De muzikale vriend der jeugd, of Bevallige zangstukjes voor het opkomend geslacht. Deel 2
(1834)–W. Oudshoff– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
[pagina 5]
| |
2.Slaan wij al den zegen gade,
Die ons uw bezit bereidt:
Hoe ge ons! Lieve! vroeg en spade,
Steeds uw beste zorgen wijdt;
O dan danken wij den Hemel,
Die ons, op den weg naar 't graf,
In dit nietig stofgewemel,
Zulk een goede Moeder gaf.
| |
3.Zonder u was ons deze aarde
Slechts een dorre zandwoestijn;
Aan uw hand geleid, o Waarde!
Mag zij ons een Eden zijn.
Ja, steeds onvermoeid in 't zorgen,
Schenkt uw liefde, schenkt uw deugd,
Ons, bij elken nieuwen morgen,
Weer vernieuwde levensvreugd.
| |
4.Wil God ons gebed verhooren,
O dan zij tot aan uw' dood,
U het reinst geluk beschoren,
Dat een moeder ooit genoot.
Dan, dan zal bij uw verscheiden,
Eens uw ziel, ontboeid aan 't stof,
Met Gods engl'en zich verblijden,
In het zalig Hemelhof.
V.D.S.
|
|