Gedichten(1935)–Paul van Ostaijen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Priere impromptue 2 Ik leg al het dragen van valse juwelen af Nog schittert geen licht dat hechter is Ik leg de schone kleren af besef het valse sieraad maar naakt heb ik kou het licht van God omhult mij nog niet hij heeft warm die de hitte uitstraalt uit de gloed van zijn opgeloste begeerte Ik weet de weg en nog is alles een poel Vóór mij is het licht of een afgrond dan moet ik gaan Het licht zal ik bereiken waar ik vergeet dat duisternis ligt op dezelfde plaats van licht Daar is het LICHT waar ik het vat aan het einde van mijn begeren waar mijn begeren zonder geluid en zonder begeerte in het licht vergaat IK weet de weg de tekens zijn apocalyptisch-klaar maar ik aarzel over het water te gaan dat slechts duister is voor wie het licht niet ziet Vast veertig dagen in de woestijn [pagina 64] [p. 64] in krijtwaanzin komt de verzoeking laatste dag edelstenen bieden de kluizenaars balsemen de melaatsen hun lijf vervalt een rotte regen van het vlees maar hun metaphysisch Zijn schittert Verlost boven de woestijn Kristus en Dionyzos staan hier en daar ik word gekaatst waarom speelt Kristus nu ook al met de kaatsbal Kristus zit bij het meer van Galilea en laat Dionyzos met druivetrossen tot mij komen de woestijn begint te schitteren de krengen van hyenas verspreiden een doffe stank daarover is onze vaderstad 40 40 40 dagen voeden voeden ah veertig dagen met de lucht van de ontbinding Vorige Volgende