Miavoye, 17-3-28
Mijn beste Oscar,
Gij zult er niet aan twijfelen dat de brief die gij mij stuurt er een is moeilik te beantwoorden voor mensen van onze stempel.
Zeker zeg ik het volgende: ik moet nu terug. Ik kan niet mijn twee laatste duizend frank verteren. Ik heb er nu reeds tien duizend verteerd, waarvan twee duizend van de staat, ze mogen het weten. Ik moet er dus iets op vinden. De goede maanden ga ik te Antwerpen doorbrengen, zodat ik rond 1 September terug naar Miavoye kom en dat is nog zo geen kwaad systeem voor mensen die geen onuitputtelike fond hebben en wellicht intussen te Antwerpen ook een stuiver kunnen verdienen.
Maar gij spreekt daar stout: ‘de vrienden en ik zullen er wel iets op vinden’. Beste Oscar, wat uw offervaardigheid betreft, daaraan twijfel ik niet, stel die nochtans buiten vraag, want wij zijn mensen die 't allemaal nodig hebben. Maar dan de vrienden! Pas toch op ze te veel te binden.
Maar dat is niets, ik moet nu toch 25 Maart naar A. voor zaken. Moesten ondertussen de staat of enig ander organisme goed nieuws brengen, moest gij iets kunnen doen, ik ben bereid terug te vertrekken. Maar er zijn van de andere kant officiele mensen genoeg die al lang weten dat ik ziek ben en hoe ziek ik ben nu en die niet bewegen.