J. Decroos
Gedichten. Thielt, Lannoo, z.j., (1924).
‘U wijd ik, vrouw, mijn maagren oogst aan rijmen.
Met dichten scheidde ik uit toen ik u vond:
geen verzen hoef ik moeizaam meer te lijmen
zoolang uw poëzie mijn hart doorzont.’
Bij dit ‘Entweder-Oder’ door de dichter zelve aldus gesteld, hebben wij niets bij te voegen. Een privé aangelegenheid die buiten onze belangstelling moet blijven.
Niet van de natuur, wel van de literatuur uit is Decroos op en top een romanticus. Hij geeft blijk van een beproefde kennis der romantiek zoals deze veelzijdig in de literatuur is vertegenwoordigd.