tussenvoegsel, dat in betekenis zelfs niet aansluit bij de passage eromheen, en ook in zinskonstruktie daarvan afwijkt. Ik geloof dat ik | |
[pagina 375]
| |
mij niet te ver buiten de feitelijke beschouwing begeef, als ik veronderstel dat dit corpus alienum daar door Roelants neergezet is. Dat zou dan een goed symbool zijn voor de hele situatie: al gauw blijkt Roelants zelf een vreemdeling tussen zijn Nederlandse mederedakteuren te zijnGa naar voetnoot1, en men mag zich zelfs afvragen of zijn aanwezigheid in de redaktie niet een gevolg is van het feit dat op het ene ogenblik de twee andere redakteuren de levensbeschouwelijke strijd centraal stelden, op het andere de literair-esthetische. Roelants is dan op een onbewaakt ogenblik, als een bewijs van ‘openheid voor alle persoonlijkheden’, in de troika opgenomen, maar moet een struikelblok worden op minder onbewaakte ogenblikken. De kiem van fatale konflikten binnen een tijdschrift waarvan één van de redakteuren (Ter Braak) zich vooral van zijn literaire positie bewust werd tijdens de bestrijding van een aantal katholieke auteurs, was daarmee gegeven, en dit kan men als een rechtstreeks resultaat beschouwen van het dubbele front dat Ter Braak en Du Perron vormden. Het lapmiddel van een gesplitst Nederlands - Vlaams Forum met ingang van januari 1934 (eerste nummer van jaargang III), wat vrijwel wilde zeggen: een splitsing in een niet-katholieke en een katholieke redaktie, was, zo gezien, inderdaad het eind van het eigenlijke Forum. Du Perron trad dan ook uit de redaktie, en Ter Braak voelde zich in toenemende mate van zijn blad vervreemden. Tenslotte was ook de Nederlandse helft niet meer zijn ‘tehuis’: ‘Het heden van Forum is Vestdijk, en dat voelt hij zelf ook heel goed.’Ga naar voetnoot2 Daarmee is tevens ‘de poëzie-kwestie’ als ratio van het tijdschrift achterhaald: in Vestdijk zijn de oude tegenstellingen opgelost. Dat de kontroverse tussen katholieken en niet-katholieken tenslotte fataal werd voor ForumGa naar voetnoot3, ligt voor de hand; het is het onvermijdelijke losraken | |
[pagina 376]
| |
van een monsterverbond dat onhoudbaarder wordt naarmate de standpunten nauwkeuriger vastgelegd worden. De strijd op het esthetische front is in principe uitgestredenGa naar voetnoot1, de levensbeschouwelijke tegenstellingen echter worden voortdurend scherper gemarkeerd. In zijn ‘Farewell to arms’ konkludeert Ter Braak, twee jaar nadat Du Perron afscheid nam van ‘Kostersloot’: ‘zoomin als De Nieuwe Gids bij machte is gebleken om essentieel iets te wijzigen in het gewichtig bestel der vaderlandsche letteren [...], zoomin is Forum er in geslaagd de gepostuleerde persoonlijkheidsmaatstaf ingang te doen vinden en het specialistisch jargon van diverse litteraire en ethische kategorieën uit te roeien.’Ga naar voetnoot2 In hoeverre deze moedeloosheid gerechtvaardigd is, wil ik hier niet proberen uit te maken. Ik wil er slechts op wijzen dat tot in dit afscheidswoord diverse ‘litteraire’ en ‘ethische’ kategorieën hand in hand gaan.
Hierboven schreef ik dat het devies van de persoonlijkheid voor Du Perron en Ter Braak het beste uitdrukte wat hun, gedeeltelijk uiteenlopende, bezwaren tegen de heersende opvattingen in onze literatuur inhielden. Men heeft later herhaaldelijk deze leuze willen relativeren. Zo bijvoorbeeld schrijft Vestdijk, in 1961, over ‘Ter Braak's houding tegenover de poëzie, waarbij men inderdaad van een “theorie” kan spreken, want vooral in de bekende strijd met Marsman aanschouwt men een der vele botsingen tussen “inhoudspoëzie” en “vormpoëzie” als algemeen gelijkwaardige potenties (het “Ventisme” kenden wij niet, of het werd van stonde af aan behandeld als een ongaar bedenksel).’Ga naar voetnoot3 Afgezien van het feit dat de roes-diskussie, die Vestdijk wel moet bedoelen, zich moeilijk laat karakteriseren als een botsing tussen ‘inhoudspoëzie’ en ‘vormpoëzie’ - dat is eerder een weergave van Vestdijks eigen opvattingen over de poëtische mogelijkheden -, hij verdedigt Ter Braak hier tegen zichzelf en niet tegen een slecht begrijpende nakomeling. Weliswaar heeft ook Ter Braak later be- | |
[pagina 377]
| |
weerd: ‘Ik zelf ontdekte op een goede dag, dat ik geacht werd te behoren tot de groep der “ventisten”, omdat ik in een betrekkelijk onbewaakt ogenblik het woord “vent” had gebruikt in tegenstelling tot schrijvers, die de vorm op de voorgrond stellen’Ga naar voetnoot1, maar dan is hij toch vergeten hoelang dat onbewaakte ogenblik geduurd heeft. Enkele citaten uit de briefwisseling tussen Ter Braak en Du Perron, gekozen uit tientallen, zijn zeker voldoende om iedere twijfel weg te nemen aan de kracht die, juist in de tijd dat Forum werd opgericht, het woord ‘vent’ voor hen beiden had. ‘“Een vent”, daarom gaat het overal en altijd. De Eisenstein van Romance Sentimentale is heelemaal geen vent; [...] de Eisenstein van Generallinie is een enorme vent, iemand uit het geslacht van Lenin en Trotsky, mijn persoonlijke vijand, zou ik bijna zeggen, maar toch een kerel, geen Anthonie Donker b.v.’.Ga naar voetnoot2 ‘Toch is Marsman een vent, een dichter in den goeden zin van het woord’.Ga naar voetnoot3 Nog in november 1932, bijna twee jaar na de Prisma-diskussie, schrijft Du Perron van zijn kant: ‘Léautaud vertegenwoordigt voor mij het ideaal van een “vent” [...] om dezelfde reden waarom Huxley het voor mij niet is. Wat Lawrence betreft, ik vind hem zeker meer “vent” dan Huxley, en hierin ben ik het alleen met Huxley zelf eens, maar maak je niet ongerust, tot de “onzen”, tot òns “bon genre” reken ik hem zeker niet.’Ga naar voetnoot4 In dit curieuze vriendenbargoens wordt het ‘ventisme’ bepaald niet als een ‘ongaar bedenksel’ afgedaan. En in zijn antwoord is Ter Braak er werkelijk niet ironischer over: ‘De heele vraag, of Huxley re of 2e rangs is, kan een temperamentsquaestie worden. Intelligent is hij zeker, zijn gemis aan “ventisme” moet ik tot op zekere hoogte toegeven. Toch is me het heele probleem nog niet volkomen duidelijk.’Ga naar voetnoot5 Het is natuurlijk niet mijn bedoeling om nu van mijn kant de twee Forum-mannen te beschuldigen van het au sérieux nemen van een ongaar bedenksel. Ik citeer deze huiselijke uitlatingen alleen ter demonstratie van de wijze waarop Du Perron en Ter Braak juist in de tijd dat zij hun vriendschap aan het verkennen waren, dit begrip ‘vent’ gebruikten om elkaar hun waarden duidelijk te maken, en misschien ook wel om de hanteerbaarheid van het persoonlijkheidsbegrip als norm te testen. In deze uitwisseling vervulde het woord ‘vent’ een dubbele rol. In de eerste plaats moest het aangeven dat een schrijver geen epigoon was, of een ‘vormaanbidder’ (al kon hij in dat laatste geval als schrijver tòch nog wel | |
[pagina 378]
| |
een vent zijn, getuige het geval Marsman), in de tweede plaats diende de term om de kenmerkende eigenschap aan te geven van schrijvers die ‘voor hun eigen waarheden instonden’, d.w.z. eigen waarheden hadden, en deze bovendien in een felle plaatsbepaling durfden te verdedigen. Ook hier weer de artistieke en de levensbeschouwelijke norm tegelijk. De vulkaan waarop Forum staat, rommelt al als er zes nummers uit zijn, en Ter Braak aan Du Perron schrijft, dat Roelants zich bezondigt aan ‘kakkerlakkensprongen tusschen het ventisme en het katholicisme-flamingantisme.’Ga naar voetnoot1 De katholieke, principieel Vlaamse Roelants kiest voor een kollektiviteit, en kàn dus niet werkelijk een vent zijn. Het woord ‘vent’ staat dus niet ten onrechte in de titel van dit boek, dat is naar ik hoop duidelijk geworden. De betekenis die Du Perron en Ter Braak ieder voor zich hechtten aan de publieke versie, ‘persoonlijkheid’, hun overeenkomsten en verschillen op dit en andere punten, zal ik in de twee aan hen beiden gewijde hoofdstukken in details bespreken. Hier wil ik alleen nog een enkele algemene opmerking maken over hun relatie, die immers beslissend is geweest voor de richting waarin onze literatuur zich in de jaren dertig ging bewegen. In het Nederlandse literaire leven ken ik geen ander voorbeeld van een zo intensieve ontmoeting als die tussen Du Perron en Ter Braak. Op het moment dat hun ontwikkelingslijnen kruisen, moeten zij elkaar herkend hebben als diep verwant. En toch had m.i. Greshoff gelijk, toen hij schreef: ‘Ter Braak en Du Perron vormden wat afkomst, karakter, opleiding, ontwikkeling, opvattingen, talent en persoonlijkheid betreft een ware tegenstelling’Ga naar voetnoot2, al heeft hij het terwille van de pittige smaak iets te zout gemaakt. In de allereerste opmerking die Du Perron in zijn dagboek schreef, leest men trouwens al het een en ander dat een blijvend verschil aan het licht brengt: (over Ter Braaks polemiek met Van Duinkerken) ‘Vreemd: met een béétje meer brio, meer verwoedheid van zijn kant, had men een knock-out moeten bijwonen... Ik voelde mij als toeschouwer te kort gedaan. Was het een te groot, te filosofies gevoel voor het betrekkelike van alle waarheid, of zijn edelaardigheid, zijn sympatie, after all, voor de tegenstander, die hem belet had zijn overwinning verpletterend te doen zijn?’Ga naar voetnoot3 Alleen al dit kleine verschil (naast de overeenkomst in denkbeelden) moet op Du Perron grote aantrekkingskracht uitgeoefend hebben: zoveel polemisch talent dat net niet volledig benut werd! Wat Ter Braak betreft, de | |
[pagina 379]
| |
ontmoeting met een polemist die zijn ideeën tot op grote hoogte deelde, maar niet, zoals hij, door zijn temperament of redelijkheid gehinderd werd, had een ongehoord bevrijdende uitwerking op hem. De bestrijding van de katholieken, na het scherpen der polemische wapenen in de vernietiging van Querido, had hem gevoelig gemaakt voor het tijdelijke bondgenootschap tussen katholicisme en esthetisme (dat Du Perron in andere vorm bij zijn Vlaamse kontakten had leren kennen), en langs die weg was voor hem geleidelijk duidelijk geworden wat voor Du Perron nooit een probleem geweest was: dat slechts een schending van de literaire etikette de weg naar zijn eigen problematiek open zou maken. Terecht heeft men steeds weer gekonstateerd dat de invloed van de ‘giftige Indischman’Ga naar voetnoot1 op de Hollander sterker was dan de stroom de andere kant uit.Ga naar voetnoot2 De beperkende konstatering van Gomperts: ‘Op het denken van Ter Braak heeft Du Perron vrijwel geen invloed gehad, wèl op zijn polemische gewoonten’Ga naar voetnoot3 is juist, als men het oog heeft op blijvende invloed. Het lijkt mij echter onontkenbaar dat aanvankelijk wel degelijk een sterke wederzijdse inwerking, ook op het terrein van de ideeën, vast te stellen valt, een inwerking die zich gedeeltelijk openbaart als intensifiëring, gedeeltelijk als versmalling: uit vriendschap houden beiden enige tijd bepaalde standpunten voor zich, die verwijdering zouden geven. Dit soort ‘beperkende invloed’ mag men in literaire vriendschappen niet onderschatten, evenmin als de behoefte om bepaalde dingen met meer nadruk te zeggen dan men ze denkt, terwille van het vriendschapsgebaar dat een standpunt zijn kan. Zowel in het negatieve als in het positieve lijkt mij Ter Braak vooral de ontvangende partij: hij heeft meer energie bijgeladen, maar ook heeft hij ‘meer over zijn kant laten gaan’. | |
[pagina 380]
| |
Natuurlijk is deze literaire en levensbeschouwelijke verwantschap niet de hele, en zelfs misschien niet de belangrijkste, basis van een zo hecht bondgenootschap. Wat precies de diepere oorsprong geweest is van het bliksemachtige kontakt tussen deze twee polemisten, kan alleen door een biografisch-psychologische vraagstelling aan het licht gebracht worden: Tentatief wil ik hier slechts één opvallend punt noemen, een overeenkomst die men gewoonlijk juist als een verschil zal beklemtonen: de ‘provinciale’ achtergrond. Beiden hebben zij zich met grote energie op de wereld der literatoren geworpen - moedwillig spreek ik van ‘literatoren’ en niet van ‘literatuur’ - en beiden zijn zij blijkbaar vooral geschokt door het verschil tussen hun voorstelling en de werkelijkheid: Luther in Rome. Zoals Du Perron, naar eigen zeggen, naar Europa kwam met het vaste voornemen om na de boeken hun schrijvers te ontmoeten, zo moet Ter Braak zich in Amsterdamse artiestenkringen begeven hebben. Maar: ‘De arenden onder de dichters, de goddelijke Shelley's, handhaven zich niet op hun rotstoppen, wanneer men die toppen onbescheiden waagt te frequenteren. Zij kunnen goede vrienden en interessante mensen blijken: hun dichterschap verdwijnt met de nabijheid, of liever, het wordt één van de honderden aspekten, waaronder hun persoonlijkheid kan worden gevangen, en in negen en negentig van de honderd gevallen niet het belangrijkste aspect...’Ga naar voetnoot1 Een zijlicht op het ventisme! Dat niet alleen Ter Braak en Du Perron zelf hun samengaan als een vorm van afzondering hebben gevoeldGa naar voetnoot2, bewijst wel de reaktie van bepaalde tijdgenoten. Als vermakelijk en leerrijk slot volgen hier enkele citaten, om te laten zien hoe en op welke toon eenmaal verguisd werd wat tien tot twintig jaar later vrijwel onaantastbaar geworden was: G. Knuvelder: ‘over enkele jaren immers is de jonge heer dr. ter Braak evenzeer vergeten als elke rottende plant.’Ga naar voetnoot3 K. Heeroma: ‘Vier nummers van “Forum” zijn er nu verschenen. De avant-garde der Nederlandse letteren is er niet interessanter op geworden [...]. Het is kort en goed gezegd een stomvervelende boel.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 381]
| |
J. van Heugten: ‘Van Forum is voor het schoone, het groote, het verruimende en bevrijdende in Nederland niets te verwachten, omdat het cynisme voor ironie, ontgoocheling voor wijsheid, perversiteit voor natuur, senieliteit voor leven aanziet.’Ga naar voetnoot1 Theun de Vries: ‘Ik geloof niet, dat er éen psychopaath, éen cynicus of zwartgallig geteisterde onder de zon leeft, die zijn omgeving zoozeer van het natuurlijk pigment heeft ontdaan, als Ter Braak met de bijtende zuren van zijn hoon en twijfel de wereld tot een grauwe kleurlooze chaos wenscht te reduceeren.’Ga naar voetnoot2 Dit moet maar genoeg zijn; ik heb de nog woestere uitspraken uit de kring van bijvoorbeeld De Nieuwe Gemeenschap nog achterwege gelaten, omdat die zelfs niet meer een komisch effekt zouden hebben. Tegenover deze stemmen van tegenstanders zou ik nu die van enkele aanhangers en leerlingen kunnen laten horen, - als dat nodig zou zijn. Maar ik neem aan dat de lezer daarmee meer vertrouwd is dan met de jammerklachten en scheldkanonades. Voorzover zij een voor ons belangwekkend nieuw licht op Du Perron en Ter Braak werpen, komen bovendien die positieve uitingen wel ter sprake in de afzonderlijke hoofdstukken over beide figuren. En voorzover zij dat niet doen, voorzover zij slechts de ideeën van de twee leermeesters herhalen en parafraseren, kunnen wij beter uit de bron zelf gaan putten. |
|