veel liever Heyermans (de auteur van ‘De opgaande Zon’ ten minste).
Voor het overige ben ik het op veel punten met je eens; zo vind ik verduideliking van de kommerciele voordelen van een modern katholicisme uitstekend. Zoals gezegd, wil jij het publiceren, ik heb er niets op tegen en loop gaarne met ‘Avontuur’ de verontwaardiging der mensen-die-niets-onverlet-zullen-laten tegemoet.
Over onze ‘waardebepaling’ zijn we dus uitgepraat. Behalve dat ik het, voor mij, natuurlik spijtig vind dat mijn meesterwerk een, in de toekomst zo vergeten nota als deze over Ter-Lasne moet zijn. Jammer, men maakt niet de meesterstukken die men wil. Maar het individuele door dik-en-dun speelt je parten. Geestigheden als deze over Ter-Lasne komen ook elders voor, midden in een opstel, en dan heb je er 't opstel nog op de koop toe bij. Enfin, het hoofdzakelike werd gezegd.
Neen, ‘Le Crime d'Orcival’ heeft mij bepaald van Mijnheer Lecocq verwijderd. Deze politieagenten, dienstmeiden, enz. die, in dienst van Lecocq, allemaal van de uiterste opoffering zijn, dan wanneer je godverdomme toch weet, dat een dienstbode over zijn meester denkt: ‘verrek voor mijn part zo gauw mogelik’, neen, zulke flauwiteiten verteer ik niet. Voortdurend dit gezanik van: ‘Ah, vous êtes le grand Lecocq’, ofwel ‘Prenez moi dans votre service, M. Lecocq’, voortdurend deze belachelike scheiding van ‘de goeden en de kwaden’ en b.v. zulke meesterstukjes: ‘Jenny Flenng avait perdu sa voix jadis si claire, en s'adonnant à 1'absinthe et en chantant des chansons obscènes’ (waarbij je leren kan, vriend, dat onzedelike liedjes meer de keel ver-