Hollants venezoen, in Engelandt gebakken, en geopent voor de liefhebbers van 't vaderlandt
(1672)–Pieter de Groot, Joachim Oudaen– Auteursrechtvrij
[Folio A1v]
| |
Hollantsche venezoen.
O Batavier wel eer ontsaglijk in Europen,
Hoe is uw luister reeds aan 't ebben en verloopen?
De Christen-Wereldt zit verbijstert en verbaast,
Terwijl den Viand in uw vette Weyden graast.
Geen stercke Schansen, noch onwinnelijke Muren
En derven weerstand bien, noch sijn geweld verduren;
Zoo Kruid en Loot mislukt, hy vegt met Goud-geweer.
De snoode Gierigaards vergetend Eed en Eer,
Bestaan om vuil genot (ô schrikkelijke schande!)
De Sleutels van ons Land te geven in de hande
Van een Heer-sugtig Vorst: De zorg hem toevertrout,
Werd nu te jammerlijk vergeten door het Gout.
O Geld-zugt, Helse-pest, wat brout gy Schelmerijen!
Door uw vervloekte schuld moet Staat en Gods-dienst lijen.
Doch wat vraagt soo een Schelm na Gods-dienst en na Land;
Die om een hand vol gelt sijn eige Ziel verpand?
Mijn Lands-genooten staan als voor het hoofd geslagen,
En kunnen desen hoon verswelgen noch verdragen,
Het valt haar smertelijk dat haar geroemden naam,
Van elk gelastert werd als laf en onbequaam.
Haar grooten yver raakt door ongeduld aen 't schelden:
Een yder roept verraad: waar 't schuilt kan niemandt melden,
d' Een scheld Oranje voor een oorzaak van 't verraad;
Een ander leid de schuld op d'Leden van den Staat.
Den Princen lasteraar, zeid dat dit onheil smeulde,
Ten tijde van Buat, die schelms met Karel heulde,
Om 't Vrye Nederlandt te lev'ren aan den Brit,
Op dat men Willems zoon te leen kreeg in 't besit:
Om Hollands welstand met gewelt te onderdrukken,
Maar doe sijn stouten hals voor 's Regters swaard moest bukken.
En dat men op Chattam geen kleine eer bevocht,
En d'Engelanders met geweld tot Vrede brocht,
Doe was den aanslag uit, en al de Buattisten
Die schooten hier te kort aan kragten en aan listen;
Dewijl der Staten zorg zoo veel heeft uitgewrocht,
Dat hun Verbintenis Driedubbeld bleef verknocht;
Dit bindsel was te sterk om schielijk te verbreeken.
Doch Kivit onderwijl in Engeland geweeken
Om overtuigt verraad, heeft door het Frans beleid,
Met weten van den Prins een swaarder Krijg bereid
Verscheide Heeren die deez' Eed-breuk billijk wraken,
Was noodig door Vergif of Staal van kant te maken.
| |
[Folio A2r]
| |
Wie vroom en vreedsaam was te houden moest om hals:
Want Vrankrijk vroete vast om door veel ongevals
Den Hollander en Brit gelijklijck te verswakken:
En hits den Oorlog om hun macht op Zee te knakken.
Dewijl die kale Lords door 't Lely-gout bekoord,
Vast gretig yveren op dat Vorst Karel 't woord,
Met grooten Eed gestaaft, zou trouweloos verbreken.
Louijs zocht door Louijsen 't oog hem uit te steken.
Doch Karel zag geen kans om sijn meineedigheit
Te noemen wraak-regt der getergde Majesteit:
t' Wijl Jork begeerig om den Pauselijken Stander
Te dringen in het Rijk van Schot en Engelander,
Hem aanspreekt; Dit 's de tijd om door het Frans geweld
Het Puriteins gebroet, dat Vader heeft geveld,
Met list geweldelijk eens op het hert te trappen;
Om als een vrye Vorst weer op den Throon te stappen:
Dan voeren wy met macht de Roomse oudheid in.
't Verbond is kragteloos by Vorsten die gewin
Beoogen voor haer Land en Glory voor haar zelven.
Men moet met Hollands bloed den hoon van Chattam delven;
Men lok Oranje hier door d'een of d'ander vond;
Op dat men t'zamen smeed een heimelijk Verbond.
Wat suft men om een Eed? Oprechte Katolyken,
Zijn aan geen Eed verplicht tot nadeel van hun Ryken.
Door Hollands ondergang word uwen Zetel vast,
Het rijk Oost-Indiën door schatten soo vermast,
Zal u zoo waardig zijn als 't Goud gewest van Spanje;
Zoo werd de Koopmanschap bevestigt in Brittanje.
Dat woord, van ryken Roof, klonk yder in gehoor
Van Karel, die terstond Lord Bukkingam verkoor,
Om met Louijs de kaard voor Holland te versteeken.
Doch eer dit Vloek-verbond quam aan den dag te te breeken,
Steekt Willem na sijn Oom quansuis om oude schuld
Te manen van den Brit. Daar wierd hy opgevuld
Met hoop der Heerschappy der Vry-gevogten Landen.
Men zou het wettig recht ontwringen uit de handen
Der Staten van het Land, en dragen 't Willem op:
Met dit beding nochtans, dat hy de hoogsten top
Van Hollands Heerschappy ontleend' uit Karels handen,
Haar Steden meest gevreest aen Engeland verpanden.
Doch Holland is te fier om aan de hand te gaan:
En sal niet vreedsaam tot dien ommekeer verstaan.
Men moetze met geweld en forse Oorlog dwingen;
Terwijl het France heir te Land haar zal bespringen.
Als Maurits Wefel eerst van alles heeft voorzien,
Behalven strijdbaar Volk, om noodig weer te biên;
Op dat Louijs die plaats met ongevaar kan dwingen,
Doen kan hy Gelderland uit dese Stad bespringen,
| |
[Folio A2v]
| |
En dreigen Holland met haar eigen Kruid en Loot.
Terwijl moest Willem zien de Nederlandse Vloot
Wat op te houden, datze lankzaam Zee zou kiezen;
Dat Holland wachten moet na Zeeuwen of na Vriesen.
Op dat den Engels-man met Schepen wel gemant
Zou landen in het Vlle, en op de Brielse kant,
Dan moet de Prins in d'Echt met kleine Dame treden:
Soo krijgt het Rooms-geloof weer ingang in de Steden.
Roept onderwijl het Volck, daer is verraad in 't Land;
Men schuiftet op de Witt, en op de Staatse kant;
De Frans en Engels-man die vechten voor sijn Hoogheid,
(Daar elke Koning doch sijn eigen winst in 't oog leid.)
Die keten is gesmeed, Orange trek na huis;
En maakt de heele saak aan 't warren en confuis,
Men maekt hem Opper-hooft van 't Leger en Soldaten.
Hier kon hy na sijn sin de France meester laten.
Doch 't miste hem ter Zee, 't commande van de Vloot
Wierd aan de Witt vertrouwt: Als Willem dat onschoot,
Zocht hy de Vriesen, en de Zeeuwen te tarderen:
Op dat de France macht met Jork zou conjungeren.
Maar Holland zond terstond Gecommitteerde heen,
Die haar met vriendelijkheid en ernstige gebeên
Versochten, hare Vloot met yver uit te rusten;
Eer beyde Vianden besprongen onze Kusten.
(Want Frans en Engels-man versochten Hollands strand
Te overmeest'ren, eerde Vloot was by de hand)
De Zeeuwen klaagden dat het haar aan Volk manqueerde:
Maar doe haar Rotterdam Matroosen presenteerde.
Was d'Amonity en de Mond-kost noch niet ree.
De France Oorlogs-vloot stak onderwijl in Zee,
En raakte ongemoeit by d'Engelandse Schepen;
Den Ruard hadze graag eerst by de kop gegreepen;
Doch was de kans verzuimt, men quam te lanksaam by:
Noch had de Ruiter moed, met goede Wind en Ty,
Des Vyands Vlooten stoudt in Soulsbay aan te vallen,
Ofjagenz' in den brand op 's Vyands eigen Wallen:
Maar Jork ontging 't gevegt, en sochte dat door nood
Van Oorlogs Volk te Land, de Nederlandse Vloot
Genoodzaakt worden zou om vrugteloos te keeren
Hy wist wel dat Louijs daar alles zou vermeeren;
Dies wenste hy de Vloot van Holland uit de weeg,
Op dat hy zulken prooy ook tot sijn porty kreeg:
Oom Karel was niet gek, hy vlamd op 't beste beetje.
Zacht? holla, wat mijn Vriend? het kostje noch een sweetje:
Want Hollands Vloot houd Zee, de moedige de Witt,
Die maakten een Gevegt met Frans-man en met Brit.
De Bataviers voorwaar die vogten hier als Leeuwen.
Maer d'andere d'een niet veel de Vriesen noch de Zeeuwen.
| |
[Folio A3r]
| |
Maar Sestien die 't alleen wel meenden met het Land,
Die hielden met de Witt in 't vegten haar constand:
Deez onverschrokke Ziel hield egter de Victory:
Soo 't maar sijn hooft niet kost in plaats van roem of glory
Te Land ging 't anders toe, daer draeyd' Orange 't spel,
Hy accordeerde met de Frans-man wonder wel;
Zy bliezen alle-bey Wilhelmus van Nassouwen;
Geen wonder; Willem zal Petite Damme trouwen.
Orange trok voor heen; Louys neef volght hem dra:
Doch quamense som wijl malkanderen wat te na,
Men schoot noch vogter niet, maar speelden op Trompetten,
Den Coning moest somtijds een dag of twee verletten,
Om soo veel Steden als hy onderweeg gemoet,
Met sijn presenty te vereeren met'er spoet.
't Was wel gevogten Heer, maar niemand dood gebleven;
Nochtans om wel staans wil verloorder menig 't leven;
En 't had'er meer gekost, was 't schieten niet verboon.
d'Onnoof'le Hollanders, zulk vegten ongewoon.
Verlangden met Kanon den Viand te begroeten:
Doch Willem liet haar nooit sijn France vriend gemoeten,
Als kleine Troepen die den Viand overmocht;
Op dat men haar bequaam geboeit gevangen brocht,
Gelyk noch onlangs is omtrent de Graaf gebleken.
Als nu den Viand quam door't Tol-huys door te breken.
Die schoone Ruitery soo schandelijk en vals,
Ontbloot van bystand, bleef, en raakten om den hals;
Het schelm-stuck was te klaar: d'Onnoosele Soldaten,
Begonnen openbaar van dit verraed te praten:
Men pakt Mombas dan aan, en houd quansuis hem vast,
Maer hy beriep hem op een schriftelijke last;
Een brief van Beverning, uyt 's Princen last geschreven,
Dat hy des Viands macht niet fors sou tegenstreven,
Gaf klare kennis, dat de Prins geen macht gebrak:
Om Hollands mogentheid te geven krak op krak:
Al riep het domme graau, sijn handen zijn gebonden;
Den Staet heeft hem geen last van vegten toegesonden;
't Ontbrak aan and're niet, noch strijdb're Oorlogs-man
Noch brave Leger-plaats van voordeelijke kans
Maar Willem wou sijn Eed aan Vrankrijk trou presteren,
Tot koste van sijn Land, en wettige Overheeren.
Louys was toegeleit heel Gelderland en 't Sticht,
Geen wonder dat hy in de Betuw quam soo licht.
Ons Leger sterk beschanst beveelt men strakste vlugten:
Den Raad van Uitrecht, die dit ongeval bezuchten,
Verzoekt Orange tot Bescherm-Heer van haer Land;
Hy geeft haar bids bescheit, en wijst haar van de hand.
Dit is de Man, die sonder ordre van de Staten
Niet vechten mocht, maar 't Veld soo schandelijk verlaten:
| |
[Folio A3v]
| |
Wie gaf hem ordre om te vlugten? door wiens last
Heeft hy de Stichtse-raad zoo schamper aangetast?
Maar Vrienden 't is de Prins hy kan het niet verkerven,
Al laat hy 't heele Land verwoesten en verderven;
Al geeft hy Gelderland en Uitrecht aan Louys,
En dat den Bisschop Over-Yssel heeft tot prijs,
En arbeid gretig met al sijn Westfaalse knaapen,
Om 't Vriesse Land te broen vol Munken en vol Paapen;
En of hy onze Vloot verboden heeft te slaan,
Op dat den Engels-man geen afbreuk werd gedaan,
En fraay op sijn gemak eens schielijk komt te landen,
Om Holland hen gedeeld te krygen in sijn handen;
Orange kan geen quaad, hy heeft'er reden toe:
Hy was 't welvaren van de Nederlanders moe:
Zy zullen 't voelen dat hy Stadhouder gemaakt is,
Als 't alles uytgeput, gerooft, verarmt en naakt is.
Wie scheld de Staten nochtans als bron van dese quaal?
Zy waren ryk en groot, en magtig al-te-maal;
En konden door verraad geen beter welstand hoopen:
Maar Willem wou 't gezag door zulk een proef-sttuk koopen;
Het alderdomste graau heeft dit al in 't gezigt,
En worden van dit doen volkomen onderricht
Door veel Gevangens uit de France macht ontkomen;
Die t'zaam verklaren dat den Viand sonder schromen.
En opentlyk bekent, dat voor sijn Hoogheid vegt;
Al word'er al-te-met quansuis een France knegt
Gevangen en geblint; zy zeggen 't is een teeken
Dat Frans of Engels-man, Orange eens moet spreecken:
Want als'er zoo een gast gevangen werd gebrogt,
Zoo word hy heimelijk van Willem onderzocht,
En na een dag of twee zoo is hy 't al ontkomen.
Men heeft het met Mombas zoo naau niet waargenomen;
Terwijl het Staten Volk op soo randsoen gestelt,
Niet werd ontkerkert uit het viandelijk gewelt,
Voor dat de penningen tot 't minste toe betaalt zijn,
Daar zy als Beesten in 't Gevangen-huis onthaalt zijn:
Is dat geen Guiten werk? zoo heb ik brein te kort,
't Is onlangs noch gebeurt dat Tessels sterke Fort
Ontbloot wierd en geleegt van Kruit en Amonity,
Dit doen veroorsaakte aan 't Volk terstond suspicy,
Want geen ses uuren na dit werkje was bestelt,
Quam d'Engelandse Vloot, en dagt met klein gewelt
Te landen: doch de Wind en 't Water was hun tegen.
Als nu de Engelse veel storm en onweêr kregen,
Want d'Hemel vogt voor ons in zoo een ongeval,
En smeet de Vianden geweldig van de Wal;
Terwijl zogt Vrankrijck door veel listige practijcken,
Met Heusden en den Bosch, en Gorcum heen te strijcken:
| |
[Folio A4r]
| |
Doch mits hy zelden vegt met uitterlijk geweld,
Maar meest in 't heim'lijk door Beloften, en door Geld;
En deze Gouverneurs te genereus van Bloed zijn,
En een Belegéring te wachten wel gemoed zijn;
Zoo zend de Prins een brief aan Wurts, die Gorcum hoed,
Dat hy met al zijn Volk zou komen met'er spoed
Op een bestemde plaats: doch hy vol Oorlogs kennis,
Krijgt twijffel of dien Brief al van Oranjes pen is:
Hy blijft dan in de Stad tot zekerder bescheid.
Nu dacht men was dit werk voor Vrankrijk welbereid,
En dat den Gouverneur uit Gorcum was geweken:
Straks komt een Frans Heraut? om d'Overigheid te spreeken,
En eist terstond de Stad uit 's Fransen Conings last:
Den dapperen Krijgs-held Wurts, die op geen Coning past,
Spreekt onvertzaagt van moed; in Gorcums sterke Vesten,
Is niet als Kruid en Loot voor Vianden ten besten:
Daar droop den snorker heen: dien aanslag was gemist.
Den Bosch ging 't even-eens: zy hadden haar vergist.
Dat nu een onverstand die Brieven vals derft heeten,
En dat Prins Willem daar niet eens van heeft geweten:
Het Wapen en de Hand zijn al-te-wel bekent.
Maar zeit men van een Schelm is 't beide na geprent.
Oranje heeft geen macht tot straf voor zulke Gaften.
Hy dorft wel assurant den Ruaart aan gaan tasten,
En schandig vangen in sijn Vaderlijke Stad,
Daar hy voor weynig tijd als Borgermeester zat.
Men zal in 't kort ook zien al wild' het doen niet lukken,
Dat Gorcum noch eer lang voor 't France juk zal bukken;
Want Wurts heeft sijn Patent van Willem nu ontfaan,
Om met sijn Krijgs-volk na Vianen toe te gaan.
Deez' staaltjes heb ik uit ontallijke gezonderd:
En luste my de moeit', ik wist'er noch wel honderd.
Zoo werd het Hollands hert in sijn eenvoudigheyt:
Verradelijk verkocht, en by de neus geleyt;
Haar levering moet noch aan Engeland geschieden:
Dan zal dien Koning ons geweldiglijk gebieden;
En voeren 't slechte Volk als Slaven uyt het Land;
Daar 't voor den Engels-man Toebak bereid en plant:
Ons fortse Mannen en bequaamste Boots-gezellen,
Zal hy gebruiken om sijn eigen Volk te quellen,
Tot onderdrukking van sijn Land en Parlament,
Op dat het Stuart als een vryen Vorst erkent:
Hy zal door Hollands bloed sijn Onderdanen drukken;
En storten ons gelijk in duizend ongelukken.
O! gy Achitofels! die door uw Helschen raad,
Oranges zetel vest op peuin van onzen Staat,
Wat heeft den Burger en den Huis-man doch bedreven,
Dat hy vermoort, berooft, geschent werd en verdreven
| |
[Folio A4v]
| |
Op zulk een jammerlijk en schrikkelijke wijs?
O Holland! eertijds een gezegend Paradijs:
Soo glorieus omringt met sterk-bemuurde Steden:
Hoe werd uw heerlykheyt vernield en ondertreden,
Van die het minst betaamt na uw verderf te staan?
Ziet toe Orange eer u Raders u verraan:
Vertrout niet al te veel aan Engelse en Franse;
Eer gy gedwongen werd na hare fluit te dansen:
Want Karel is zoo teer, noch vroom niet van gemoed,
Dat hy om uw behoud des Oorlogs rusting doet.
Geen Britse Coningen ontsien haar Bloed-verwanten.
Om door hun eigen schaa haar Zetel vast te planten.
Ga naar voetnoot*Johanna en Ga naar voetnoot*Mary zijn van haar liefden blijk.
Als Karel Holland heeft, zal't wesen Willem wijk:
Zoo't slechts niet arger gaat, en gy uw Hoofd moogt houwen.
Een Engels-man is niet of weinig te betrouwen.
't Is Vrankrijk ook te doen om eige heerlijkheyt:
Nu eigent hy het part hem helm'lijk toegeseyt:
Maar wacht een korten tijd, hy zal 't Verbond verbreeken,
En u met listigheid en Machivelse streeken,
Haast leiden om den tuin, en speelen 't hachje mijn:
Al roepje dan mijn Heer, ik ben uw goe Cousijn,
Die zoo makkelijk heb in Holland ingelaten;
Gy krygt verraders loon zal dan den Coning praten,
Ons Neefschap is nu uit: vertrek het is u best:
Gy zijt voor my in 't Land een schadelijke pest.
O Coninglijke Prins, begryp uw eigen voordeel,
Uw Jonkheid heeft voorwaar verstand genoeg en oordeel,
Om af te meten dat uw Vorstelijke naam
Bevlekt werd met een onuitblusselijken blaam.
'k Beken den Staat heeft u wel eer wat klein gehouwen,
En om 's Lands Interest veel verdrietigheid gebrouwen;
Maar zal een moedig Prins die van sijn teere Jeugd
Geoeffent is in tugt, in Godsdienst, en in Deugd,
Uit eigen wraak-sugt sijn onnoosele Lands-luy drukken?
En doens' ellendig onder 't blinde Romen bukken?
't Gaat zeker veel te grof, ten minsten hou noch op,
Geef Frans en Engelsman door Hollands mach de schop.
Laat d'oude Princen roem door u niet uitgeblust zijn,
Zoo zulje in Nederland geëert, bemind, gerust zijn.
EYNDE. |