Ware Bataven
De beide mannelijke auteurs laten Kenau in 1660 en 1739 optreden zoals mannen in een oorlog hun moed dienen te tonen: in een (gesuggereerde) gevechtssituatie. In het voorwoord van haar treurspel De Belegering van Haerlem zegt De Lannoy dat zij haar Kenau anno 1770 op een andere wijze presenteert dan Hessen. Op de spelerslijst is zij geen ‘heldin’ maar de weduwe van Nanning Gerbrants Borst. Nu wordt haar bijzonder moedige optreden door de mannelijke personages wel geaccepteerd en geprezen, en heeft dit feit haar de positie van woordvoerster voor haar sekse verleend. Deze status, alsmede die van weduwe, maakt het Kenau mogelijk om als een aan mannen gelijkwaardige gesprekspartner op te treden. Binnen de tekst van De Lannoy is weliswaar de officiële overleg- en beslisstructuur in mannenhanden, maar de dichteres laat Kenau de stelling innemen dat allen (m/v) door moeten vechten zoals het ware Bataven betaamt. Als Haarlem toch tot overgave wordt gedwongen, is daar niet één sekse (m) of één persoon schuldig aan, zoals in de eerdere stukken. Bij De Lannoy is het een combinatie van een onhoudbare verdediging en bovengewestelijke politieke besluitvorming.
Titelblad van Willem Hessens ‘Beleegering van Haerlem’ (1739). (Bron: Atlas van Stolk, Rotterdam.)
In De Lannoys stuk is de door mannen en vrouwen gezamenlijk gevoerde strijd vanzelfsprekend. De vrouwen delen in principe in dezelfde eer en roem als mannen, al hebben beiden eigen taken. De Lannoy maakt in haar stuk aldus duidelijk dat op zich noch het behoren tot de mannelijke sekse, noch een specifieke handeling zoals fysiek vechten, bepalen of iemand dapper is. Verschillen in eigenschappen, vaardigheden, capaciteiten en karakter zijn eerder persoons- dan seksegebonden. In haar stuk heeft Kenau het dan ook niet nodig om vechtend haar moed te tonen: die eigenschap is verbonden aan de keuze die zij als toneelpersonage maakt. Haar voorbeeldwaardigheid bewijst Kenau in het stuk expliciet als Spanje's gezant haar voorstelt dat zij het leven van haar dochter kan redden door de Haarlemmers te bewegen de strijd te staken. Zij is moeder en haar hart wordt verscheurd, maar zij geeft eerst en vooral gehoor aan haar plicht als burger en ‘Bataafsche Vrouw’. Daarom prevaleert de vaderlandse zaak boven haar persoonlijke belang. Bewust heeft De Lannoy tegenover Kenau oud-burgemeester Quiryn geplaatst, die als man, echtgenoot en vader wel het belang van zijn gezin boven zijn burgerplicht en Haarlems zaak laat gaan.
De boodschap die De Lannoy in haar stuk meegeeft, is niet alleen dat vrouwen en mannen in hun strijd voor het vaderland in moed en opofferingsgezindheid elkaars gelijke zijn. Zij suggereert via Kenau dat morele voorbeeldwaardigheid van vrouwen leidt tot gelijkheid in deugden, met in het verlengde een actief staatsburgerschap van vrouwen. Haar vervullen van burgerplichten impliceert aanspraak kunnen maken op burgerrechten die dan alleen voor mannen gelden, zoals toegang tot ‘de Raad [...], de Pleitbank, 't Veld van Mars’. Het lijkt achteraf gezien dan ook veelbetekenend dat de contemporaine officiële kritiek het optreden van Kenau in De Lannoys stuk eerst geheel negeerde, terwijl een criticus in 1784 vond dat Kenau eigenlijk de blik op de ware mannenhelden belemmerde. In 1797 kregen vrouwen zelfs het advies Kenau niet al te radicaal na te volgen, maar vooral echt ‘vrouwelijk’: zacht-teder-onopvallend te zijn, waarmee de cirkel weer even rond is.
Pim van Oostrum is historisch-letterkundige, gespecialiseerd in de letteren van de achttiende eeuw. Zij promoveerde in 1999 op de (treurspel-)dichteres J.C. de Lannoy.