't Gesicht
Had een Mol, op sijn achterste pooten staende; in sijn slinker voorpoort een uytgesoogen mergpijpje, in plaets van een Tuyrtje; in sijn rechter een Graedboog: een Bril van een Kakhuys om sijn hals, een Passer op sijn Neus; met al dit gereedschap sterk speculeerende na een Geldkakkertje, op een bankje verheven; een paer excellente Billen met heerlijke Pandanten vertoonende.