Vogelvrij
(1992)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 129]
| |
Brief aan de leden van de Tweede Kamer der Staten-GeneraalLeden van de Staten-Generaal!
Ieder van U ontvangt een exemplaar van dit ongebruikelijke verslag. Wat is er in dit land niet mogelijk aan censuur, beteugeling en monddood maken van een journalist? Feitelijk werd er van rijkswege sedert 1957 op toegezien dat ik mij nooit meer als journalist volledig zou kunnen ontplooien. Professioneel en zelfs privé werden alle mogelijkheden om in mijn onderhoud als free-lancejournalist te voorzien bij voorbaat door de Staat en zijn inlichtingendiensten afgesneden. Een vaste aanstelling heb ik na 1957 nooit meer kunnen krijgen, ook al waren er collega's als Cees Meijer, André Spoor, Jan van Beek en Carel Enkelaar, die op allerlei manieren hebben geprobeerd mij die jaren op de been te houden, in de wetenschap dat ik niet de schurk was die de overheid wilde dat ik was om haar onwettige gedrag jegens mij te rechtvaardigen. In 's lands belang richtte ik mij in 1957 tot het toenmalige parlement. Ik waarschuwde vijf jaar te vroeg dat het gevoerde Nieuw-Guineabeleid tot een debâcle zou leiden. Maar hierdoor werd ik het slachtoffer van onwettige actie vanuit het ministerie van Buitenlandse Zaken. Wat de Staat op bevel van Luns deed was een vorm van karaktermoord met voorbedachte rade, met als gevolg dat ik in 1992 nog altijd een discutabel persoon ben. En wat is er intussen over van de eeuwenlange banden met het op drie na grootste land ter wereld, Indonesië? Waarom slaagde Nederland niet waar andere voormalige kolonisatoren er wél in slaagde een gemenebestrelatie op te bouwen met de vroeger door hun overheerste landen? Want dát was mijn oogmerk, mijn drijfveer om tijdig te waarschuwen toen het eeuwige te laat nog niet had toegeslagen. | |
[pagina 130]
| |
In 1992 kom ik uit eigenbelang bij U aankloppen. De aan deze brief voorafgaande rapportage spreekt voor zichzelf. Het resultaat van de overheidssabotage doet zich nu, na mijn 65ste jaar, extra voelen. Tussen 1980 en 1990 moest ik steeds meer interen en heb ik via aan mij verstrekte gelden van de bank uiteindelijk ook het huis dat mijn ouders mij nalieten, verspeeld. Mede daarom trok ik me terug in een appartement te Johannesburg, om aan mijn dagboeken te werken. Maar opnieuw heeft men mij vanuit Den Haag niet met rust gelaten. De Lunsdossiers werden ook aan Pretoria doorgegeven, met als gevolg dat men ook daar aan mijn integriteit begon te twijfelen. Maar helaas voor het ministerie van Buitenlandse Zaken is de Zuidafrikaanse bureaucratie zo lek als een mandje. Ik was de eerste Nederlandse journalist die door president F.W. de Klerk werd ontvangen en ik zou de eerste journalist zijn die tijdens zijn bewind zonder opgaaf van redenen uit het land werd verwijderd. Ieder verzoek aan de Nederlandse ambassadeur, P.A. van Buren, mij in mijn penibele situatie te hulp te komen bleef steevast onbeantwoord. Men stak geen vinger uit om mij te helpen. En slechts met vliegtuigbagage en achterlating van mijn hele bezit kwam ik 4 augustus 1992 in Nederland aan. Ik ben letterlijk op straat gezet. Den Haag gaf Pretoria de rugdekking die men nodig had om deze nieuwe onrechtmatige en niet nader toegelichte daad uit te kunnen voeren, terwijl de Zuidafrikaanse Geheime Dienst me waarschuwde, dat de nieuwe ellende feitelijk uit Nederland was georkestreerd. Men ontkent dit hier, maar aan de in dit boek gepubliceerde stukken kunt U zien, dat minister Luns al in 1962 aan de vakbond schreef niet te begrijpen waar ik mij over beklaagde, terwijl hij mij in het strikte geheim tot persona non grata voor het leven had laten verklaren. De Wet Openbaarheid van Bestuur is inmiddels opnieuw ingeschakeld om te proberen te achterhalen welke smerige streken er deze keer zijn uitgehaald om mijn leven te verstoren. De dossiers van Luns zijn immers een eigen leven gaan leiden. Zijn leugens werden de waarheid. Vanuit Uw midden is er bij het lezen van deze reportage op gewezen, dat ik de opvolgers van minister Luns, de heren Schmelzer, Van der Stoel, Van der Klaauw en Van den Broek, over één kam scheerde. Maar alle bewindslieden na Luns hebben voor | |
[pagina 131]
| |
waar aangenomen wat Luns over mij in de overheidscomputer, uit pure wraakzucht over zijn ongelijk, had laten opnemen. Het was trouwens niet alleen Buitenlandse Zaken dat zich onbehoorlijk gedroeg. De inlichtingendiensten zijn minstens even schuldig. Naar ik heb begrepen is de stemming in politiek Den Haag gericht op een zichzelf doorlichten op daden van corruptie en onbehoorlijk bestuur. Men spreekt over het opzetten van een denktank voor dit doel. De BVD zou moeten onderzoeken waar systematische corrumpering en manipulatie van overheidspersoneel plaatsvindt. En wie licht de BVD door? Minister Dales spreekt vroom over ‘machtsbederf’ en ‘het verval van normen’. Reeds jaren geleden heb ik glashard aangetoondGa naar voetnoot89. hoe mijn hele leven lang ambtenaren van de inlichtingendiensten mij op de hielen hebben gezeten om mij de normale uitoefening van mijn beroep onmogelijk te maken. De Staat heeft mij recht-toe-recht-aan 35 jaar lang naar den brode gestaan. Alle verzoeken om aan de hand van de Wet Openbaarheid van Bestuur mijn dossiers te mogen inzien werden door ambtenaren niet of ondeugdelijk beantwoord. De BVD liegt als hij zegt dat er geen dossiers over mij zouden bestaan. Mijn naam zou slechts in dossiers van anderen voorkomen, die mij niet mogen worden gegeven. Er is een tijdperk van bereidheid de hand in eigen boezem te steken aangebroken. De koningin gaf dit zonder meer aan in haar jongste troonrede. Dit is strikt noodzakelijk, wil men het bij de burgers ontstane cynisme effectief bestrijden. Maar laat men dan in hemelsnaam niemand uitzonderen. De handel en wandel van iedereen zal opnieuw moeten worden bekeken, inbegrepen het gehalte van de medewerkers van het kabinet van de Koningin zelf. Wil men werkelijk schoon schip maken, dan zullen ook de schoonmakers onder de loep moeten worden genomen, evenals de inlichtingendiensten. In mijn dilemma heb ik mij in 1990, ondersteund door de journalistenbond van het FNV, gewend tot de Koningin, de premier, de minister van Buitenlandse Zaken en wie verder maar luisteren wilde in Den Haag, in de hoop binnenskamers tot een schikking te komen. Hans van den Broek liet een van | |
[pagina 132]
| |
zijn juristen schrijven: ‘Procedeert U maar!’ Dit bewijst dat de Lunsdossiers nog altijd voor waar worden aangenomen en dat de huidige bewindsman op BuZa een nieuwe onbehoorlijke bestuursdaad aan de waslijst van wandaden van de Staat heeft toegevoegd. Want wat betekent dit antwoord? Dat Van den Broek en de zijnen menen het recht te hebben geld van de belastingbetalers over de balk te gooien teneinde te trachten foutief gedrag via juridische capriolen recht te strijken. Dit heeft weinig met politieke integriteit te maken. Ik zal niet rusten vóór de fameuze Lunsdossiers zijn erkend als frauduleus en onwaar. Ik dank het aan mijn beroep op de Raad van State en het fatsoen van de voormalige secretaris-generaal van BuZa, B.R. Bot, dat ik te langen leste muurvast kan bewijzen wat er in werkelijkheid is gebeurd. Het mysterie van de eindeloze ellende die ik heb ondervonden is eindelijk opgelost. Opvallend is dat de PvdA en D66 op morele en ethische gronden bereid zijn zich alsnog met de zaak te willen bemoeien, ook al is deze thans sub judice na de botte afwijzing van een aanbod tot een redelijk compromis te komen. Mijn vakbond en ik zijn namelijk een procedure tegen de Staat begonnen. Andere politici, zoals Hans Gualthérie van Weezel, die sympathiek staat tegenover mijn gevecht, en C. Wiebenga stelden zich strikt formeel op en bleken niet bereid mee te helpen om de Staat te overtuigen geen nieuwe onbehoorlijke bestuursdaden aan de vorige toe te voegen. Laat de rechter maar beslissen, aldus het CDA en de VVD. Hopen zij wellicht dat de landsadvocaat een formulering zal kunnen vinden om de scheve schaatsen van bewindslieden alsnog glad te strijken? Er ligt echter een onontkomenlijk precedent in de handelwijze van Elco Brinkman, die in 1985 zo fatsoenlijk was als minister van WVC de cineast Joris Ivens op 87-jarige leeftijd een levenlang van onrechtmatige overheidsobstructie te compenseren met 800 000 gulden en een lintje van Hare Majesteit. Ivens werd gesaboteerd wegens zijn communistische sympathieën. Ik werd persona non grata vanwege het spreken van de waarheid. Vandaar dat ik, op 67-jarige leeftijd, U allen ongeacht partij of geloof vriendelijk zou willen verzoeken in te grijpen om te voorkomen dat jarenlang moet worden geprocedeerd om nader vast te stellen hoe en door wie in naam | |
[pagina 133]
| |
van de Staat onrecht werd gedaan. Op het moment dat vanuit het parlement de Staat aan zijn jasje zou worden getrokken met de opdracht een voor beide partijen aanvaardbare schikking te zoeken, zal de procedure uiteraard worden stopgezet. Er zou een einde kunnen worden gemaakt aan wat mij is overkomen, door vernietiging van de Lunsdossiers en een redelijke compensatie. Hiervoor vraag ik Uw aller medewerking.
Willem Oltmans, 18 september 1992 |
|