Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave Aan den Hoog-edelen, Hoog-welgeboren, Gestrengen Heere Johan Baron van Arnhem Approbatie der Theologische Faculteit te Franeker. Op de titel-plaat voor de Proef-stukken van de Heilige Sinnebeelden.Uitgegeeven door den Eerwaerdigen, Godvrugtigen en Hooggeleerden Heer Johannes D'Outrein. Op de Arenden. Op de Duiven en Tortelduiven. Op de Roosen en Lelien onder de Doornen. Op den Appelboom onder de Boomen des wouwds. Op de Palm- en Cederboom. Op de Son. Op het Paerd. Op den Herder. Op het Hert. Op de Mieren. Lof en Danksegging aan den Hooggeleerden, en seer naarstigen Arbeider, den Heer Johannes D'Outrein.Wanneer, na syne voorgaande nuttige en doorwrogte werken, ook dat van eenige Geestelyke Sinnebeelden, ende de Segelen, aan het ligt schonk. Op de Keurige Sinnebeeldige BybelstofGeestelyk overgebragt, door den veel Eerwaarden, Godsaligen, Hoog-geleerden Heer Johannes d'Outrein. Berigt aan den Leeser. Inleiding tot de Proefstukken der Heilige Sinnebeelden.Waar in uitvoerig gehandeld word, soo van de Sinnebeeldige Godgeleerdheid in het gemeen, als van de sinnebeeldige verborgentheid van de vij. dagen der scheppinge. I. Hoofddeel.Waar in, ter gelegenheid van het 24ste vers van den CIV. Psalm: den inhouwd en oogmerk van dien gantschen Psalm word opengelegd. Den CIV. Psalm II. Hoofddeel.Waar in bysonder verhandelt word het 24ste vers van Psal: CIV. Hoe groot, ofte veelvuldig syn uwe werken, O Heere! gy hebtse alle met wysheid gemaakt! de aarde is vol van uwe goederen! III. Hoofddeel.Waar in van de menigvuldigheid van Gods werken word overgegaan tot der selver Grootheid, en wel, eerst in opsigt van de Hoe-grootheid, gevaarte of uitbreiding. IV. Hoofddeel.Waar in getoond word de Grootheid van Gods werken, wegens de uitnemendheid en wonderlykheid der selve, en de blyken van syne magt, wysheid en goedheid, daar in uitblinkende. V. Hoofddeel.Waar in de mensch in 't bysonder word aangemerkt als het Meesterstuk van Gods werken. Een Redenvoering van de voortreffelykheid des menschen, over Ezech. xxxiv. 31. (Gy zyt menschen) hier in gevoegd. Redenvoering over de voortreffelykheid van den Mensch. VI. Hoofddeel.Waar in word overgegaan tot het beschouwen van de Wysheid van God, daar in vertoond, dat de schepselen met sulken aardt en eigenschappen geschapen zyn, datse bequaam en gerigt zyn om SINNEBEELDEN te wesen van geestelyke saken, behoorende tot het koningryk van Gods Zoon, of het daar tegengestelde koningryk van den Satan. Te dien einde word gehandeld van den benaming, aart en natuur der Sinnebeelden in het gemeen. VII. Hoofddeel.Waar in ondersogt word naa den oorsprong der Sinnebeeldige geleerdheid, en getoond, dat deselve haar eerste beginsel niet verschuldigd is aan de Egyptenaren, maar aan God selfs en de Heilige Ertsvaderen en Profeten. VIII. Hoofddeel.Waar in een schikking en optelling gemaakt word van de Sinnebeelden der Schepping, hier en daar in de Heilige Schrift gebruikt. Eenige hulpmiddelen tot het verhandelen van de Sinnebeelden aangewesen; En berigt gegeven word van de geboorte, order en beleid van de verhandeling van de proefstukken der Sinnebeelden, in dit werk begrepen. IX. Hoofddeel.Waar in getoond word dat de sesdaagsche schepping, en Gods ruste daar op gevolgd is, is geweest een Voorbeeld, en ook een Sinnebeeld, van de tweede of geestelyke schepping, soo in elk bysonder geloovige, als van de Kerk in 't gemeen aangemerkt. Een korte schets van het voorbeeldige der schepping, door Josua Placaeus, hier ingevoegd. Korte Schets van het Voorbeeld der Scheppinge, naar de bevatting van Josua Placaeus. X. Hoofddeel.Waar in de Schepping word aangemerkt als een voorbeeld van de herstelling des uitverkoornen menschelyken geslagts en de oprigting en volmaking van de Kerk in dese weereld. De bevatting van den Heer Jurieu daar over word in een Tafereel voorgesteld. Den Chaos of Bayert: XI. Hoofd-deel.Waar in nog eenige andere bevattingen van het voorbeeld der Scheppinge worden voorgesteld. Der gener namelyk, die meer als eens het tegenbeeld van de sesdaagse Scheppinge vinden in de wegen van God met syne Kerk, soo voor, als na de komste van Christus in het vleesch. Overeenstemming van de VII. dagen der Scheppinge met de tyden voor, onder en na de wet. XII. Hoofddeel.Waar in ter proeve woord voorgesteld een Sinnebeeldige verklaring van den CIV. Psalm, met betrekking op den loop van Christus Koningryk, en desselfs vyanden, onder het Nieuwe Testament. Inhouwd van de inleiding tot de proefstukken der H. Sinnebeelden. De XLII. Psalm. De XLIIIsten Psalm. De geestelyke Arenden.Ofte schriftmatige verhandeling over de plaats Jesaias XL. 31. 1. Afdeeling.Het XL. Hoofddeel van Jesaias ontledet. II. Afdeeling.Inhouwd en verdeeling der woorden. Verklaringe des eersten deels, die Jehova verwagten. III. Afdeeling.I. Lid des tweeden deels; Sy sullen de kragt vernieuwen: en wel, als de Arenden. IV. Afdeeling.II. Lid des tweeden deels; Sy sullen opvaren met vleugelen als de Arenden. V. Afdeeling.III. Lid des tweeden deels; Sy sullen loopen en niet moede, wandelen en niet mat worden. VI. Afdeeling.Vervulling dese voorsegging. VII. Afdeeling.Toeeigening van de verhandelde woorden ter betragting van godsaligheid. Het tweede deel van de geestelyke Arenden.I. Afdeeling.Een uitweiding in de natuurlyke beschryving van de Arenden, voor soo verre die tot verstand niet alleen van dese, maar ook van andere plaatsen der Heilige Schrift noodig is. II. Afdeeling.Van de Sinnebeelden, die de Heilige Schrift van de Arenden ontleend. III. Afdeeling.Waar in de Arenden als Sinnebeelden van de geloovige worden aangemerkt. IV. Afdeeling.De Eigenschappen der geestelyke Arenden aangedrongen ter betragtinge van godsaligheid. De Arenden by het doode Licchaam.Ofte schriftmatige verhandeling van de plaats Matth. XXIV. 28. De geestelyke Duiven en Tortelduiven.Over Psalm LXXIV. vers 19. De Roose van Saron en Lelie der Daalen.Hoogl. II. vers 1, 2. Eerste afdeeling.Wie in dese versen spreekt. Letterlyke verklaringe der woorden: Ik ben een ROOSE van SARON. II. Afdeeling.Letterlyke verklaring van de woorden. Ik ben een Lelie der Daalen. III. Afdeeling.Waar in de kerk en kinderen Gods by een Roos en Lelie vergeleken worden. IV. Afdeeling.Waarom de kerk by een Roose van Saron en Lelie der daalen vergeleken word. V. Afdeeling.Gelyk een Lelie is onder de doornen, alsoo is myne vriendinne onder de dogteren. VI. Afdeeling.Toe-eigening tot betragting van Godsaligheid. Christus den Appelboom, onder de boomen des wouwds.Hoogl. II. vers 3. Eerste afdeeling.Inhouwd en verdeeling der woorden. het voorstel van de gelykenis: Gelyk een Appelboom onder de boomen des wouwds. II. Afdeeling.De toepassing van het eerste lid der gelykenis. Alsoo is myn Liefste onder de sonen. III. Afdeeling.De over-een-komsten tusschen Christus en een Appelboom, als mede tusschen de Joodse Overheden en de boomen des wouwds. IV. Afdeeling.Verklaring der woorden: Ik hebbe groote lust in syne schaduwe en sitte'er onder. V. Afdeeling.Toe-eigening. VI. Afdeeling.Waar in de woorden: Syne vrugt is myn gehemelte soete, naar de letter verklaard worden. VII. Afdeeling.Waar in verklaart word, wat in het geestelyke de vrugt van desen Appelboom beteikent. VIII. Afdeeling.Waar in van de soetheid van de vrugt deses Appelbooms gehandeld word. IX. Afdeeling.Vervulling deser Profetie. X. Afdeeling.Toe-eigening van de woorden: Syn vrugt is myn gehemelte soet. De regtveerdige als een Palm-boom. Eerste afdeeling.Waar in de Palmboom beschouwd word. §. 1. In haar benamingen; In't Hebreeuws תמר, In 't Grieks Φοῖνιξ; In 't Latyn Palma; In 't Duits Palm-of Dadelboom. §. 2. Een beschryving van deselve. §. 3. De deelen der selve; de wortel, stam, schorsse, takken, bladeren, merch, vrugten. §. 4. De verscheide soorten. §. 5. Plaatsen, daarse wassen. Insonderheid in Judaea. §. 6. De Eigenschappen en gebruiken der selve. §. 7. Sinspreuken op den Palmboom slaande. De regtveerdige als een Palm-boom. Tweede afdeeling.Waar in het oogmerk van den XCII. Psalm, en de woorden van het 13. vers verklaard, en het Sinnebeeld van den Palm-boom breed word voorgesteld.Psalm XCII. vers 13. De Regtveerdige als een Ceder-boom op Libanon.Over Psalm XCII. vers 13. Eerste afdeeling.Waar in gehandelt word van den Cederboom in 't gemeen, en wel I. Desselfs naamen. § 1. II. De beschryving. ֻ§ 2. III. Verscheiden soorten. § 3. IV. Plaatsen, daarse wassen. § 4. V. Eigenschappen. § 5. VI. De nuttigheden. § 6. VII. Het gebruik §. 7. VIII. Sinspreuken daar van ontleent. § 8. II. Afdeeling.Waar in de Sinnebeelden, die de Heilige Schrift van den Cederboom ontleent, aangewesen worden, en in 't bysonder de Cederboom, als een Sinnebeeld van een Sterk-geloovige, breeder word voorgesteld en verklaard. Christus de Sonne der Geregtigheid.Mal. IV. 2. Eerste Afdeeling.Waar in de woorden; Maar u lieden die mynen name vreest, sal de Sonne der geregtigheid opgaan, verklaard worden; insonderheid Christus by de Sonne vergeleken, en waarom hy een Sonne der geregtigheid genaamd word. Genesing onder de vleugelen van de Sonne der Geregtigheid.Over Mal. IV. 2. Tweede afdeeling.Waar in de woorden: Onder syne vleugelen sal genesinge zyn, uitvoerig verklaard worden. III. Afdeeling.Waar in de woorden, onder syne vleugelen sal genesing zyn, worden aangedrongen tot betragtinge der godsaligheid. IV. Afdeeling.Waar in de woorden: Ende gy sult uitgaan en toenemen als mestkalveren, uitvoerig verklaard worden. V. Afdeeling.Toeëigening van de voorgaande woorden tot betragting van godsaligheid. Het Peerd der Majesteit van Koning Jesus.Ofte een verklaring van de plaats Zach. X. 3. Eerste Afdeeling.Waar in het oogmerk en de samenhang van Zacharias profetie Cap. IX. en X. word uitgevorscht. II. Afdeeling.Waar in gehandeld word van het Peerd; I. Desselfs namen in 't Hebreeuwsch. .רכש ,רבב , פרש , אביר , רמכים , סוס II. Beschryving. III. Eigenschappen. IV. Gebruiken. V. Misbruik. VI. Landen, wegens peerden vermaard in de Heilige Schrift. III. Afdeeling.Waar in getoond word, wat voor Sinnebeeld de H. Geest van de peerden ontleent. En wel, dat peerden sinnebeelden zyn I. Van de Engelen. II. Van de volkeren der weereld. Zach. I. 8. en cap. VI. 1-3. Hab. III. 8. verklaart. III. van de kerk en geloovige. IV. Van de Leeraaren. IV. Afdeeling.Sin van dese Profetische woorden van Zacharias, en vervullinge van deselve. V. Afdeeling.Toeëigening van de woorden van Zacharias ter betragtinge van godsaligheid. De Schapen van Christus.Ofte Verklaring over Ezech. XXXIV. 31. Gy zyt schapen, schapen myner weyde. Eerste afdeeling.Waar in de samenhang en oogmerk van het XXXIVste Hoofddeel van Ezechiel word nagevorscht. II. Afdeeling.Waar in de woorden van vers 31. verklaard, en de Schapen als Sinnebeelden van de geloovige worden voorgesteld. Christus de Herder van syne Kerk.Ofte, een verklaring van de woorden Jes. XL. 11. Toe-eigening.Op de twee voorgaande verhandelingen van de Schapen van Christus, en Jesus, de Herder van syne kerk. Het Hert schreeuwende naar de waterstroomen.Ofte een verhandeling over Psal. XLII. 2, 3. Eerste Afdeeling.Waar in het XLIIste en XLIIIste der Snaarliederen ontledet en verklaart worden. II. Afdeeling.Waar in (na een korte inleiding over 2 Sam. XXIII. 15) gehandelt word van de Herten, en alles was in deselve is op te merken. De plaats Psal. XLII. 2. naar de letter uitvoerig verklaart, en aan nog meer andere plaatsen der heilige Schrift word ligt toegevoegt. III. Afdeeling.Waar in aangewesen word wat voor sinnebeelden de Heilige Schrift van een Hert en Hinde ontleent, en in 't bysonder dat de Geloovige kerk en kinderen Gods, daar by vergeleken worden. Voornamelyk worden de woorden van den Psalmist in den Geestelyken sin breedsprakig verklaart. IV. Afdeeling.Waar in vertoont word, hoe de woorden, (als een Hert schreeuwd naar de waterstroomen, alsoo schreeuwt myne ziele tot u, ô God, enz. die in de voorgaande afdeeling zyn verklaard met opsigt op de kerke des Ouwden Testaments) konnen de taal zyn van een bysonder uitverkorene, soo onder het Ouwde, als Nieuwe Testament. V. Afdeeling.Waar in het voorgaande word aangedrongen tot selfsondersoeking en betragtinge van Godsaligheid. VI. Afdeeling.Waar in, tot een aanhangsel op de voorgaande stof, nog bygevoegd word de verklaring van de laaste woorden van Psalm. XLII. 3. De MiereTen leerbeeld voorgesteld aan den leuyaard. Spreuken VI. 6 - 8. Eerste Afdeeling.Waar in van de Mieren uitvoerig gehandeld word. En wel I. van de namen; נמלה, μὐζμηξ, Formica. II. verscheide soorten. III. Beschryving der selve, in opsigt van de deelen des licchaams, uitterlyke sinnen, temperament enz. IV. oorsprong en voortteeling V. Eigenschappen, soo (A) goede, (namelyk, I wysheid en vernuft. 2. Voorwetenschap. 3. Regeering diese onder haar hebben. 4. Sorg voor het toekomende. 5. Neerstigheid en vlyt. 6. Sterkte, naar evenredigheid van haar licchaam. 7. Order en eendragtigheid. 8. Wyse van begraving harer dooden (waar by nog eenige andere eigenschappen gevoegt worden.) als (B) kwade eigenschappen, namelyk 1. Gierigheid, 2. stouwte onderneeming. 3. Schadelykheid. VI. Gebruik van de Mieren. VII. Spreekwoorden en VIII. Sinspreuken van deselve ontleend. IX. Fabulen, of verdigtsels ontrent deselve. Tweede Afdeeling.Waar in gehandeld word van de Sinnebeeldige beteekenissen van de miere. De twee plaatsen van Salomo worden wat nader verklaart, namelyk Spr. VI. 6 --- 8. en XXX. 24, 25. Derde Afdeeling.Waar in, by wyse van toeeigening, het sinnebeeld van de miere nader word voorgesteld, en aangetoond, wat voor deugden de geloovige van de mieren te leeren en na te volgen hebben.