resoluties van de Algemene Vergadering zal niet nalaten de Nederlanders in Indonesië in een precaire positie te plaatsen, waarin zij zich thans allerminst bevinden.
Bovendien worden Nederlands reputatie en de veelvuldige kansen van Nederlanders in Azië door informatie en propaganda betreffende de koloniale toestanden in Nieuw-Guinea ten zeerste geschaad.
Een voor beide partijen bevredigende oplossing kan alleen door de Nederlandse Regering tesamen met de Indonesische Regering worden gezocht met het oog gericht op de toekomstige ontwikkelingen in Azië en de blijvende mogelijkheden aldaar voor het Nederlandse beroeps- en bedrijfsleven zonder terugblik naar het verleden. Een welgemeende erkenning van het bestaansrecht van een nieuw Indonesië in een nieuw Azië is voor Nederland in dezen een onvermijdelijk uitgangspunt. Voor Indonesië evenzeer als voor Nederland geldt het vergeven en vergeten van oud zeer. Een toenadering in de toekomst is onafscheidelijk verbonden aan het afstand doen van het verleden.
Een waarachtig besef van de huidige rechtsovertuigingen in de wereld en van de machtsverhoudingen tussen West en Oost leidt tot het inzicht, dat in Zuidoost-Azië een territoriale en koloniale plaats voor Nederland niet lang meer blijft ingeruimd. De Aziatisch-Afrikaanse staten bezield met de ‘geest van Bandung’ en verenigd in him politieke strijd tegen het westers-blanke kolonialisme in het Oosten vormen een in aantal en invloed nog steeds toenemend en eensgezind front tegenover de koloniale mogendheden, die steeds minder bijstand ondervinden van de in deze kwestie verdeelde en onverschillige staten van het Westen. Voor de Nederlandse Regering bestaat er waarlijk geen aanleiding bij Atlantische bondgenoten of Europese staten voor haar huidige standpunt meerdere steun te verwachten. Geheel ongeacht de politieke en economische belangen van Indonesië, die bij de overwegingen van ondergetekenden in het onderhavige geval geen rol spelen, en afgezien van de strategische of demografische argumenten van andere landen, die toch immers voor het verafgelegen Nederland nauwelijks van enige invloed mogen worden geacht, staat het voor ondergetekenden vast, dat handhaving van de status-quo in Nieuw-Guinea voor Nederland noch politiek of materieel noch momenteel of in de voorzienbare toekomst uitzichten biedt.
Namens het Nederlansde volk mogen de Nederlandse Regering en Volksvertegenwoordiging zich wel in alle ernst en eerlijkheid afvragen of volgens de doelstellingen, beginselen, werkzaamheden en handelingen van de Verenigde Naties naast de Westerse missie van Internationale Technische Hulp aan Oosterse volken het moreel te verantwoorden blijft tegenover het buitenland in West en Oost, tegenover Indonesië, tegenover eigen burgerij en niet in het minst tegenover 70 000 Nederlanders in Indonesië om de uiteindelijke zelfbeschikking van enige honderdduizenden Papoea's tot een onbepaalde tijd in de toekomst uit te stellen door een koloniaal beleid althans voor een aantal jaren te handhaven.
De koloniale ‘mission sacrée’ van het Westen in het Oosten, ongeacht de morele en materiële waarde daarvan in het verleden, kan niet langer in rust en vertrouwen worden voortgezet. De Nederlandse Regering zou het landsbelang dienen met een onderzoek naar alle mogelijkheden, hoe en wanneer met in achtneming van de noodzakelijke overgangsmaatregelen het Nederlandse volk uiteindelijk van deze ‘white man's burden’ kan worden ontslagen. Dit geldt temeer, nu het volk van Nederland overtuigd is, dat de onafhankelijkheid van de vele andere meer of minder ontwikkelde, onderling zeer verschillende en verspreide volkeren van de vroegere Nederlands-Indische Archipel een historische onafwendbaarheid is geweest.
Theoretische beschouwingen over het huidige Nederlandse gezag in Nieuw-Guinea verliezen aan werkelijke betekenis naarmate de praktische verwezenlijking daarvan meer en meer problematisch wordt. Gehee los van morele motieven en rationele argumenten, welke zij persoonlijk in het geding kunnen brengen, zijn ondergetekenden van oordeel, dat om zakelijke redenen alleen reeds Nederlands tegenwoordige positie in Nieuw-Guinea niet wenselijk en op langere duur ook niet houdbaar is.
Het internationale recht, dat de betrekkingen en problemen tussen Nederland en Indonesië behoort te beheersen, biedt Nederland geen bruikbare rechtsmiddelen. De internationale politiek, die helaas meer dan het recht de positie van Partijen in dit territoriale en koloniale conflict bepaalt, keert zich met de jaren tegen Nederland ten gunste van Indonesië. Terecht of ten onrechte, Nederlands positie wordt allengs zwakker.
Om het even of de burgerij, de Volksvertegenwoordiging of de Regering van Nederland zulks met verontwaardiging afkeurt of in berusting aanvaardt, in haar door alle partijen geschraagde politiek inzake Nieuw-Guinea zal iedere Indonesische Regering de wereld van morgen merendeels aan haar zijde vinden. Deze feiten en verwachtingen in de buitenlandse betrekkingen behoren niet vanwege binnenlandse partijpolitiek of overzeese bestuursethiek in Nederland te worden verbloemd.
Nederlanders in Indonesië roepen hun Regering in het Vaderland toe: ‘Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald!’
In verband met het bovenstaande hebben ondergetekenden de eer de Leden van de Staten-Generaal eerbiedig te verzoeken wel ten spoedigste te overwegen of het Nederlandse belang niet gebiedend eist, dat de Nederlandse Regering haar afwijzende en onbuigzame houding wijzigt en zich alsnog bereid verklaart met de Indonesische Regering van gedachten te wisselen teneinde ‘door vredelievende en redelijke middelen’ te geraken tot een definitieve vaststelling van de staatkundige status van Nieuw-Guinea in een geest van verdraagzaamheid, welwillendheid, bereidheid en vertrouwen.
Aldus opgesteld en ondertekend te Djakarta op 26 Januari 1957.