USSR 1976-1990
(1976)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
[USSR 1976-1990]Dit zijn een aantal van mijn aantekeningen over tien reizen naar de Sovjet-Unie in de periode 1971-1976. Het is geen analyse van het socialisme of een oordeel over de Sovjet-staat. Dit zijn een reeks willekeurige indrukken van een niet-communist, die in het westen opgroeide en zich sedert 1958 in de rijkste, welvarendste samenleving van de moderne wereld, de Verenigde Staten van Amerika, vestigde. Het zijn persoonlijke impressies voornamelijk gebaseerd op gesprekken, die met behulp van de journalisten Tamara Sachnazarova en Vladimir Molchanov van het persbureau Novosti (APN) en de tolke Eugenia Makarova werden gevoerd. Dit verhaal is niet in de laatste plaats bedoeld als voer voor anti-communisten. Er gebeurt namelijk veel meer in de USSR dan dat mensen met een afwijkend gedrag of meningen, tegengesteld aan de regering, naar kampen in Siberië worden verbannen. Er zijn ook andere communisten dan Alexander Solzhenitsyn of Andrei Sacharov. Deze reportage beoogt plaats in te ruimen voor die inwoners in de Sovjet-Unie die het wèl of misschien ten dele eens zijn met de huidige uitvoering van het Marxisme-Leninisme. Bij mijn vertrek uit Moskou eind 1975 vroeg mij een journalist van het regeringsblad ‘Izwestia’ welke de onmiddellijke gedachte was, die bij me opkwam. Ik antwoordde: ‘Nu ik iets van uw land heb gezien en leren kennen ben ik nog nooit zo bezorgd geweest om onze westerse democratie.’ Dit boekje beoogt de bron van die bezorgdheid nader te illustreren.
Op een zomerdag in augustus ontmoette ik ergens langs de Finse Golf een zeventig-jarige dame. Zij las een roman. Ik schreef in mijn dagboek. Zij droeg een lichtblauwe zomerjurk, had donkerbruine ogen, rood geverfd haar en een coquet hoedje op. In perfect Engels vroeg zij mij of ik gedichten schreef. Er ontspon zich een gesprek. Zij doceerde Engels aan de Universiteit van Leningrad en was met vacantie. Wij spraken over de achterdocht over en weer in Oost- en West-Europa en de pas gesloten Conferentie voor Europese samenwerking en veiligheid in Helsinki. | |
[pagina 6]
| |
Zij: ‘Er zijn natuurlijk bij ons, als overal elders, zoveel meningen als er mensen zijn. Ons volk is in wezen openhartig, maar wij hebben veel vijanden in de wereld. Wij moeten op onze hoede zijn. Onze regering heeft in Helsinki duidelijk te kennen gegeven met alle mensen vrienden te willen zijn. Ik ben zelf geen communist, maar ik ben het met de regering eens. Wij willen leven, studeren, werken en lezen. Wij willen niet opnieuw een oorlog. Wij hebben genoeg geleden.’ Ik: ‘Maar ondanks de zogenaamde détente gaat de ideologische strijd tegen het westerse kapitalisme gewoon door.’ Zij: ‘Dàt is het leven. De geschiedenis zal uitwijzen welk systeem op den duur voor alle mensen het meest aanvaardbaar zal zijn.’ Ik: ‘Ik zal over uw gevoelens schrijven.’ Zij: ‘Ik houd best van een grapje, maar u moet mij geen beentje lichten.’ Ik: ‘Ik meen het.’ Zij: ‘Maar ik heb mij niet op dit gesprek geprepareerd. Mijn haar zit niet goed en ik ben niet naar de kapper geweest.’ Ik: ‘Mijn moeder is haar hele leven niet naar de kapper gegaan. Zij deed haar coiffure zelf, net als Nina Khrushchev.’ Zij: ‘Maar misschien had uw lieve moeder net zulk mooi haar als u...’
Gedurende mijn verblijf in de USSR werd ik voortdurend geconfronteerd met gevoelens, zoals deze onder woorden werden gebracht door deze docente Engels. Achterdocht en twijfel omtrent de buitenwereld staan om begrijpelijke redenen centraal in de gedachten van de Sovjet-mens. De geschiedenis heeft hem geleerd op zijn hoede te zijn. Wat weten wij ook eigenlijk van het ware levensverhaal van het Sovjet-volk? Kennen wij de ideologie waarop de moderne Sovjet-staat werd gefundeerd? Begrijpen wij, dat wij in 1976 in de USSR met een gigantisch sociaal-economisch experiment worden geconfronteerd? In het algemeen was men dan ook gereserveerd. Dit bemoeilijkte dikwijls het leggen van werkelijke contacten. Onmogelijk was dit echter niet. Na een gesprek met vijf studenten in het ouderlijk huis van één van hen kreeg ik de volgende dag een aandenken aan onze ontmoeting. Karen had in het Sovjet-leger in de DDR gediend. Hij gaf mij, namens hen allen, de leren riem | |
[pagina 7]
| |
met het koperen koppelstuk en het hamer-en-sikkel embleem, die hij tijdens zijn diensttijd had gedragen. Later zei mij een lid van het Europese Comité voor veiligheid en samenwerking in Moskou: ‘Bij ons betekent dit dat jullie bloedbroeders zijn geworden.’
Het waren niet de taalproblemen, die ik als handicap heb ervaren, maar eerder mijn eigen diep verankerde wantrouwen jegens alles en iedereen. Ergens in het zuiden kwam ik uit een kerk. Tientallen mensen waren daar in gebed verzonken en brandden er kaarsen. Ik zag een jonge man fotograferen. Ik hield hem voor een Zweed met lang blond haar in een blazer met jeans. Hij bleek echter een Sovjet-student te zijn, die redelijk goed Engels sprak. Ik nodigde hem uit naar mijn hotel te komen voor een gesprek, maar hij kwam niet. De volgende dag, tijdens een diskussie met de dekaan van de journalistieke faculteit van de Universiteit van Yerevan (Armenië) en een dertigtal studenten, bracht ik dit voorval ter sprake en vroeg of hij bang was geweest om mij te bezoeken in verband met politie-controle. Meisje: ‘Veel van onze studenten zouden wel met u willen spreken. Zij vragen zich echter af, wat u later zult schrijven. Wij hebben onplezierige ervaringen met buitenlanders.’ Ik: ‘Wat bedoel je?’ Meisje: ‘Dat er helemaal niet geschreven wordt wat wij hebben gezegd.’ Jongeman: ‘Onze studenten zijn niet bang voor de militia. Maar zij twijfelen aan de ware bedoelingen van buitenlanders. Soms worden de wetten overtreden.’ Ik: ‘Bijvoorbeeld?’ Jongeman: ‘Dit gebeurt via seksuele handelingen en soms worden voorstellen tot illegale valutahandel gedaan.’
Ergens aan de grens met Mongolië werd ik in een kantoor van de luchtvaartmaatschappij ‘Aeroflot’ aangesproken door een | |
[pagina 8]
| |
twintig-jarige jongen. Ik zat notities te maken. Hij informeerde in welke taal ik schreef. Mijn begeleidster, Eugenia Makarova, die de passage aan het regelen was, kwam prompt aangestoven en gaf de zich van geen kwaad bewuste jongen een stevige uitbrander. Hij was onbeleefd geweest om mij te storen. Ik kwam tussenbeide en zei het juist prettig te vinden met de jeugd van de autochtone bevolking in Burrijat contact te hebben. Ik nodigde hem uit om 21.00 uur naar het hotel te komen en vroeg hem enige van zijn vrienden mee te brengen. Het was een koele zomeravond. Het was druk in de stad en de trottoirs vol wandelaars en groepen pratende mensen. Eugenia en ik wachtten buiten op de jongelui. Het werd 21.30 en 21.45. Ik gaf de hoop op. Ik beschuldigde mijn APN-begeleidster ervan, dat zij opzettelijk het geplande gesprek onmogelijk had gemaakt, waarschijnlijk door iets in het Russisch te zeggen, wat de jongen verder had afgeschrikt. Ik voelde mij op dat ogenblik aan de heidenen overgeleverd zonder kennis van de taal. Midden in ons verhit debat, om ruim 22.00, het was allang donker geworden, verschenen zes jongens. Zij hadden gesport en verontschuldigden zich te laat te zijn gekomen. Eugenia straalde.
Het ging hier dus om een willekeurige groep jongelui van 17 tot 24 in de plaats Ulan Ude, niet ver van de grens van Mongolië. Met verbazing constateerde ik een zeer ontwikkeld politiek bewustzijn bij deze jongens, die op iedere vraag ogenblikkelijk een antwoord formuleerden. ‘Wat denken jullie van de toestand in Portugal?’ Giena (19): ‘Niet zolang geleden heeft daar een staatsgreep plaats gehad. Een botsing was onvermijdelijk, want het leger bestaat uit verdedigers van het volk. Alle vredelievende krachten in de wereld steunen de strijd van het Portugese volk.’ Ik: ‘Denk je dat het land communistisch zal worden?’ Giena: ‘In de toekomst zeer zeker. Wat er nu plaats heeft kan geen communisme worden genoemd. Maar het komt.’ Ik bracht naar voren, dat een meerderheid van het Portugese volk voorlopig op niet-communistische partijen had gestemd, maar dat scheen voor de jongelui geen verschil te maken. Ik: ‘Komt er oorlog?’ | |
[pagina 9]
| |
Dugar (24): ‘De wereld begint eigenlijk in te zien, dat niemand van de oorlog zal profiteren. Wie zou er nog een oorlog kunnen winnen? Leonid Brezhnev heeft in Helsinki onderstreept, dat ons hele volk die overeenkomst steunt. Dat is waar. Wij hebben het initiatief genomen om de reële mogelijkheid van een nieuw gewapend conflict uit te bannen. Er zijn nog wel incidenten geweest, zoals om Cuba, Tsjecho-Slowakije en Vietnam. Maar het zijn locale botsingen gebleven. Zij hadden immers ook nieuwe oorlogen kunnen veroorzaken?’ Ik: ‘Jullie leggen anders wel een fiks arsenaal raketten aan.’ Yuri (23): ‘We worden wel gedwongen dergelijke wapens te produceren. Toch is de tijd rijp voor toenadering tussen socialistische en kapitalistische landen. Het zal een moeilijke weg zijn, maar we hadden er al jaren geleden aan moeten beginnen.’ Ik: ‘Fidel Castro slaagde er alléén in een rechtvaardiger maatschappij te stichten via een felle guerillastrijd.’ Dugar: ‘Lenin heeft de weg gewezen. Er zijn twee manieren: met gebruik van wapens en langs vreedzame weg. In Chili is het socialistische experiment mislukt, omdat er in sommige omstandigheden strijd moet worden geleverd om de revolutie te verdedigen. Salvador Allende heeft dit verzuimd. Trouwens, het zou mij niet verwonderen wanneer eens het volk van de V.S. tegen zijn machthebbers in opstand zou komen en de militaire en politieke leiders in Washington de atoombom zouden gebruiken om de revolutie neer te slaan. Maar of zij dergelijke wapens gebruiken of niet, wanneer het getij eenmaal zal zijn gekeerd, is er niets meer wat de politieke veranderingen kan tegenhouden.’ Yuri (20): ‘Nederland heeft een koningin, maar wat voor regering hebt u?’ Ik: ‘Wij hebben naar westerse maatstaven gerekend een progressieve regering. Dat kan bij een constitutionele monarchie.’ Yuri: ‘Omdat uw koningin absoluut geen macht heeft kan dat misschien. Uw koningshuis is een traditie. Het Nederlandse volk zou een einde aan die toestand moeten maken. Koningshuizen zijn uit de mode. Ieder volk heeft haar eigen tradities. Maar die koninginne-traditie leeft te lang door.’ Wij spraken tot lang nà middernacht. Wat met een incident tussen Eugenia en mij was begonnen, omdat ik KGB schimmen zag, eindigde met een zicht in de opvattingen van de Sovjetjeugd. | |
[pagina 10]
| |
Hier moet ik volledigheidshalve bij aantekenen, dat men zich van de zijde van APN en de Sovjet-ambassade in Den Haag nogal ernstig verontrust toonde over de uitspraak van deze jongeman in Burrijat: ‘Gesteld dat men in Den Haag zou denken, dat wij van onze zijde deze ontmoeting opzettelijk in elkaar zouden hebben gezet?’ Hier heb ik op geantwoord: ‘Het is voor mij voldoende, dat ik weet dat dit niet het geval is geweest.’
Sommige gesprekken liepen om andere oorzaken dan taal- of achterdochtproblemen uit de hand. Tijdens een bezoek aan een Pedagogische Akademie voor drieduizend jonge vrouwen in Alma-Ata, Kazakhstan, had ik reeds enige tijd met de directrice en een viertal docenten zitten praten, toen onverwachts een oudere (mannelijke) hoogleraar in de filologie mij de vraag stelde: ‘Hoe durft u eigenlijk onze samenleving met die in de V.S. te vergelijken?’ Ik voelde mij overrompeld en antwoordde half in scherts: ‘Ik durf alles.’ Professor: ‘U vergeet, dat in de V.S. thans 7 miljoen werklozen zijn.’ Ik: ‘Sorry. Het zijn er ruim acht miljoen.’ Professor: ‘En u wilt die situatie met de Sovjet-Unie vergelijken?’ Ik: ‘Maar hoe komt het, dat niemand van die 8 miljoen werklozen in Amerika zou willen ruilen met het leven in uw maatschappij?’ De professor werd woedend, zei iets in het Russisch, stond op, liep de kamer uit en smeet de deur dicht.
Dan is er het 's lands wijs 's lands eer. Lenin is nu eenmaal de Willem van Oranje of de George Washington van zijn land. Zijn portret of buste vindt men in iedere school, kantoor, bedrijf of gebouw. Bij het roodmarmeren mausoleum voor Lenin langs de muur van het Kremlin staan dagelijks duizenden en duizenden burgers uit alle hoeken van de staat geduldig in de rij, soms bij 10, 15 of 20 graden | |
[pagina 11]
| |
onder nul, om de bedevaart naar het symbool van de revolutie te vervullen. In totale onbeweeglijkheid bewaken twee jonge militairen dag en nacht de ingang tot het gedenkteken, de zwarte laarzen glimmend gepoetst, de bajonet op het geweer, dat aan de voet staat, de zware bontmuts op het kort geknipte haar. Men onderschatte het levende patriotisme van het moderne volk van de USSR niet. Ik geloof, dat de bittere ervaringen van de tweede wereldoorlog met dit diep beleefde eenheids- en natiegevoel van de Sovjet-mens veel te maken hebben. Buitenlandse gasten laten zich dikwijls verleiden tot het maken van ironische opmerkingen over deze Leninverering. Het is een factor die schijnt mee te spelen bij de gereserveerdheid en het wantrouwen, dat vele mensen in de USSR jegens buitenlanders koesteren. Ik heb hier begrip voor en toch heb ik eraan mee gedaan. Tijdens een bezoek aan de rector van een conservatorium in het zuiden van de Sovjet-Unie viel mij in diens werkkamer onmiddellijk op dat niet Lenin boven zijn bureau hing maar een geschilderd portret van de jonge Mozart. Ik maakte er een opmerking over, wat hem kennelijk in verlegenheid bracht.
De Amerikaanse psycholoog Gordon W. Allport waarschuwde dat het gemakkelijker was een atoom te splijten dan een vooroordeel.Ga naar eind1. Terugblikkend naar het jaar 1971 is het voor mij verbazingwekkend met hoeveel misvattingen en vooroordelen ik überhaupt naar de USSR ben afgereisd. Dat is dan het eindproduct van de ravage, die jarenlange anti-propaganda en aperte onwaarheden over het socialisme en haar doelstellingen in het brein van de westerse mens aanrichtten. De Amerikaanse expert en oud-ambassadeur in Moskou, Llewellyn Thompson, sprak over de ‘verschillende niveaus van ongeïnformeerdheid in het westen ten aanzien van de USSR.’ In diens laatste uitvoerige rapport aan Den Haag beklaagde onze eigen vertrekkende ambassadeur, G. Beelaerts van Blokland, zich in 1971 over gebrek aan communicatie tussen hemzelf en het ministerie. ‘Wat ik hier in Moskou werkelijk doe komt vrijwel alléén neer op het rechttrekken van misvattingen thuis.’ De heer Beelaerts vervolgde: ‘Verder dan een enge ambtelijke kring dringen deze rechtzettingen nauwelijks door. | |
[pagina 12]
| |
Wensdromen blijven vele regeringen parten spelen. Het resultaat is, dat de meningen van de NAVO en de EEG in Brussel over de Sovjet-politiek de resultante zijn van nationale misvattingen.’Ga naar eind2. Wanneer Harer Majesteits ambassadeur van mening is, dat op regerings- en militair niveau onjuist over de USSR en haar doelstellingen wordt gedacht of gefilosofeerd, kan men zich afvragen hoe onnauwkeurig het grote publiek in westerse landen over de Sovjet-Unie is geïnformeerd.
Zelf behoor ik tot die personen, die nà de oorlog ernstig rekening hielden met een mogelijke Sovjet-invasie van West-Europa. Om die reden ook ben ik in 1948 politieke wetenschappen gaan studeren aan de Yale Universiteit in de Verenigde Staten. Mijn twee broers vertrokken om dezelfde reden naar Zuid-Afrika, later daarheen gevolgd door mijn ouders. In tal van gesprekken heb ik dit collectieve gevoel van angst voor de USSR besproken. Voor iedereen in de Sovjet-Unie is het een volmaakt onbegrijpelijke affaire. Ook personen, die ik onder vier ogen sprak, bleken het spoor over de oorsprong van dit vraagstuk bijster. Ik vroeg eens aan een Sovjet-diplomaat in Moskou, die ik in het buitenland een aantal jaren geleden had leren kennen, of de vrees in Europa voor communistische legerscharen was terug te leiden tot de indertijd circulerende berichten over Stalinistische zuiveringen van tegenstanders van het regime. Diplomaat: ‘Gesteld, iemand heeft een misdaad begaan. Hij wordt gearresteerd, veroordeeld en zit zijn straf uit. Moet men hem teruggekeerd in de maatschappij dan met de vinger blijven nawijzen? Wij zien naar de toekomst. De Amerikaanse pers is erover verbaasd, dat wij niet meer over Vietnam spreken. Voor ons is dit normaal. Wij hebben de Amerikaanse oorlog in Azië veroordeeld. Voor ons is dit chapiter afgesloten. Dat betreft ook aspecten van het beleid van Stalin. Ook dat hebben wij afgewezen. Solzhenitsyn schijnt over dit onderwerp echter niet uitgepraat te raken.’ | |
[pagina 13]
| |
Alléén sobere en objectieve informatie over de USSR zou aan de heersende misvattingen of wensdromen ten aanzien van het socialisme een einde kunnen maken. Chekov noemde schrijven ‘borduren op papier’. ‘Het is zaak om zich, als men gaat zitten om gedachten op papier uit te drukken, zo koud als ijs te voelen,’ zo meende hij. Ik moet zeggen, dat ik met reizen, ontmoeten en notities maken in de USSR, inderdaad uiterst koel ben begonnen. Ik begreep er ook absoluut niets van wat er in de Sovjet-Unie aan de hand was. Bijna niemand bericht over alledaagse dingen uit dat land. Weinigen schijnen bereid te zijn weer te geven wat anderen dan de dissidenten over het bewind in Moskou te zeggen hebben. Voor mij is komen vast te staan, dat de publiciteit in het Westen bijna steeds is samen te vatten als één gigantische georchestreerde verlakkerij. Een ander beduvelen is slecht. Je zelf beduvelen kan rampzalige gevolgen hebben. De kennismaking met de USSR heeft mij in ieder geval verwarmd.
Hoe bereikt ons het merendeel van de informatie over de Sovjet-Unie? Via de Britse, Franse of Amerikaanse persbureaus of de nieuwsdiensten van de ‘Le Monde’, de ‘New York Times’ of de ‘Los Angeles Times’. De meeste buitenlandse waarnemers, diplomaten en journalisten zijn het er roerend over eens dat het buitengewoon moeilijk is om betrouwbare en zakelijke inlichtingen te verzamelen in Moskou, laat staan rond het Kremlin. De diverse buitenlanders diepen dan ook veel gegevens op uit de aan stringente censuur en regels onderworpen Sovjet-pers. Wanneer bijvoorbeeld de directeur van het USA-Instituut van de Sovjet-Akademie van Wetenschappen in de ‘Izwestia’ een boeiende beschouwing publiceert over de laatste stand van de ontspanningspolitiek, zal de buitenlandse kolonie zijn artikel minutieus analyseren. Terecht want Georgi A. Arbatov voert lange gesprekken met Henry Kissinger of hij zal partijleider Brezhnev begeleiden naar besprekingen op het buitenverblijf van de Amerikaanse president op Camp David. | |
[pagina 14]
| |
Moskou functioneert als één monsterachtige geruchtenfabriek. Ik ken collega's, die reeds vele jaren in de Sovjet-Unie wonen. Hun werkkamers barsten van de lijvige boekwerken over Marxisme en Leninisme, veelal in het buitenland geschreven. Zij spreken Russisch. Zij lezen de taal vlot. Zij hebben contacten, waarbij het er vooral om schijnt te gaan een zo gevarieerd mogelijk gezelschap zogenaamde dissidenten te kennen en tot nieuwe uitspraken te brengen. Wat men van deze opponenten van het regime te horen krijgt wordt collegiaal aan elkaar doorgespeeld. Tegen de tijd dat de aldus verkregen informatie de westerse lezer of televisiekijker bereikt zit men midden in Baron von Münchhausen. ‘De journalist of schrijver,’ merkte Marx reeds in 1860 op,’ die de journalistiek verkracht door er meer aan te willen verdienen moet als straf voor deze innerlijke slavernij censuur, dus slavernij van buitenaf opgelegd krijgen.’
De USSR is het grootste land ter wereld, nl. 22,4 miljoen vierkante kilometer. De staat is even groot als de helft van Europa en één-derde van Europa samen. De afstanden in dit imperium met 253 miljoen mensen zijn onmetelijk. De vlucht van Amsterdam, via New York en San Francisco naar Honolulu op Hawai is ongeveer gelijk aan de lengte van het grondgebied van de USSR. Nederland heeft één journalist in de Sovjet-Unie gestationeerd, een correspondent van de AVRO-radio en het ‘Algemeen Dagblad.’ Dit bijvoorbeeld in tegenstelling tot een klein fascistisch land als Spanje, waar een batterij Nederlandse verslaggevers opereert.
Nog verbazingwekkender zijn de Sovjet-specialisten, die zich van ver buitenaf uitspreken over wat er binnen de muren van het Kremlin wordt gedacht, gezegd, gepland of gedaan. Bijvoorbeeld: Victor Zorza, die vanuit Washington D.C. zijn parels van wijsheid en kennis als Sovjet-expert over de westelijke media ook in de Nederlandse pers uitstrooit.Ga naar eind3. Al jarenlang speculeert Zorza over ‘de slag’ in Moskou inzake | |
[pagina 15]
| |
de opvolging van partijleider Leonid Brezhnev. Volgens hem draait alles wat er in de USSR gebeurt rond de persoon van Brezhnev, die ‘zijn’ conferentie van Helsinki nodig had om ‘zijn’ prestige overeind te kunnen houden of die ‘zijn’ politiek van détente op leven en dood jegens het Politbureau en het partijcomité moet verdedigen. Zorza interpreteert het Sovjet-gebeuren in een volmaakt westerse denktrant en gaat steeds weer voorbij aan de uitgesproken collectieve beleidsvorming in de Sovjet-Unie. Moskou is beslist geen Washington, waar twee heren, Nixon en Kissinger, in geheim conclave besluiten of Hanoi al dan niet met kerstmis gebombardeerd zal worden. De Britse USSR-deskundige, Edward Crankshaw, schreef daarentegen: ‘Wanneer men zegt, dat Brezhnev staat of valt met het slagen of falen van “zijn” ontspanningspolitiek, dan waardeert men dit volgens mij fout. Afgezien van de vraag wat deze politiek feitelijk inhoudt en tot hoeverre men van slagen kan spreken, betwijfel ik de juistheid van de mening, dat dit een persoonlijke politiek is.’Ga naar eind4. Natuurlijk voert Brezhnev geen privé-politiek zoals sommige Amerikaanse presidenten, die met een uiterst kleine kring van persoonlijk gekozen medewerkers en in flagrante strijd met de grondwet of de democratische rechten van het Congres, militaire of para-militaire maatregelen hebben doorgedreven, die reeds miljoenen mensenlevens hebben geëist.
Anderzijds heb ik moeten constateren, dat de Sovjet-leiding twee linker handen lijkt te hebben ten aanzien van hun informatie- en voorlichtingsapparaat. Ik kreeg dikwijls de indruk, dat men geen zin en geen tijd had in het gezeur van westerse correspondenten, die in Sovjet-ogen meestal al anti zijn vóór zij voet op de bodem van de USSR hebben gezet. Toch geloof ik, dat modernisering en coördinatie op dit terrein in Moskou dringend is gewenst. De huidige primitieve situatie heeft nadelige gevolgen naar alle kanten. Collega Yuri Sbitnev, directeurgeneraal van het weekblad ‘Ogonok’ (oplage 2.250.000 exemplaren) zei mij: ‘Er is al zoveel onwaars over ons land geschreven, er kan best nog wat bij. Alléén zij, die hieraan meedoen, misleiden zichzelf, niet ons.’ Ik heb begrepen, dat een wekelijkse pers-conferentie of een | |
[pagina 16]
| |
praatje voor de televisie van premier Aleksei N. Kosygin ook de komende jaren niet in een vrijwel gesloten regeringssysteem zal passen. In 1917 woonden in het oude Rusland 163 miljoen mensen. Hiervan konden 123 miljoen noch lezen noch schrijven. Er waren nog geen 10 miljoen kinderen op school, terwijl slechts 127.000 scholieren middelbaar onderwijs genoten. Over de problemen waar de revolutionaire regering zich voor geplaatst zag kan men zich thans geen voorstelling meer maken. Yuri Gagarin zou de eerste ruimtereiziger worden zonder dat de wereld zich nog afvroeg of diens ouders misschien tot de vergeten klasse van het oude tsaristische Rusland hadden behoord. Misschien is het grote publiek in de USSR ook nog niet rijp voor uitingen van westerse politieke democratie. Maar men zou wellicht in Moskou kunnen beginnen te denken over het aanstellen van een officiële regeringswoordvoerder, die de buitenlandse pers zowel on-the-record als off-the-record informatie kan verstrekken. Op die wijze zou men de thans nog steeds bloeiende geruchtenindustrie een geplande recessie bezorgen.
Alvorens mijn Sovjet-reizen aan te vangen had ik een uitvoerig gesprek met een leidende functionaris van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Zijn voornaamste suggestie was erop te letten hoe progressief men in de USSR wel was. Wat de media betreft ontdekte ik het volgende. Tijdens de Conferentie in HelsinkiGa naar eind5. ontmoette het lid van de Opperste Sovjet en de politieke commentator van het partijblad ‘Pravda’, Yuri Zukov, de Oostenrijkse Bondskanselier, dr. Bruno Kreisky, en de commentator van de New York Times, C.L. Sulzberger. Kreisky: ‘Ik ben zojuist opgebeld uit Wenen, door iemand die van mening was, dat de socialistische landen het slotdocument van Helsinki voor de volkeren van Oost-Europa zouden willen verbergen. Ik heb gezegd voorzichtig te zijn met prognoses, omdat ik constateer, dat de socialistische landen deze conferentie juist zeer ernstig benaderen.’ Zukov: ‘U kunt er van overtuigd zijn, dat de “Pravda” en “Izwestia” morgen het slotdocument zullen publiceren.’ Sulzberger: ‘Dat kan niet, daar is het veel te lang voor.’ | |
[pagina 17]
| |
Zukov: ‘Wij zullen de middelen vinden om het te publiceren. Ik hoopte dat de New York Times ons voorbeeld zou volgen. Het is hun zaak, maar zij deden het niet,’ zei hij mij later.
De New York Times, met nog geen miljoen exemplaren, drukte slechts bescheiden verslagen over de inhoud van het slotdocument van Helsinki af. De ‘Pravda’ met ruim 9 miljoen exemplaren en de ‘Izwestia’ met 11 miljoen exemplaren drukten de gehele tekst af. Zelf nam ik kennis van dit historische Europese tractaat uit de ‘Moscow News’ van 9 augustus 1975 aan de hand van dertien volle krantenpagina's tekst. Ik besefte, dat men met recht kon spreken van een progressieve ontwikkeling in de Sovjet-mediapolitiek. In Den Haag zei mij een functionaris van Buitenlandse Zaken: ‘Dit document is immers in de Staatscourant verschenen?’ Maar wie in Nederland leest in godsnaam de Staatscourant?
De Polen organiseren op het kasteel Jablonna nabij Warschau ontmoetingen tussen journalisten uit Oost- en West-Europa. Bob Groen herinnerde aan een opmerking aldaar in dit verband geplaatst door de hoofdredacteur van het Oostduitse ‘Neues Deutschland.’ Deze zei terecht, dat het hem was opgevallen, dat het toonaangevende Westduitse blad ‘Frankfurter Allgemeine’ in de periode nà Helsinki wèl ruimte had gevonden om tien paginagrote afleveringen uit de mémoires van ex-Naziminister Albert Speer te publiceren, maar in vergelijking daarmee slechts zeer bescheiden aandacht had besteed aan de Helsinkiverklaring.’Ga naar eind6.
In Leningrad ontmoette ik Genadi Seleznov (28), hoofdredacteur van het dagblad ‘Smena’, een krant voor werkende jongeren (Komsomol-jeugd) met een oplage van 275.000 exemparen. Hij stond aan het hoofd van een staf van 53 man, van wie 28 redacteuren als verslaggevers werkten. Seleznov was zijn carrière als bankwerker begonnen. Na het | |
[pagina 18]
| |
vervullen van de militaire dienst doceerde hij aan een technische school. Tegelijkertijd volgde hij een schriftelijke cursus journalistiek. Hij trad toe tot de Komsomol-organisatie en klom op tot het districtsbestuur. In 1974 werd hij tot plaatsvervangend hoofdredacteur van ‘Smena’ benoemd. In 1975 kreeg hij de algehele leiding van de krant. Het gesprek belandde bij de vraag hoe men in de USSR de criminaliteit in de pers benaderde. Seleznov bladerde door de klapper van augustus 1975. Hij vond niets. In juli bleek tweemaal op pagina 2 van een misdrijf melding te zijn gemaakt. Seleznov: ‘Wij geven de lezers een analyse van het gebeurde en brengen het artikel pas rechtstreeks gekoppeld aan de uitspraak. Ons verslag moet steeds een uitgesproken opvoedende waarde hebben. Wij gaan na hoe de eerste stap in de richting van de overtreding der wetten werd gezet. Wij raadplegen sociologen en pedagogen. Wij willen in onze publiciteit de weg aangeven, hoe dergelijke drama's in de toekomst zouden kunnen worden vermeden door bijvoorbeeld eerder in te grijpen of door bepaalde moeilijkheden in de samenleving eerder te signaleren en te proberen deze op te vangen.’
Hoofdredacteur Seleznov stelde ook een aantal vragen over mijn indrukken van de Sovjet-Unie. Hij raakte geïnteresseerd en stelde voor, dat hij mij door redacteur S. Gratsjev (26) zou laten interviewen. Eugenia Makarova vertaalde. Het gesprek, waarin ik voornamelijk benadrukte hoe eenzijdig en onvolledig het publiek in het westen over de USSR is geïnformeerd, werd later opgenomen in het Bulletin van de Sovjet-ambassade in Den Haag. George Orwell heeft eens gewaarschuwd, dat ontelbare controversiële boeken, ‘boeken vóór of tègen Rusland, vóór of tègen 't Zionisme, of vóór of tegen de katholieke kerk, beoordeeld worden vóórdat ze zijn gelezen en feitelijk vóórdat ze zijn geschreven. Men weet bij voorbaat welke ontvangst ze zullen krijgen en in welke kranten. Desondanks wordt, met een oneerlijkheid waarvan men zich nog voor geen kwart bewust is, maar net gedaan, alsof er echt literaire maatstaven worden aangelegd.’Ga naar eind7. Het was voor mij dan ook teleurstellend en een teken aan de | |
[pagina 19]
| |
wand voor de stand van onze journalistiek, dat notabene in het Cultureel Supplement van het NRC-HandelsbladGa naar eind8. nog vóór ik aan het schrijven van deze tekst was begonnen, een stuk vol verdachtmakingen zou verschijnen van de hand van professor Karel van het Reve uit Leiden. Hij deed dit overigens onder de naam Henk Broekhuis. Hoofdredacteur drs. A. Spoor schreef mij in antwoord op mijn protest, dat het hier om een ironisch artikeltje zou zijn gegaan. De lezer oordele zelf,Ga naar eind9. temeer daar deze Van het Reve grote bekendheid geniet als promotor van Sovjet-dissidenten, waarmee zogenaamde ironie van hem afkomstig bepaald een ander karakter krijgt.
Een bijzonder levendige rubriek in de Sovjet-pers zijn brieven van lezers. Seleznov: ‘Wij ontvangen ruim 20.000 brieven per jaar. We hebben hiervoor een kaartsysteem ontworpen. (Hij nam de telefoon op en liet enkele voorbeelden van die kaarten halen). We stoppen ze in computers. Een aantal van onze medewerkers houden zich met de bestudering van deze brieven bezig en prepareren studies voor de redactie.’ In Moskou sprak ik hierover met Valeri Kisselov (36), plaatsvervangend hoofdredacteur van de ‘Komsomolskaja Pravda’, het partijblad voor de werkende jeugd daar. Een 15-jarig meisje had in zijn krant een brief geschreven waarin zij zei: ‘Waarom leert men ons niet wat liefde is? U, ouderen, bent ervaren en wijs. Wanneer u mijn vragen niet wilt beantwoorden, zullen er anderen zijn, die even ongeduldig op een antwoord wachten. Zij zullen niet verlegen zijn. Heeft u dan geen van allen ooit graffiti op muren of in toiletten gelezen? Hebt u nooit vieze moppen gehoord, of onbetamelijke woorden en vloeken? Zij, die deze dingen doen zullen maar al te graag jongeren hun versie over de liefde vertellen.’ Een ander meisje had zich in een brief in de ‘Komsomolskaja Pravda’ beklaagd, dat haar moeder toen zij haar een vraag over seksualiteit had gesteld haar breiwerk uit de handen had laten vallen. Kisselov erkende, dat steeds meer jonge mensen openlijk over sexuele zaken spraken en dat zijn krant ook enige aandacht aan deze problemen wijdt. | |
[pagina 20]
| |
‘Maar u publiceerde tot dusverre geen hoofdartikelen over deze materie?’ Kisselov: ‘Wij vinden dit soort onderwerpen niet belangrijk genoeg om er al teveel ophef over te maken.’ Ik: ‘Sigmund Freud zou het niet met u eens zijn.’ Kisselov: ‘Misschien. Maar ik zou Freud antwoorden, dat wij een algemene politieke krant zijn. Dit soort onderwerpen hoort in gespecialiseerde tijdschriften thuis waar men met deskundigheid publiceert over zaken die specialisatie vergen. Desalniettemin schrijven wij over deze kwesties. Onlangs namen wij een gesprek opGa naar eind10. met de pedagoge Helma Kurm uit Estonia. Zij vertelde over de oprichting van een speciaal instituut in de stad Tartu. Hier worden 500 jonge echtparen geholpen bij het vinden van een basis voor een harmonieus huwelijksleven. Er worden in Tartu vijf cursussen onderwezen: (1) algemene oriëntatie voor het gezin (financierings- en huishoudproblemen); (2) gelukkige samenleving (psychologische vraagstukken): (3) rechten van het gezin ten opzichte van de staat (adoptie, echtscheidingsprocedures); (4) waardering van maatschappelijke waarden (eerlijkheid jegens elkaar en anderen); (5) psychische hygiëne in het algemeen.’
Ik wist, dat de ‘Komsomolskaja Pravda’ in 1974 twee verslaggevers naar de Verenigde Staten had gezonden. Zij huurden een auto in New York en reden dwars door het continent naar Californië. Hun reeks positieve beschouwingen over Amerika trokken sterk de aandacht van de jeugdige lezers van deze Sovjet-krant. Ik stelde redacteur Kisselov daarom voor een medewerker aan te wijzen, die enige weken in Nederland mijn gast zou zijn om een soortgelijke reeks over ons land te schrijven. De journalist is inmiddels aangewezen. Het is Anatoli Agaresjev (26), die onder meer drie jaar correspondent voor zijn blad in Cairo is geweest. Hij komt medio april 1976 in Amsterdam aan.
In Irkutsk, Siberië, ontmoette ik een veelbelovende jongen, Sacha Potdubni (21), zoon van een luitenant-kolonel, student | |
[pagina 21]
| |
journalistiek. De Universiteit van Irkutsk heeft 5.300 dag-studenten, 1.800 avond-studenten en 4.000 schriftelijke cursisten. Miljoenen burgers in de USSR werken en volgen via deze schriftelijke cursussen een universitaire opleiding. Er zijn 750 professoren en docenten, 300 wetenschappelijke medewerkers en er werd aan toegevoegd ‘onze bibliotheek telt 3 miljoen boeken’. Ik ontmoette de rector, professor Nikolai E. Lossev. Wij spraken enkele uren.Ga naar eind11. Tenslotte vroeg ik hem of ik een discussie met een groep studenten kon hebben. De rector stak beide handen in de lucht. ‘Daar ben ik helemaal voor. Gaat uw gang.’ Ook dàt rendez-vous ging met enige wrijving tussen Eugenia Makarova en mij gepaard. Op weg naar onze afspraak met de studenten zei zij mij namelijk, dat ik er rekening mee moest houden dat er misschien maar 4 of 5 studenten aanwezig zouden zijn, omdat het tenslotte vacantietijd was. Geïrriteerd antwoordde ik: ‘Gezellig als jullie een paar studenten uitzoeken, die in de pas lopen met de partij.’ Het pakte enigszins anders uit. Er zaten vier meisjes en elf jongens rond een lange tafel in een leslokaal. Eugenia begon met onze ruzie uit de doeken te doen. Sommige studenten vonden dit vreemd, anderen lachten er om. ‘De aankondiging van uw bezoek hing in de gang op het mededelingenbord,’ aldus een student. ‘Wij zijn hier omdat wij er belang in stellen u te ontmoeten en uw mening over ons land te leren kennen. Het is erg eenvoudig.’
Sacha was de enige journalist in de groep. Wij hadden onmiddellijk contact. Hij zou later een dag meegaan op een tocht naar het Baikalmeer. Hij schreef enige artikelen over onze gesprekken in de ‘Komsomolskaya Pravda’ van Irkutsk. Ik deed hetzelfde in de bladen van de Gemeenschappelijke Persdienst. Ik: ‘Wil je schrijver worden of journalist?’ Sacha:’ Schrijvers en journalisten hebben veel gemeenschappelijk. Een goed schrijver zal in de eerste plaats een goed psycholoog moeten zijn. Daarna pas komt zijn techniek van schrijven. Hetzelfde geldt voor de journalist. Wanneer je over de mens wilt schrijven moet je de kunst verstaan diep in zijn ziel te kunnen zien. Was het Ernest Hemingway, die heeft gezegd, dat een slechte journalist nooit een boeiend boek zal schrijven?’ | |
[pagina 22]
| |
Ik: ‘Tot het lezen van romans voel ik mij niet aangetrokken. Men vervalst de werkelijkheid.’ Sacha: ‘Daar ben ik het niet mee eens. Grote romanciers hebben belangrijke invloed gehad op de zielen van de mensen. Wanneer ik een roman lees kom ik situaties tegen die op mijn eigen leven slaan. Het helpt mij mijn problemen oplossen. Je schrijft nu zelf memoires over je reis door ons land. Dat is immers ook een vorm van romantiek? Het beroemdste werk in de literatuur betreft het “ik”. In het “ik” ligt immers alles verborgen? Wanneer ik in een bos loop en een man, weggedoken in een regenjas met een hoed op tegenkom, kàn er onder die hoed een belangrijke persoonlijkheid zitten. Zelfs zou daar een groot mens kunnen lopen. Misschien heeft hij zelf nooit iets geschreven. Iemand anders kan zijn “ik” beschreven hebben. Zijn levensverhaal zou interessant kunnen zijn voor andere mensen. Een schrijver, een echte schrijver, moet voldoende psycholoog zijn om te kunnen “zien”. Leo Tolstoy heeft immers prachtig Natasha Rostova beschreven? Hij woonde bij haar in de buurt en observeerde haar lange tijd.’ Ik: ‘En ligt hier niet het gevaar, dat het object van observatie aan verzinsels, verfraaiingen blootstaat. Hoe de tekortkomingen van haar ziel te peilen?’ Sacha: ‘De schrijver stipt ook eigenlijk alleen maar bepaalde karakteristieke trekken van de romanfiguur aan, niet meer, niet minder.’ Ik: ‘Maar je sprak over diep in de ziel kijken.’ Sacha: ‘Wanneer je zelf voor de spiegel staat zie je immers ook niet precies wie je bent?’ Ik: ‘Maak je wel eens dagboekaantekeningen?’ Sacha: ‘Dat doet mij aan het aforisme denken, dat dagboekschrijvers ongelukkige mensen zijn. Zij herinneren zich namelijk alles, zelfs hun dromen.’ Ik: ‘Bewaar je brieven?’ Sacha: ‘Alléén die van mijn vriendin. Zij schrijft zo mooi. Misschien zal de liefde voorbijgaan, maar de schoonheid van haar brieven zal blijven. Alleen in de liefde kan de mens immers de grote tovenaar ontmoeten. Misschien dat ik over een aantal jaren hier iets zal publiceren om de mensen te vertellen hoe groot liefde kan zijn. Liefhebben is wat de mensen opnieuw zouden moeten leren. Zoals het nu is, is onze taal verarmd aan mooie, liefderijke woorden. Wij kennen een gezegde: “Je | |
[pagina 23]
| |
zult ieder voedsel vervelend vinden, behalve brood.” Brood eet je elke dag en het is te vergelijken met de dagelijkse ontmoetingen met mensen.’
Sovjet-kranten kosten 12 centen en beslaan meestal vier, soms zes bladen. Een aantal kranten werd dagelijks voor mij vertaald. Zij maken een sombere indruk. De berichtgeving is weloverwogen, zakelijk, kort, schaars opgepept met foto's en natuurlijk zijn er nooit opnamen van misdrijven of naakt. Op de voorpagina van de ‘Pravda’ kan men een commentaar vinden van bijvoorbeeld de directeur van een ambachtsschool, die problemen over de leerstof of van de leerlingen bespreekt. Ik heb de indruk overgehouden, dat de Sovjet-lezer murw wordt gemaakt met economisch of financieel nieuws - naast uiteraard een stroom van politieke communistische partijpropaganda. Alle publiciteit schijnt gericht te zijn op het opvoeren van de productie en het behalen van nieuwe successen in alle takken van de economie. Naast krantestalletjes zijn bijvoorbeeld in ondergrondse spoorwegstations talrijke krantenautomaten te vinden, waarvan door iedereen gretig gebruik wordt gemaakt. Het Sovjet-publiek is ogenschijnlijk verslaafd aan lezen.
De weekbladen zijn al even serieus in hun presentatie als de dagbladpers. Naar mijn smaak zijn de media in de USSR te pragmatisch, te saai en te droog. Er speelt te weinig humor mee en men vermijdt zelfspot. Hier is men trouwens in het algemeen nog niet aan toe. In Leningrad woonde ik de opera ‘Niet alleen liefde’ van Ridon Chedrin bij. Het was modern experimenteel theater, dat op een coöperatief bedrijf speelde. Het was zelfs voor mij, die het Russisch niet verstond en af moest gaan op de vertaling van de tolk, duidelijk dat hier ruimschoots de draak werd gestoken met tal van toestanden op een doorsnee Sovjet-boerenbedrijf. Bij het vallen van het doek was er slechts een zeer mager applaus. Er ontstond zelfs een vreemde ongewone stilte. De theaterbezoekers zaten nog lange tijd in de zaal nà te praten. Eugenia Makarova gaf toe: ‘Ik ben waarschijnlijk te ouderwets | |
[pagina 24]
| |
voor dit moderne gedoe. Ik ga liever naar het Zwanenmeer of de Notenkraker.’ Men slaagt er nog niet in of men eigen tekortkomen niet publiekelijk beridiculiseren of relativeren. Men neemt de staat en haar heilige instellingen nog steeds zéér ernstig. Voor mij komt deze fase van ontwikkeling in de mogelijkheden de publieke opinie te bespelen evenals in het theater sterk tot uiting in de Sovjet-pers. De publiciteit is dikwijls weinig sprankelend en stimuleert niet. De burgers worden gesmoord met slogans en cijfers. Een urenlange, tot in den treure uitgesponnen televisiereportage over een staatsbezoek aan de USSR van Erich Honecker, de eerste secretaris van het centrale comité van de socialistische Duitse eenheidspartij (DDR), moet zelfs overtuigde communisten de moed in de schoenen doen zinken. Deze reportage met haar pompeuse paradepassen en in den treure herhaalde loze kreten en banaliteiten was eenvoudig niet om aan te zien. Ook al zijn de Sowjet-media in hun huidige toon en vormgeving dikwijls kwalitatief superieur aan de meeste publicaties in andere landen, ze zijn tezelfdertijd zó sober, zó zakelijk, en zó eenzijdig dat zij niet het nodige enthousiasme bij het publiek zullen opwekken, dat zij schijnen te beogen. De Sovjet-pers inspireert niet.
Een toonaangevende, progressieve uitschieter, is de ‘Literaturnaja Gazetta’, met een oplage van 2.500.000 exemplaren. Ik ontmoette op de redactie verscheidene redacteuren en wil er voor een diepgaander studie naar terugkeren. Met het hoofd van de wetenschappelijke redactie, dr. Vladimir Michailov, lid van het Moskouse Instituut voor Psychiatrie, heb ik een project ontworpen om een interview-boek met Sovjet-geleerden samen te stellen.
Het weekblad ‘Ogonok’Ga naar eind12. is een Sovjet-versie van een weekblad als ‘Nieuwe Revu’. Bladerend door no. 40, 1975, constateerde ik met een uitgave van uitzonderlijk hoog peil te doen hebben. Ik stelde directeur-generaal Yuri Sbitnev de overigens overbodige vraag: ‘Waarom geen bloot op de omslag?’ | |
[pagina 25]
| |
Yuri: ‘Wij kennen die traditie niet. Of,’ voegde hij er met opgetrokken wenkbrauwen aan toe, ‘misschien is het ook wel een verschil in beschaving.’ Hij vertelde over een curieuze ervaring met een andere coverfoto. In 1974 besloten de redacteuren een kleurenopname van een stoere jager in een bos, in met bont gevoerde laarzen en een geweer in de hand op de omslag te plaatsen. Over zijn schouders lag een geschoten Siberische tijger. Yuri: ‘Het was een zelfbewust plaatje. Het zag er goed uit. Wij ontvingen echter uit alle delen van het land een stroom protestbrieven. De strekking luidde: “Wat is er met Ogonok aan de hand? Uw voorpagina's moet u voor goede daden bewaren. Waarom een foto van een moordenaar geplaatst? In uw artikel schrijft u, dat dit dier geschoten moest worden omdat het ziek was. Wij geloven dit niet. De man, die u op de voorpagina zet, schiet met zijn volgevreten gezicht op levende wezens!” Dat was de teneur van de brieven. Mensen, die anders nooit protesteerden, luchtten deze keer hun hart. Natuurlijk dragen de meeste van die briefschrijvers zelf bontmutsen. Niemand maakte een opmerking over de prachtige natuur op die foto. Wij werden er eenvoudig van beschuldigd verantwoordelijk te zijn geweest voor het doden van dit dier. “Maak geen held van die man,” dat was de boodschap van de kritiek.’
Yuri nodigde mij uit naar zijn ‘dacha’ - buitenhuis - nabij Zagorsk, ongeveer zeventig kilometer buiten Moskou. Het was een ruime gerieflijke houten woning. Er was centrale verwarming, maar deze brandde op houtblokken. Er stond een vleugel. Zijn vrouw Anna speelde Liszt en Chopin. Er was een tuin, omringd door bossen. De herfstkleuren zetten door en er lag zelfs een eerste laag sneeuw. Yuri: ‘In de kapitalistische maatschappij kent men het systeem van onze buitenhuizen niet. Socialisten willen dat een mens goed leeft. Wij, communisten, willen dat de mens zeer goed leeft. Het communisme doet op de eerste plaats alles voor de mens.’ | |
[pagina 26]
| |
Inderdaad is de traditie van het bezit van buitenhuisjes vrij algemeen in de USSR. Een taxichauffeur in Moskou zei mij samen met zijn zwager en diens gezin een ‘dacha’ te delen in de bossen in de omgeving van de hoofdstad. De stad Bratsk in Siberië werd pas twintig jaar geleden gesticht. Er is een uitgestrekt kunstmatig stuwmeer aangelegd van vele kilometers lengte. Een 1,4 kilometer lange dam, 125 meter hoog, levert hydro-electriciteit. Het was volop zomer. Ik maakte een autotocht en kwam langs kilometers van deze ‘dacha's, dikwijls huisjes van twee verdiepingen, in charmante kleuren geverfd, met kleurrijke luikjes voor de ramen. Iedereen genoot er van de zon, werkte in de tuin of beoefende watersport op het meer. Dikwijls kweekt men in de tuinen groenten. Men heeft ook wel broeikassen. Er stonden duizenden van deze ‘dacha's’ langs het stuwmeer nabij Bratsk, ongeveer 500 kilometer ten noorden van de hoofdstad Novosibirsk midden in de Siberische wildernis.
Ik: ‘Denk je niet, dat het idealisme bij de voortdurende steiging van het welvaartspeil zal verwateren?’ Yuri: ‘In principe zijn de mensen in de westerse landen of bij ons natuurlijk gelijk. Een mens is maar een mens. Maar wil men de verschillen bestuderen dan moet men het hele systeem onder de loupe namen. Ook wij willen dus de levensstandaard verhogen. De produktie van ons land is echter niet in handen van bepaalde personen of groepen, maar van de staat. Wij zijn gezamenlijk eigenaar van ons nationaal bezit. Onze regering richt zich dus op het scheppen van betere levensvoorwaarden voor iedereen. Er wordt aan de materiële en geestelijke evolutie van ons hele volk gedacht. Onze scholen en ons leger voeden de jeugd op in een geest van collectivisme en patriotisme. Er heeft een geestelijke omwenteling plaats over de hele linie. Natuurlijk zijn er ook bij ons afzonderlijke mensen, die als individu achter blijven en weigeren mee te doen. Wij zullen echter ons best doen om vertragende elementen uit te schakelen.’ Wij spraken tot diep in de nacht. Ik sliep in een bed in Yuri's werkkamer op de tweede étage, waar hij zich terugtrekt om romans over het leven in Siberië - zijn vaderland - te schrijven. | |
[pagina 27]
| |
De volgende ochtend aan het ontbijt. Yuri: ‘Vertel mij eens, waarom wordt ons land toch zo gehaat in het westen?’ Ik: ‘Eén aspect hiervan is de huiveringwekkende idee, dat de wereld waarin men leeft eigendom van de staat zou zijn. Men vreest zijn persoonlijk bezit kwijt te raken en dat de armslag die men door de eeuwen heen in persoonlijke vrijheid in het westen heeft opgebouwd zou worden teruggedraaid, beknot of zelfs zou verdwijnen.’ Yuri: ‘Ik begrijp je. Ik ken je tenslotte als een verstandig man. Maar ik zou het nog beter begrijpen als een onverstandig mens aan het woord was geweest. Hoe stelt men zich in het westen voor, dat een communistische maatschappij wordt opgebouwd? Dat men 's nachts naar bed gaat om 's ochtends in een communistische samenleving wakker te worden. Zelfs bij ons doet de revolutie, die in 1917 heeft plaats gehad, zich pas geleidelijk aan gelden. Socialisme zal elders niet arriveren met de sprong waarmee het hier landde. Wij zeggen: kijk naar ons. Wanneer u het met ons systeem eens bent, neemt u het over. Wij zeggen niet, zoals Mao, dat wij gelijk hebben en jullie niet. Of, zoals Mao, dat wij bereid zijn de helft van onze bevolking op te offeren aan een oorlog om ons systeem te doen zegevieren. Onze buitenlandse politiek ligt nu absoluut vast in Helsinki.’Ga naar eind13. Ik: ‘Toch bestaat bij velen in het westen de reële angst voor een Sovjet-invasie vroeg of laat.’ Yuri: ‘Waarom willen jullie niet begrijpen, dat wij ons midden in een stadium van opbouw bevinden? Wij moeten onze eigen samenleving nog bepalen. Wij bouwen aan een nieuwe mens. Wij moeten de invloeden van het verleden nog bestrijden. Er is nog veel, dat wij bij de constructie van deze nieuwe maatschappij zelf nog niet begrijpen en doorgronden. Onze regering zal werkelijk alles in het werk stellen om een nieuwe oorlog te voorkomen, dat weten wij zeker. In Duitsland vielen in de tweede wereldoorlog 5 miljoen doden. Engeland verloor 375.000 burgers en soldaten. De V.S. leden 405.000 man verliezen aan militairen. Wij, in de USSR, verloren 20 miljoen mensen! Wij zijn beslist met heel ons hart tègen een nieuwe oorlog. Voor ons zijn de overeenkomsten van Helsinki een kwestie van leven of dood. In het westen spreekt men over diep ademhalen of niet diep ademhalen. Wat voor verschil maakt het hoe men ademhaalt, | |
[pagina 28]
| |
door zijn neus of door zijn mond? Eerst moet concreet worden bepaald: zullen wij allemaal leven of zullen wij allemaal sterven. Het westen insisteert erbij dat wij elkaar vrij zouden moeten kunnen bezoeken. Of, men eist dat eerst alle Sovjet-Joden zouden kunnen vertrekken. Dat zijn toch geen prioriteiten? Alhoewel ik graag eens bij je kom logeren. Voor ons moet eerst internationaal worden geregeld en vastgelegd, dat de mogelijkheid van een nieuw wereldconflict permanent wordt uitgebannen.’
Tijdens een vlucht van Moskou naar Kiev gaf een stewardess mij het weekblad ‘Ukraine’. Totaal 25 pagina's. De omslag in kleur: een pirouette-draaiende ballerina in een bos. De pagina's een en twee handelden over nieuwe woonwijken in steden, voorzien van foto's van maquettes. Pagina drie en vier waren gewijd aan internationale politiek. Pagina vijf en zes aan archeologische vondsten in Siberië en Kazakhstan. Pagina tien, elf en twaalf beschreven een metallurgische industrie. Er waren ook gesprekken met arbeiders in opgenomen. Pagina dertien, veertien en vijftien bevatten kleurenreproducties van beroemde schilderijen. Enzovoorts. Maxim Gorki waarschuwde reeds in 1932, dat het niet overdreven was te stellen, ‘dat de pers in West-Europa en Amerika zich specialiseerde met een bijna exclusieve voorkeur voor het verlagen van het culturele peil van haar lezers, een peil dat op zichzelf genomen al laag genoeg is.’
In Leningrad ontmoette ik de hoofdredacteur, Vladimir V. Toropygin, en enkele leden van de redactie van het literaire maandblad ‘Aurora’ (oplage 130.000 exemplaren.)Ga naar eind14. Tijdens ons gesprek citeerde ik uit een artikel van Hedrick Smith in de New York Times, die onlangs schreef: ‘Een jaar geleden was Alexander Solzhenitsyn nog een cause célèbre in de USSR, een constante irritatie en een verzamelpunt van dissidenten. Nu is hij nog slechts een verre stem in Zürich.’ Smith meende dat hij niet was vergeten, maar wel aanzienlijk minder belangrijk was geworden. Toropygin: ‘Wanneer wij buitenlandse bezoekers ontvangen | |
[pagina 29]
| |
brengt men dikwijls Solzhenitsyn ter sprake. Soms wordt ons gevraagd of wij zijn werk zouden publiceren. Ik antwoord dan, dat hij ons nimmer artikelen heeft aangeboden. Zou hij dit alsnog doen, dan zouden wij deze zeker niet plaatsen. Wij publiceren geen werk van schrijvers die zich buiten ons volk plaatsen.’ Ik: ‘Wat is uw indruk van de luidruchtige bemoeienissen rond deze schrijver?’ Toropygin: ‘Het spijt mij dit te moeten zeggen, maar het roept herinneringen aan de koude oorlog op.’ Ik: ‘Henry Kissinger heeft gezegd, dat indien Washington de adviezen van Solzhenitsyn zou opvolgen, de wereld opnieuw in een conflict gewikkeld zou raken.’ Toropygin: ‘Dat hebben wij gelezen.’ Ik: ‘En Bukovsky, Amalrik, Brodsky, Maramzin en anderen?’ Toropygin: ‘Wie zijn dat, Bukovsky en Amalrik?’ Ik: ‘Over hen vindt men voortdurend berichten in westerse bladen. Zij zijn zeer bekend.’Ga naar eind15. Toropygin: ‘Laten wij liever spreken over literatuur, die wel waarde heeft.’
Ludmila:Ga naar eind16. ‘Ons land is literair zeer ontwikkeld. Onze literatuur weerspiegelt alle aspecten van ons leven. Wanneer een bepaalde auteur alleen één ongunstig aspect van onze samenleving eruit licht en als kernpunt voor zijn beschrijving van de hele maatschappij neemt, dan beschouwen wij dit als een weergave van idealen, die tegen de essentie van ons leven ingaan. Wij zullen in “Aurora” geen meningen opnemen, die eenzijdige standpunten vertegenwoordigen. In ons blad gaat het er om de lezer onze nieuwe mens en diens veelzijdigheid te laten ontdekken. Wij willen onze helden aan het woord laten en zullen die trachten te vereenzelvigen met ons eigen leven.’ Ik: ‘U spreekt over veelzijdigheid, maar laat uw systeem niet juist slechts ruimte voor een nogal eenzijdige benadering van het leven?’ Ludmila: ‘Dat is juist niet waar. Wij stimuleren de mens om eigen wegen te zoeken. Maar bij alles wat wij schrijven of publiceren vragen wij ons eerst af: hoe zal de lezer reageren wanneer hij dit artikel leest?’ | |
[pagina 30]
| |
Ik: ‘Hoe hebt u zich deze benadering bij het schrijven eigen gemaakt?’ Ludmila: ‘Ik studeerde filologie. Maar vergelijkt u onze berichtgeving over de misdaad met die van het westen. Wanneer wij uw methode zouden volgen door uitvoerig publiciteit te verlenen aan het standpunt of het handelen van de moordenaar of de dief, wanneer wij eveneens wijd en zijd de mentaliteit van misdadige elementen in onze publicaties zouden weergeven, dan beschouwen wij dit als een misdaad onzerzijds jegens onze lezers. Zoals de westerse media ruchtbaarheid geven aan de misdaad lijkt het alsof de mens, die zich negatief en vernietigend gedraagt, juist wordt geïdealiseerd. Schrijvers als Solzhenitsyn en mensen die u noemde, concentreren zich bij voorbaat op wat zij zien als de nadelen van onze samenleving. Wat zij te zeggen hebben is allerminst representatief voor ons landen ons volk.’ Ik: ‘Geeft men bij de behandeling van de misdaad ook aandacht aan sociale en psychologische achtergronden?’ Ludmila: ‘Een schrijver behoort zijn materie niet uitsluitend objectivistisch te benaderen. Wij proberen de eerste stap in de richting van de begane misstap te achterhalen. Wij gaan er vanuit, dat de samenleving geen sociale basis voor een wanhoopsdaad behoort te bieden. In een reeks persoonlijke gesprekken gaan wij na welke moeilijkheden er in het leven van de misdadiger waren, hoe de gezinsverhoudingen lagen, of de maatschappij deze persoon misschien onrecht heeft aangedaan.’
Toropygin: ‘De Sovjet-schrijver bepaalt in de grond van de zaak zijn eigen begrenzingen en mogelijkheden. Elk verhaal, artikel of gedicht, dat hij schrijft, wordt uiteraard individueel geboren. Er bestaat toch geen vast recept volgens welk de auteur zou moeten schrijven? Een ieder volgt zijn eigen methode. Was dit niet het geval, dan zou er immers geen literatuur bestaan?’ Ik: ‘Maar uw schrijvers publiceren wel sterk sociaal gericht.’ Toropygin: ‘Inderdaad. Maar dat sociale bewustzijn is tegelijkertijd nauw gelieerd aan wat er in ons land aan de hand is, dus met de geschiedenis van de USSR. Onze literatuur beoogt de bevolking, dus onze lezers, te assisteren bij het vormen van hun leven en het bouwen van de samenleving waarin zij existe- | |
[pagina 31]
| |
ren. Vóór de revolutie hadden wij schrijvers die sterk waren gekant tegen de maatschappij waarin zij leefden, omdat die maatschappij tegen de belangen van het volk opereerde. Nu leven wij in een samenleving, die het volk als uitgangspunt heeft. Wat nu ook weer niet betekent, dat er in onze literatuur geen plaats zou zijn voor critiek op die maatschappij.’ Ik: ‘Hebt u zich wel eens in een positie bevonden, dat u een afwijkende mening had, maar dat u die niet kon publiceren, omdat zij in strijd was met de opvattingen van de partij of de overheid?’ Ludmila: ‘Zeker. In zulke gevallen stel ik mij de ernstige vraag of het in het belang van de lezers zou zijn dat ik mijn mening geef. Ik vraag mij daarbij in alle eerlijkheid af: wil ik dit publiceren, omdat het een primeur is, of om de sensatie of aandacht die dit onderwerp zou krijgen, of gaat het hier om de waarheid en de feiten? Is het noodzakelijk, dat deze mening wordt gepu-bliceerd? Wanneer ik tot de conclusie zou komen, dat ik invloed zou kunnen uitoefenen met het verkondigen van mijn mening, bijvoorbeeld om de samenleving te helpen verbeteren, dan zal ik zeker mijn plicht doen als journalist.’ Toropygin: ‘Bij de verhalen, romans of artikelen die wij in “Aurora” publiceren, gaat het niet in de allereerste plaats over waarheid of onwaarheid, want deze werken geven slechts bepaalde ervaringen of gedachten van schrijvers weer. In die zin is alles wat geschreven wordt immers waar? Anderzijds is waarheid wel ons voornaamste criterium.’ Ik: ‘Nietzsche meende dat er geen eeuwige waarheden noch eeuwige feiten bestonden.’ Ludmila: ‘Waarheid is wanneer uw woorden niet in strijd zijn met uw daden.’
Bij een ander bezoek aan Leningrad ontmoette ik op het redactiebureau van ‘Aurora’ een zestal jonge Leningradse dichters. Eén van hen, Grigory Kaluzny, was gekleed in het uniform van ‘Aeroflot’. Hij was regelrecht van de luchthaven naar onze afspraak gekomen. Grigory: ‘Al op jeugdige leeftijd voelde ik mij geïsoleerd. Ik schreef dus uitsluitend voor mezelf. Vrienden wisten dit en moedigden mij aan te publiceren. Eerlijk gezegd was ik verbaasd, | |
[pagina 32]
| |
dat men mijn poëzie begreep. Ik heb juist hierdoor een andere kijk op mijn omgeving gekregen. Nu laat ik alles wat ik schrijf eerst aan mijn vrienden lezen.’ Ik: ‘Waarom? Wat win je erbij?’ Grigory: ‘Omdat zij werkelijk hun mening geven. Ik wil niet alleen schrijven wat voor mijzelf begrijpelijk zou zijn. Wat ik schrijf moet voor alle mensen zin hebben. Bijvoorbeeld: laatst schreef ik over een piloot van “Aeroflot”. Hij is overleden, maar ik herinnerde mij hoeveel wijsheid ik van hem had meegekregen. De betrekkingen tussen bemanningsleden in vliegtuigen zijn gecompliceerd. Men leeft als één groot gezin samen. Ik liet mijn gedicht aan collega's lezen. Zij waren er blij mee. Dus was ik ervan overtuigd dat ik juist had weergegeven wat wij allemaal voelden.’ Ik: ‘En als je geïnspireerd door de natuur schrijft, laat je dat ook eerst lezen?’ Grigory: ‘Zeker, want ik wil weten of ik mijn indrukken en gevoelens begrijpelijk heb weergeven.’ Ik: ‘Beïnvloeden anderen dan jouw gevoelens niet?’ Grigory: ‘Uiteindelijk schrijf ik wat ik voel. Maar ik wil zo duidelijk en verstaanbaar mogelijk voor iedereen zijn. Het is immers niet mogelijk om altijd op je eigen houtje interessant te zijn? Tenslotte is overleg één van de normen van het maatschappelijk gedrag in de Sovjet-Unie.’
In de Burrijat Republiek ontmoette ik de romancier Konstantin M. Malanov. Hij zette uiteen welke weg zijn manuscripten bewandelden. Malanov: ‘Onze plaatselijke schrijversbondGa naar eind17. bestudeert het manuscript. Allereerst gaat het om stilistische kwesties. Wanneer men van mening zou zijn, dat bepaalde passages gewijzigd. zouden moeten worden, wordt dit met de auteur besproken. Het is natuurlijk mogelijk dat ik het met de suggesties van mijn collega's niet eens ben. In dat geval zou ik veranderingen in mijn manuscript beslist niet accepteren.’ Ik: ‘Wat gebeurt er dan?’ Malanov: ‘Dan wordt er een voltallige vergadering van de schrijversunie in Burrijat uitgeschreven. Gezamenlijk wordt dan besloten of het werk zal worden gewijzigd. In sommige geval- | |
[pagina 33]
| |
len zal de bond van schrijvers advies vragen aan verschillende vooraanstaande auteurs in ons land. Zou het allemaal mislopen, dan kan men zich natuurlijk elders tot een uitgever wenden. Maar deze situatie is nooit voorgekomen. Onze schrijvers helpen dus elkaar hun boeken verbeteren.’ Ik: ‘U bedoelt “beter” in sociaal-verantwoorde zin?’ Malanov: ‘Da, da, da. Zowel in literair als in sociaal opzicht.’
Yuri Zukov, de voornaamste politieke commentator in de USSR, ontving mij in zijn werkkamer in het ‘Pravda’-gebouw in Moskou. Hij is geen gemakkelijke man. Hij keek mij tijdens ons anderhalf uur durend gesprek, met als tolk de journalist Vladimir Molchanov,Ga naar eind18. nagenoeg geen enkele keer werkelijk aan. Desondanks was hij mij zeer sympathiek. Wat vooral imponeerde was de nauwkeurigheid, die deze journalist par excellence aan de dag legde. De grote ernst waarmee ons gesprek werd gevoerd maakte eveneens indruk op mij. Ik citeerde uit een rede van partijleider Leonid Brezhnev aan de hand van een publicatie in de New York Times. Zukov liet, alvorens hij commentaar gaf, door een assistente de originele tekst van de betreffende speech uit het archief halen, las die door en gaf toen zijn mening. Overigens zaten er inderdaad onnauwkeurigheden in mijn vraag, tengevolge van de vertalingen van het Russisch in het Engels, in het Nederlands en terug in het Russisch.Ga naar eind19. Niet alleen Sovjet-journalisten, die ik ontmoette, gingen met ernst en nauwgezetheid te werk. Men kan stellen dat nagenoeg alle interviews, die ik tijdens mijn lange reizen door de Sovjet-Unie heb gehouden zich kenmerkten door een voor ons opvallend verantwoordelijkheidsgevoel, ook ten aanzien van de juistheid van cijfers of informaties die werden doorgegeven.
Literatuur en kunst, zo meent men in de USSR, zullen pas dàn volledig tot hun recht komen, wanneer zij voortkomen uit de wortels van de werkelijke conflicten in het menselijk drama. Zij moeten de gedachten, de hoop en de verlangens van de massa weergeven. | |
[pagina 34]
| |
Joseph Stalin heeft eens schrijvers ‘de ingenieurs van de menselijke ziel’ genoemd. Kunstenaars behoorden socialistischrealistisch te denken en te voelen. ‘Ieder afwijking van deze functionele vormen,’ meende Stalin, ‘reflecteert slechts de decadente burgerlijke waarheid van het westen. Experimenten in de kunst of de literatuur zijn culturele misdaden.’ Ook in 1976 stelt men zich in Moskou op het standpunt, dat de kunst en de literatuur tegen de nukken, kuren en uitspattingen van het publiek dienen te worden beschermd. Ik vrees dan ook, dat een boekje handelend over Jan Cremers denkbeelden over billen de Sovjet-censuur niet zou passeren. De kunstenaar moet in de USSR de werkelijkheid in al haar contradicties en heel haar totaliteit proberen te begrijpen en doorgronden. De doelstellingen van de kunst zullen in harmonie moeten zijn met de historische doelstellingen en belangen van het volk en de partij, dat wil zeggen, met het revolutionaire proletariaat van de arbeidende klasse. Bovendien is het de bedoeling dat de Sovjet-kunstenaar zich laat leiden door historisch optimisme, het rotsvaste vertrouwen, dat het goede zal triomferen over het kwade en dat de waarheid zal overwinnen.Ga naar eind20.
Waarom kent bijna niemand in het westen de revolutionaire schrijver Vladimir Mayakovsky van wiens werken 150 miljoen exemplaren werden gedrukt? Waarom kennen zeer weinigen de namen van Fyodor Gladkov, Yuri Krymov, Alexander Malyshkin, Leonid Leonov, Lidia Seifullina, Marietta Shaginyan, Nikolai Pogodin, Mikhail Sholokhov, Nikolai Ostrovsky, Valentin Katayev, Ilya Ehrenburg? Dertien miljoen jongeren leren in 1976 Engels in de Sovjet-Unie en lezen dus Engels-Amerikaanse literatuur. In 1975 werden 35 Amerikaanse toneelstukken in het Russisch vertaald en gepubliceerd.Ga naar eind21. Maar wie kent in het westen Vasily Shukskin, de op 45-jarige leeftijd aan een hartaanval overleden populaire schrijver en filmacteur? Hij schreef over moderne mensen op het Sovjet-platteland. Hij speelde een hoofdrol in de film ‘Kalina Krasnaya’. Posthuum verscheen een roman van zijn hand over een Kozakkenheld uit de 17e eeuw. In enkele dagen waren de eerste | |
[pagina 35]
| |
250.000 exemplaren uitverkocht. Bij zijn plotselinge dood schreven honderdduizenden mensen naar de kranten om hun medeleven te betuigen. Vasily Belov, Fyodor Abramov en Valentin Rasputin zijn moderne Sovjet-schrijvers die over het boerenleven schrijven. Chingiz Aimatov, uit de centrale Aziatische Kirgiz Republiek, schreef een beroemd geworden toneelstuk, ‘De bestijging van de Mount Fuji’. Het is in 1975 ook in Washington D.C. in première gegaan. Konstantin Simonov werd bekend om zijn oorlogsverhalen. Zo ook Vasil Bykov uit Beylorussia, Vasily Aksyonov, Yuri Trifonov, Andrei Bitov en Victor Astafev.
In Siberië ontmoette ik de beeldhouwer Yuri Rusinov. Kort baardje, grijze alpino, fletse ogen, schouderlang haar. Ik: ‘Hoe oud ben je?’ Yuri: ‘Even tellen... 38.’ Ik: ‘Waar studeerde je?’ Yuri: ‘Aan de universiteit van Irkutsk.’ Ik: ‘Wie betaalde je studie?’ Yuri (verbaasd): ‘De staat natuurlijk. Niemand betaalt bij ons zijn eigen studie.’ Ik: ‘In de V.S. is de schuld van studenten aan de regering opgelopen tot 32 miljard gulden. Hoe is dat hier?’ Yuri: ‘Bij ons is het niet de gewoonte, dat de regering studenten geld leent. Het is niet nodig.’
In de Sovjet-Unie leveren kunstenaars dezelfde gevechten met zichzelf als bij ons. Ook Yuri zocht naar een eigen stijl. Yuri: ‘Ik wilde mij anders uitdrukken dan op de manier die ik om mij heen zag. Ik ben lange tijd innerlijk heen en weer geslingerd. Soms voelde ik mij als een blinde. Het vergde allemaal teveel van mijn krachten. Ik werd een ontevreden mens. Soms vernielde ik mijn werk en gooide alles weg. Ik wilde voor mezelf voor eens en voor al uitmaken voor wie ik werkte en waarom. Het ging dus om de uiteindelijke zin van mijn werk. Ik bestudeerde opnieuw de geschiedenis van de kunst. Ik zocht | |
[pagina 36]
| |
naar verbindingen met de sociologie en de psychologie. Ik zocht naar concrete situaties, elk in eigen historisch verband. Tenslotte slaagde ik er in mij niet langer op louter vormen blind te staren.’ Yuri bladerde door een fotoboek van de Amerikaanse architect Frank Lloyd Wright.Ga naar eind22. Hij was van mening, dat Wright teveel naar vormen had gekeken en te weinig op inhoud had gelet. Yuri: ‘In onze architectuur kun je duidelijk zien, dat er intensief wordt gezocht naar het werkelijke leven van de mens.’ Hij liet mij een platenboek over Sovjet-bouwkunst zien.
Yuri had mij in het hotel in Bratsk afgehaald. Wij waren in twintig minuten naar een flatgebouw gewandeld. Op de bovenste verdieping lag een zeer ruim atelier, met grote schuine ramen en een parketvloer. Ik: ‘Bestaan er richtlijnen waar je je aan moet houden?’ Yuri: ‘Helemaal niet. Mijn werk is van mij. Ik volg mijn eigen methode. Ik probeer tegelijkertijd met zoveel mogelijk factoren van het menselijk leven rekening te houden. Maar het zou inderdaad kunnen gebeuren, dat een bepaald werkstuk wordt afgewezen. Dan wordt de opdracht opnieuw aan een andere collega gegeven.’ Er wordt in het westen dikwijls gedacht, dat de kunstenaar in de USSR in constante angst voor de klop op de deur zijn scheppend werk verricht. Wie geen socialistisch-realisme zou bedrijven bij het beeldhouwen zou linea recta naar een werkkamp of een psychiatrische inrichting gaan om te worden omgeschoold of geïndoctrineerd. Dit is onzin. In werkelijkheid houden jonge mensen in de USSR zich even intens als de jeugd elders met dit soort levensvragen van onze tijd bezig. Yuri: ‘Voor mij is het belangrijk te proberen de menselijke geest te doorgronden.’ Ik: ‘Maar wij weten nog bijna niets van de werking van onze computer, ons brein.’ Yuri: ‘Het is inderdaad niet meer mogelijk om alléén met gevoel te leven. We worden in de moderne samenleving gedwongen om alles te begrijpen wat er om ons heen gebeurt.’ Yuri: ‘Voel jij je ondanks je journalistieke contacten op je reizen door de wereld niet eenzaam?’ | |
[pagina 37]
| |
Ik: ‘Je weet wat Rilke eens schreef in een brief aan een jonge dichter: “We zijn eenzaam”. Men kan zichzelf natuurlijk voor de gek houden en wijs maken dat het niet zo is, maar het is beter dit in te zien, ja, zelfs ervan uit te gaan. Ik voor mij, Yuri, beschouw leven en werken pas dàn mogelijk nà de onvermijdelijke aanvaarding, nee, de innige omhelzing van de oneindige eenzaamheid van de mens als individu.’ Yuri: ‘Ik denk en voel in vele opzichten als jij. Ik geloof, dat ik begrijp wat je met eenzaamheid bedoelt.’
In Leningrad verzamelde ik informatie over de gang van zaken bij de Sovjet-televisie. Ik ontmoette er Nikolai A. Bajin, hoofdredacteur van de kanalen I en II. De uitzendingen beginnen om 09.00 's morgens en eindigen 's avonds tussen 22.00 en 23.00 uur. Leningrad I neemt haar programma's in hun geheel uit Moskou over. Leningrad II verzorgt een eigen programma. Er is nog een derde kanaal dat uitsluitend Teleac-achtige uitzendingen presenteert. De hele Leningradse televisie zit in één formidabel groot gebouw, te vergelijken met het kantoor van de Faktorij, de Nederlandse-Handel-Maatschappij aan de Vijzelstraat in Amsterdam. Was men in Hilversum maar vast zover. Er is een redactieraad van dertien hoofdredacteuren. Vergaderingen worden echter mede door de hoofden van dienst, regisseurs en andere topfunctionarissen, dertig in getal, bijgewoond. Er is een hoofdredacteur voor politiek en propaganda; voor economie, voor landbouw, voor nieuws en informatie, voor de jeugd van 14 tot 18 jaar (middelbare scholieren en leerlingen van ambachtsscholen), voor kinderen (kleuters en jongeren tot 14 jaar). Er zijn hoofdredacteuren voor muziek, literatuur en toneel (film, theater, bioscoop en kunst in het algemeen), voor feestelijke programma's (circus, variété), voor populaire wetenschap, enzovoorts. | |
[pagina 38]
| |
Ik: ‘Hoeveel nieuws zendt u uit?’ Bajin: ‘Op ons eigen kanaal II bieden wij op werkdagen 4 uur en 50 minuten eigen programma's. Hiervan zijn dertig minuten in totaal aan nieuwsuitzendingen gewijd. Op zondag presenteren wij helemaal geen nieuws, omdat Kanaal I vanuit Moskou hieraan ruimschoots aandacht besteedt. Naast de nieuwsprogramma's hebben wij afzonderlijke actualiteitenrubrieken van dertig minuten, terwijl wij 's zondags een samenvatting van het eigen nieuws brengen die één uur duurt.’Ga naar eind23. Ik: ‘Hoe is dit halve uur dagelijks nieuws verdeeld?’ Bajin: ‘Onze eerste taak is het verzorgen van locaal nieuws. Verder brengen wij berichten uit andere delen van de USSR. Soms presenteren wij buitenlands nieuws, zoals ter gelegenheid van de Conferentie van Helsinki. Wat buitenlands nieuws betreft ligt het accent uiteraard op Kanaal I. Onze nieuwsuitzendingen zijn, behalve dus op zondag, van 19.00 tot 19.20 en tien minuten voor de sluiting van het avondprogramma.’ Ik: ‘In de V.S. biedt men minimaal één uur nieuws en in vele gevallen twee volle uren aan in de avondprogramma's.’ Bajin: ‘Nog niet zolang geleden gaven wij ook 's avonds één uur nieuws. De ervaring heeft geleerd, dat dit voor het publiek teveel was. Men gaf te kennen niet zolang naar nieuwsuitzendingen te willen kijken.’ Ik: ‘Is het niet de primaire taak van de televisie om erin te slagen bij het publiek de belangstelling voor wat er in de wereld omgaat te activeren?’ Bajin: ‘Voor ons is het onze voornaamste taak met ontspanningsprogramma's de kijkers vreugde te brengen. Wij willen bijvoorbeeld meer sportevenementen gaan uitzenden.’ Ik: ‘En zuiver politieke informatie?’ Bajin: ‘Deze ontvangen wij van het districtscomité van de partij. Op dezelfde wijze ontvangen wij de commentaren, die wij uitzenden of informatie omtrent de activiteiten van de partij zelf.’ Ik: ‘Dat is dus zuiver ideologische informatie?’ Bajin: ‘Dat is één der voornaamste takken van ons bedrijf.’ Ik: ‘Hoeveel van dit genre politieke programma's gaat over Leningrad II dagelijks de lucht in?’ Bajin: ‘Ik begrijp u niet. Alles is toch immers politiek? Sport is politiek.’ Ik: ‘U ziet een partijtje voetballen tussen Dynamo-Kiev en Ajax als politiek bedrijven?’ | |
[pagina 39]
| |
Bajin: ‘Waarde collega: het zou een lang ideologisch verhaal worden wanneer ik u hierover de grondbeginselen zou moeten uitleggen. Ik weet niet alleen zeker dat sport politiek is, maar ik weet dat dit in kapitalistische landen eveneens het geval is. Toen Max Euwe van zijn Sovjet-tegenspeler won was dit toch immers niet alleen in het belang van die stukken hout op het schaakbord? Met elkaar twisten over deze zaken heeft geen zin. Wanneer Johan Cruijff scoort is heel Nederland immers zenuwachtig en blij?’ Ik: ‘Wij interpreteren het woord politiek anders.’ Bajin: ‘U bent niet de enige dit dit vandaag pas ontdekt.’ Ik: ‘Ik heb de indruk, dat voor u het tonen van een olifant met drie poten op een ton via Leningrad II politiek bedrijven is.’ Bajin: ‘Lenin constateerde al in 1925, dat alles wat verband houdt met literatuur, kunst, klasse en maatschappij politiek gebonden is. Lenin lachte dan ook, wanneer mensen zeiden, dat zij buiten de politiek stonden.’ Ik: ‘Wij trachten volgens de Nederlandse traditie van pluriformiteit een zo groot mogelijk aantal inzichten en opvattingen via het beeldscherm te presenteren.’ Bajin: ‘En vindt u, dat u met dat systeem in Nederland goede televisie maakt?’ Ik: ‘Nee, het is een chaos. Maar het is tenminste ook niet zwartwit voorgesorteerde partijpolitiek van één centraal comité. Ik onttrek mij overigens niet aan de indruk, dat u er diep van overtuigd bent dat uw systeem het enige juiste is.’ Bajin: ‘De geschiedenis zal dit uitwijzen. Maar laat ik u verzekeren, dat bij ons ook iedereen critiek op televisieprogramma's heeft, net als in uw land. In ieder geval beschouwen wij het als onze primaire taak ons publiek te confronteren met het beste en het mooiste wat het mensdom te bieden heeft.’
Waar ik mij keer op keer bij mijn reizen over verbaasde was het ontwikkelde actuele politieke bewustzijn bij willekeurige mensen, die ik tegenkwam en sprak. Tijdens een vlucht van Novosibirsk naar Irkutsk in Siberië was ik alleen gaan zitten om aantekeningen te kunnen maken. Ik zag Eugenia Makarova babbelen met een matroos. Later voegde ik mij bij hen. | |
[pagina 40]
| |
Anatoli Tolja (23), hoofd-matroos, specialist eerste klasse, was bezig zijn drie jaren militaire dienstplicht te vervullen. Hij was op weg naar zijn vlootbasis op het schiereiland Kamchatka. Hij was de oudste van twee jongens en was met verlof thuis geweest. Beide ouders werkten in een zinkfabriek. Hij had er tien jaar school opzitten, plus twee jaar zeevaartschool. Ik: ‘Wat is je indruk van de Conferentie van Helsinki?’ Anatoli: ‘Niet alle staatshoofden daar aanwezig zou ik onze vrienden willen noemen. Zo glad is die bijeenkomst nu ook weer niet verlopen. Van echte wereldvrede zijn we nog ver af.’ De jonge matroos sprak met ontspannen gemak over de Conferentie van Yalta, de rol van de Verenigde Naties in de inter-nationale politiek en problemen van de Derde-Wereldlanden, met een behoorlijke kennis van feiten.
Maxim Gorki droomde al van een stad, die geheel aan de wetenschap zou zijn gewijd. Eén uur rijden van Novosibirsk via een vierbaans autoweg is inderdaad op een plek in de Siberische bossen een gloednieuwe universiteitsstad verrezen, Akademgorod. Vijftien jaar geleden was er uitsluitend ongerepte natuur. Nu wonen er 3.500 wetenschappers met hun gezinnen. In de zomer is het er heerlijk. Brede lanen en avenues verbinden de verschillende wetenschapscentra. Overal heeft men bomen en struiken geplant. Het wemelt er van bloemperken en gazons. Behalve de tientallen universiteitsgebouwen staan er dozijnen flatgebouwen, ook voor studenten en stafleden. Er zijn winkels, supermarkten, restaurants en er is een groot modern hotel. De Siberische afdeling van de Akademie van Wetenschappen van de USSR heeft Instituten in Irkutsk, Ulan Ude, Yakutske, Vladivostok en andere plaatsen. Er zijn in die Staat 23.000 studenten aan het werk. Dit cijfer zal in 1980 tot 45.000 zijn opgelopen. In 1976 en 1977 krijgt Siberië er drie nieuwe universiteiten bij. Siberië, het is goed eraan te herinneren, is 12½ miljoen vierkante kilometer groot met nog slechts 27,3 miljoen inwoners. Dit land staat aan het prille begin van een gigantische ontwikkeling. | |
[pagina 41]
| |
In een restaurant in Akademgorod ontmoette ik een jonge afgestudeerde geneticus, Elias Zacharov (25). Hij kwam uit een dorp ergens in Siberië met 120 huizen en 150 kilometer van de dichtstbijzijnde spoorweg. Hij werkte in één der laboratoria. Elias: ‘Je hebt gelijk. In de toekomst zal het mogelijk zijn een mens langs genetische weg te beïnvloeden en te besturen. Maar eerst zullen wij moeten onderzoeken, wat het precies betekent om de mens in alle opzichten een gelukkig leven te bieden.’ Ik: ‘Komen wij hier ooit achter zolang wij het functioneren van de hersenen niet hebben leren kennen?’ Elias (glimlachte, snoof, dacht nog eens goed na en zei toen): ‘Het is heel moeilijk om antwoord op zo'n vraag te geven. Hoe kun je nauwkeurig het geluk bepalen? Het heeft zoveel aspecten.’ Ik: ‘Maar daar had je het over: geluk kunnen bepalen. De moderne mens herinnert mij aan die film, waar de piloten van een supersonisch verkeersvliegtuig worden uitgeschakeld en de stewardess genoodzaakt is de stuurknuppel over te nemen zonder het fantastisch ingewikkelde instrumentarium ook maar enigszins te kennen.’ Elias (nu gehaast en nog met volle mond): ‘Daar ben ik het niet mee eens. De mens vliegt inderdaad in zo'n toestel, maar hij weet altéén nog niet waar hij naar toe vliegt. Wat hij absoluut zeker weet, is dat hij moet en dat hij wil vliegen.’ Gesprekken met jonge burgers van de USSR overtuigen de reiziger steeds opnieuw van de efficiëntie van het onderwijssysteem. Ook Elias was een practiserend historische optimist.
Van Lenin is de uitspraak bekend geworden: ‘Geef mij vier jaren om kinderen onderwijs te geven en de zaden die ik zal hebben uitgezet, zullen nooit meer kunnen worden ontworteld.’ Bij revolutionair decreet van 2 augustus 1918 werd de betaling van schoolgeld in de Sovjet-Unie afgeschaft. ‘Voorkeur,’ meende Lenin in die dagen,’ moet worden verleend aan de armste boeren en het proletariaat. Zij zullen op edelmoedige wijze studiebeurzen ontvangen.’ | |
[pagina 42]
| |
Luca Pietromarchi, in de zestiger jaren Italiaans ambassadeur in Moskou, sprak in een boeiende studie, ‘The Soviet World’Ga naar eind24., over het Sovjet-schoolsysteem als ‘het meesterwerk van het regime’. Hij vervolgde: ‘Misschien wel de belangrijkste les, die de communistische wereld het westen heeft te leren is, dat het geheim van de vooruitgang ligt bij de invloed van een natie via het aantal wetenschapsmensen, technici en intellectuelen, dat een land voortbrengt. Wanneer het westen niet vroeg of laat hetzelfde pad gaat volgen, dat de USSR ons thans is voorgegaan, zal het onmogelijk blijken om het terrein, dat nu reeds is verloren gegaan, ooit terug te winnen. Sommige Amerikanen schijnen dit nu te begrijpen en blijken bezorgd over “Sovjet-successen in komende decennia”, om de woorden van professor Jerome Wiesner van het Massachusetts Institute of Technology te citeren.’
In de Ukraine bezocht ik een zogenaamde kolchoz (coöperatieve boerderij), waar varkens en konijnen werden gefokt. Het terrein was 30 hectare groot. Er werden jaarlijks 108.000 varkens en 44.000 konijnen aan de staat geleverd. Directeur Ivan M. Pakshitik (36) kon vanuit zijn kamer via televisiebeelden het gebeuren in iedere loods met dieren volgen. Er waren duizend werknemers. Bij de boerderij lag een dorp met moderne flats, scholen, een theater en recreatiemogelijkheden. De burgemeester, een joviale plattelander, kwam een praatje maken.
Wat mij interesseerde was de jeugd. ‘Wij hebben kinderen,’ zei Ivan Pakshitik, ‘wij zijn erg gelukkig met deze groei van zonen en dochters.’ Er waren speeltuinen met zandbakken, draaimolens, roetsjbanen en mini-huisjes om in te ravotten. Er was veel speelgoed. Dit alles temidden van bloemen en struiken. Op de muren van de schoolgebouwen waren nogal abstracte schilderingen aangebracht. Er waren crèches, kleuterklassen en scholen. In de hal van het hoofdgebouw hing het menu voor de dag; de kinderen krijgen drie maaltijden: konijnevlees (hoe kon het | |
[pagina 43]
| |
anders), soep met zure room, en een soort compôte met zwarte bessen toe. Het was herfst en aan de wanden hingen levensgrote tekeningen van alle soorten paddestoelen. In de USSR bestaat in het najaar een rage om in de bossen paddestoelen te zoeken. Overal zie je mensen, vooral tijdens de weekends, er met rieten manden op uittrekken. In een klaslokaal waren kinderen bezig tafeltjes te dekken voor de lunch. Gezamenlijk werd ik begroet. Het was zaterdag. Lerares Ludmila (23), getrouwd (zij had zelf haar beide kinderen op deze school) zag er aantrekkelijk uit. Haar make-up deed allerminst onder voor wat men in dit opzicht in de V.S. ziet. Zij was de muzieklerares en had vier jaar conservatoriumopleiding gehad. Ik vroeg haar wat te spelen op de piano. Zij koos het thema uit de Amerikaanse film ‘Love Story’.
Ik wilde weten wat er bij kinderen van deze leeftijd, 8 tot 10 jaar, werd gedaan om sociale gevoelens te ontwikkelen. Hiervoor wandelden wij naar een ander lokaal, waar een al even charmante onderwijzeres, Larissa (28), de scepter zwaaide. Ook haar kind was hier op school. ‘Onze kleuterscholen zijn er op gericht om de geest van het collectivisme grondig bij de kinderen te vestigen. Het is uitermate belangrijk om juist op deze leeftijd bijzondere aandacht aan de sociale vorming te besteden. Wij doen dit in gesprekken met de kinderen en soms met het gebruik van films. Wij organiseren spelletjes tussen verschillende leeftijdsgroepen, waarbij vooral de kleinere van de oudere kinderen zullen leren. Wij letten hierbij niet alléén op hun manieren, maar vooral op het sociale gedrag,’ aldus Larissa. Zij was opgeleid aan de pedagogische akademie van Uman, ruim 200 kilometer van Kiev. Ik vroeg om een lesuur met film te mogen bijwonen.
Een ander leslokaal werd donker gemaakt. Een twintigtal kindertjes van rond de zes jaar zaten in kleine stoeltjes voor het scherm. Hadden zij op televisie de koppeling van de Apollo-Soyuz ruimteschepen gezien? ‘Da, da, da,’ riepen de kleintjes in koor, en er werd in de handjes geklapt. | |
[pagina 44]
| |
Jongetje: ‘Maar de Amerikaanse astronauten zijn ziek geworden en naar een ziekenhuis gebracht.’ Ander kind: ‘Er was iets met hun ogen.’ Jongetje: ‘Bent u met de auto gekomen?’ Zijn vriendje: ‘Welk merk?’ Ik: ‘Oleg, wat wil jij later worden?’ Oleg: ‘Ruimtevaarder.’ Iria wilde kokkin worden. Tanja tandarts. Pakshitik (directeur van de Kolchoz): ‘En wie wil hier bij onze varkens blijven?’ Acht handjes gingen de lucht in. Pakshitik: ‘En bij de konijnen?’ Tien handjes.
De films bleken kleurendia's te zijn, waarbij Larissa een toelichting gaf. Eerst het Rode Plein met het Kremlin in Moskou. Zij legde de betekenis van de centrale regeringszetel uit. Vervolgens het mausoleum van Lenin. Meisjes: ‘Wat hebben de mensen bij zich?’ Larissa: ‘Bloemen voor Lenin.’ Daarna kwam de graanoogst, de economische productie, de mechanisatie, enzovoorts.
In Moskou had ik enkele lange gesprekken met Nikolai I. Andrijaka, sedert de oprichting in 1939 directeur van een middelbare kunstakademie. Er waren 353 leerlingen. In de USSR gaan de kinderen die daarvoor in aanmerking komen na vier jaar lagere school meteen naar dit onderwijsinstituut. Ik vroeg mij af hoe een kind van tien kon weten, dat hij kunstenaar wilde worden. Andrijaka: ‘In ons land organiseert men juist voor de kinderen vele kunstmanifestaties. Dat wil zeggen, dat zij al op jeugdige leeftijd met het werk van de kunstenaar worden geconfronteerd. Door veelvuldige bezoeken aan tentoonstellingen wordt de belangstelling voor de kunst geactiveerd. Het toelatingsexamen voor onze school is zwaar en duurt drie weken. Er worden een | |
[pagina 45]
| |
aantal dagen uitgetrokken voor het tekenen. De ene dag mogen zij eigen composities maken. De andere dag tekenen zij volgens opdracht. Dan moeten zij één dag drie uur lang met verf werken. Vervolgens voeren wij gesprekken met de candidaten. Het ene gesprek zal korter zijn dan het andere. Het gaat er hierbij vooral om de algemene ontwikkeling van het kind te peilen. Dan volgt een uitgebreid medisch onderzoek. Hierna bekijkt een speciale commissie al het gemaakte werk. De commissieleden kennen de namen van de leerlingen niet. De tekeningen hebben slechts nummers. De commissie wil weten welke kinderen talent hebben.’ Ik: ‘Wie zitten er in die commissie?’ Andrijaka: ‘Zij bestaat uit tien deskundigen. Enkele van onze leraren en ikzelf maken er ook deel van uit. Ook vertegenwoordigers van het Ministerie van Cultuur en van de Universitaire Kunstakademie beoordelen het werk. Zij hebben echter alléén een adviserende stem. Wij en onze leraren zijn het die uiteindelijk de keuze maken.’ Ik: ‘Toch vraag ik mij af of kinderen op die leeftijd niet te jong zijn voor het nemen van een dergelijke beslissing.’ Andrijaka: ‘Wij vinden, dat kinderen van 9 en 10 het meest onbedorven élan hebben. Zij zijn op dat moment van hun leven voortvarend en energiek. Juist dan verwerken zij de processen van het onderwijs met het meeste gemak. Wij richten ons bij onze kinderen dan ook op het tot ontwikkeling brengen van een eigen mentaliteit. Wij willen hen de mogelijkheid geven, zichzelf te leren uitdrukken, niet alleen ten aanzien van wat zij willen scheppen of maken, maar ook ten aanzien van wat zij denken en voelen. Anderzijds moeten wij hen natuurlijk ook professionele kennis bijbrengen. Zonder dat zouden zij hun eigen gedachten steeds blijven herhalen zonder precies te weten hoe deze te evalueren.’
Onlangs verscheen er een uitgebreide studie over de Sovjet-Unie, voorzien van een voorwoord van professor Karel van het Reve, waarin de Sovjet-onderwijsspecialist A.J. Treffers een aanzienlijk aantal pagina's kreeg toegewezen om het onderwijssysteem in de USSR uit de doeken te doen. ‘Wij zijn geneigd,’ aldus Treffers, ‘het ontbreken van op het individuele kind ge- | |
[pagina 46]
| |
richte onderwijsmethoden te beschouwen als een tekortkoming. We dienen echter te bedenken, dat in de Sovjet-Unie de groep belangrijker is dan het individu. Dit geldt ook in het onderwijS.’Ga naar eind25. Ik zou de lezer willen verzoeken het nu volgende onderdeel uit het gesprek met directeur Andrijaka in Moskou te willen afwegen tegen deze onlangs in Nederland verschenen passage met informatie over onderwijsmethoden in de USSR.
Ik: ‘Hoe legt u bij uw onderwijs de verbinding tussen de specifiek eigen individualiteit en het besef van het kind tot een socialistische samenleving te behoren?’ Andrijaka: ‘Kinderen hebben vooral op deze leeftijd een rijke fantasie. Iedere gebeurtenis op die leeftijd is te vergelijken met het ontstaan van een nieuwe wereld. Het kind probeert deze indrukken af te tasten en te begrijpen. Wij helpen hen deze fantasieën verder te ontwikkelen. Tegelijkertijd proberen wij de weg te wijzen hoe zij met nauwkeurigheid de omgeving kunnen bestuderen en in zich opnemen. Het gaat er om, dat het kind vooral kind blijft. Wij laten bijvoorbeeld veel tekeningen uit de herinnering maken. Of uit de natuur. Want geen fantasie zal aan de oppervlakte komen zonder enige grond van realiteit. Neemt u bijvoorbeeld sprookjes. Ieder sprookje over een held houdt een wijsheid in, die uit de geschiedenis van het volk zelf is ontstaan. Wij vertellen de kinderen over de processen, die de kennis van het leven bijbrengen. Wij laten hen zien hoe alles in het leven met elkaar is verbonden. Diepere kennis van het leven beïnvloedt tevens hun fantasie. Voor het kind begint te tekenen is het essentieel, dat het een stimulans in de ontwikkeling van kennis van de kunst en kennis van het leven heeft ondergaan.’ Ik: ‘Een dichteres in Leningrad zette mij uiteen, hoe zij een vorm van zelfcensuur op haar werk uitoefende. Komen die aspecten in uw onderwijs naar voren?’ Andrijaka: ‘Dat is een moeilijke zaak. Wij gebruiken nogal ingewikkelde methoden. De individuele omgang van het kind heeft onze voortdurende aandacht. Wij wijzen op maatschappelijke principes, die wij verplicht en noodzakelijk achten voor ieder individu in onze samenleving, dus ook voor onze kinderen. Hier raakt men de moeilijkste en teerste aspecten van de ziel | |
[pagina 47]
| |
van het kind, namelijk de emotionele waarnemingscapaciteit van het leven in het algemeen. Het komt er op aan hier een samensmeltingsproces tot stand te brengen. Bijvoorbeeld: ‘In één van onze klassen zet de leraar een bloem in een glas water. Hij zegt tegen de kinderen: “Hier is een prachtige bloem. Teken hem maar.” Na enige tijd zal de leraar zeggen: “Ga nu maar verven.” Natuurlijk doen zij hun uiterste best om de aquarel zo mooi mogelijk te maken. Wij mengen ons absoluut niet in deze activiteit. Ieder kind zal trachten die bloem op eigen wijze tot uitdrukking te brengen. Opnieuw, na enige tijd, wanneer er ijverig is gewerkt, zal de leraar zeggen: “Jullie hebben goed gewerkt. Maar er ontbreekt nog iets. Jullie bloem geurt niet. Bloemen ruiken toch? Jullie moeten proberen je tekening zó te verbeteren, dat het net is of de bloem geurt.” Dit is een belangrijke fase uit het werk. Wat gebeurt er namelijk op dit moment in de ziel van het kind? Hij weet, dat hij zijn uiterste best heeft gedaan. Maar, inderdaad, de bloem geurt niet. Het kind zal dus opnieuw beginnen, meer kleuren toevoegen bijvoorbeeld. Dit kost nieuwe intense inspanning. Alle gevoelens van het kind zullen op de tekening zijn geconcentreerd. Op dat moment begint het een kunstwerk te worden. In feite zien wij een elementaire hereniging van twee aspecten: kijken en tekenen enerzijds en waarneming en gevoelens anderzijds. Kunst zal zonder emotie nooit werkelijk leven. Het lijkt misschien een eenvoudige zaak, maar als het om het kind gaat, moeten wij met veel tact en uiterst voorzichtig te werk gaan om niets in het kind te beschadigen. Wij beogen dus niet alleen het talent in het kind te stimuleren, maar ook het waarnemen van het leven om hem heen, of, omdat dit bij de leeftijd hoort, het kind in het algemeen te prikkelen.’
Ik: ‘In hoeverre geeft de staat aan in welke richting deze stimulans moet gaan.’ Andrijaka: ‘Onlangs hebben wij de dertigjarige overwinning op de Nazi's met een groot feest gevierd. Wij vroegen de kinderen op hun eigen wijze hun gevoelens jegens dit gebeuren uit te drukken. Wij zeiden verder niets en gaven absoluut geen richtlijnen. De kinderen vinden het heerlijk om zulke opdrachten te | |
[pagina 48]
| |
krijgen. Indirect bevorderen wij op die wijze natuurlijk hun belangstelling voor politiek. Vorige maand was hier op onze akademie ook een ontmoeting met kinderen van vluchtelingen uit Chili. Onze kinderen maakten honderden spandoeken en tekeningen. Het werd een opgewekt feest. Er werd gedanst. Men maakte niet alleen kennis met elkaar, maar er werden uitvoerige gesprekken over ervaringen in Chili gehouden. Onze kinderen gaven al hun tekeningen aan de Chileentjes cadeau. Iets dergelijks gebeurde met Portugal. Lang vóór de staatsgreep in Lissabon werd ons gevraagd om tekeningen te maken voor verkoop ten bate van hulp aan Portugese politieke gevangenen onder het vorige regime. Onze kinderen maakten vijftig aquarellen van sprookjes. Zij ontvingen een bedankbrief van de arbeiders van een Portugese conservenfabriek. Wij lazen de boodschap in alle klassen voor. Onze kinderen waren voldoende geroerd om zelf aan de leraren voor te stellen nieuw werk voor dit doel beschikbaar te stellen. De volgende zending bestond uit 250 tekeningen. Daarop is de revolutie gekomen. Op die wijze ontwikkelen onze leerlingen gevoelens jegens de wereld om hen heen. Als toekomstige Sovjet-kunstenaars zullen zij die gevoelens nog verder verdiepen en verrijken.’ Ik: ‘En Picasso?’ Andrijaka: ‘De kinderen kennen Picasso's werk. Maar deze richting is voor ons niet interessant. Wij leren hen de socialistisch-realistische school in de kunst. Voor zogenaamd modernisme is bij ons geen plaats. Onze kinderen begrijpen dat het modernisme in strijd is met het realisme. Wij houden van onze nationale tradities. Onze kinderen bestuderen deze en leren onze grote kunstwerken kennen, zoals de klassieken. Deze weerspiegelen het geestelijk leven uit de geschiedenis van ons volk. De modernistische kunst is van voorbijgaande aard en zal sterven.’ Ik: ‘En indien één van uw leerlingen zich toch tot modernisme, zoals u zegt, voelt aangetrokken?’ Andrijaka: ‘Soms hebben wij in Moskou exposities van kunstenaars uit Praag of Warschau. Wij gaan er met onze kinderen heen. Al het werk wordt openlijk besproken. Wanneer wij een bepaalde stijl niet kunnen waarderen en een kind er toch door gegrepen zou zijn, vragen wij deze leerling zijn redenen te verklaren. Hier komen levendige discussies uit voort waar wij | |
[pagina 49]
| |
een aantal van onze klassen in betrekken. Dàt is de vorm waarin wij met onze kinderen werken.’
Aan het slot van ons gesprek haalde directeur Andrijaka een map met tekeningen van zijn beste leerlingen te voorschijn. Het was heerlijk om te zien hoe deze mens met hart en ziel verknocht was aan het onderwijs en de kinderen. Eén groep schetsen sprak mij bijzonder aan. Zij bleken van een 13-jarige jongen te zijn, die met zijn klas onder begeleiding van twee docenten een reis naar Turkestan had gemaakt. Ik wilde de jongen ontmoeten. De eerste keer dat ik terugkwam, was het ventje gevlucht naar de rivier, bevreesd om een buitenlandse journalist te woord te moeten staan. Het zou zijn eerste interview als kunstenaar worden. Bij de tweede afspraak was hij aanvankelijk opnieuw onvindbaar, maar een leraar wist hem in het grote gebouw op te snorren.
Het heette Sergei. Een blond kereltje, die kuiltjes in z'n wangen kreeg als hij glimlachte. Lang haar, zoals trouwens een meerderheid van de kinderen en jongeren in de Sovjet-Unie vandaag draagt. Hij droeg een witte coltrui met een rode scarf. Hij luisterde aandachtig naar de vragen, maar was erg verlegen. Soms staarde hij door het raam naar buiten, vooral wanneer directeur Andrijaka de adempauzes probeerde op te vullen. Ik: ‘Herinner je je de eerste belangstelling voor tekenen?’ Sergei: ‘Wanneer? Dat weet ik niet meer. Mijn eerste tekeningen maakte ik thuis, op straat.’ Ik: ‘Waar was dat?’ Sergei: ‘In ons dorp een paar honderd kilometer van Volgograd (het vroegere Stalingrad). Mijn moeder had een verfdoos gekocht. Toen ben ik echt gaan tekenen. Ik heb soms meegedaan aan wedstrijden in het Huis van Cultuur in ons dorp. Ik won een prijs. Toen zag mijn moeder een advertentie in een krant van een school in Volgograd. Ik ben twee jaar op die school | |
[pagina 50]
| |
geweest, alvorens naar Moskou te gaan om daar te studeren.’ Hij was een jongen van weinig woorden. Met moeite kon er een glimlach af. Ik had een tekening van een oude man in Turkestan in mijn hand. De gelaatstrekken waren prachtig. Ik: ‘Houd je er van mensen te tekenen?’ Sergei: ‘Die tekening heb ik in opdracht gemaakt.’ Hij gaf mij de schets, die ik zo mooi vond, ten geschenke en signeerde hem als een volleerd kunstenaar.
Lenin benoemde bij de vorming van zijn eerste regering in oktober 1917 de dichter, filosoof en toneelschrijver A.V. Lunacharsky tot organisator van de kunst. Lenin liet hem volkomen de vrije hand, waarvan door Lunacharsky ruim gebruik werd gemaakt. Toen schilders de bomen langs het Kremlin blauw en geel begonnen te schilderen liet Lenin dit toe, alhoewel hij het er absoluut oneens mee was. Het Lunacharsky-interregnum in de Sovjet-kunst duurde slechts vijf jaren. Figuren met soberder ideeën dreven hem van zijn post. In 1932 proclameerde Stalin het socialistisch-realisme als de enige aanvaardbare kunstvorm. Was het Plato die zei: ‘Wanneer de wetten van de kunst veranderen, dan wijzigt zich de maatschappij mee?’ Alhoewel een aantal aspecten van het bewind van Stalin definitief werd afgeschaft, kreeg ik de indruk, dat in principe diens richtlijnen betreffende socialistisch-realisme in de kunst gehandhaafd wordt en zal blijven.
De zorg waarmee men kinderen in de USSR omringt maakte indruk. Het is ogenschijnlijk een detail, maar waar ter wereld hoort men een stewardess in een druk bezet lijntoestel omroepen - het was vacantie-tijd, en er waren veel kinderen aan boord: ‘Dames en heren, ik verzoek u niet te roken, want we hebben kinderen aan boord.’ | |
[pagina 51]
| |
Zestig kilometer van Leningrad bezocht ik het kindersanatorium ‘Solnetsjnu’. Hier komen kinderen van 4 tot 10 jaar, die ernstig ziek zijn geweest, en door de ziekenhuizen van Leningrad naar buiten worden gezonden. Het terrein is 100 hectare groot. Er waren 900 kinderen. Directeur dr. Rafael Lubasjewsky (37) en kinder-pedagoog dr. Abraham G. Kogan leidden mij rond. Overal op het terrein waren spelende kinderen, steeds begeleid door verpleegsters of verzorgsters. Er was een sprookjeskasteel, met een muur rondom en gangen en paadjes binnenin, die naar de torens leidden. Op initiatief van bouwvakkers uit Leningrad was er een openluchttheater gebouwd. Bijzonder aantrekkelijk was een raketvormig gebouwtje, van binnen donker, het plafond zacht verlicht met nagebootste sterren en een hemel, die een draaiend effect maakte. De kinderen komen er om ruimtevaarttekeningen te maken en over Sputniks te spreken. Er was een compleet verkeerscomplex. Tweebaans asfaltwegen met een witte lijn in het midden, een viaduct, een spoorwegovergang met bomen, een tank-station, een volledig uitgeruste EHBO-post met kleine meisjes in rode-kruisuniformen, die allemaal met grote ernst de werkelijkheid nabootsten. Er waren dozijnen kinderen in trapautootjes. Een jongetje, dat er nog erg bleek uit zag, bevond zich in de verkeerstoren en regelde de stoplichten. Hij salueerde aan zijn rode verkeerspet toen ik langs kwam. Er kwamen autopeds, alle soorten fietsjes en natuurlijk trottoirs met poppewagens. Het sanatorium beschikte over een dierentuin met onder meer een echte beer, Mischa, die suikerklontjes kreeg. Er was een haventje met bootjes en zeilschepen, maar ik ben bij zo'n bezoek te ongeduldig om het hele complex te bezoeken. Het ging mij om een indruk. ‘Bij ons is het dus niet een kwestie van lichamelijk herstel. Wij letten vooral op de psychische kant van het zich weer aanpassen nà een langdurige ziekte,’ aldus dr. Kogan. Ik: ‘Zoals?’ Kogan: ‘De meeste kinderen hebben long- of hartziekten gehad, bronchiale aandoeningen, ziekten aan de nieren of de urinewegen, of buik- en maagklachten. Wij proberen het kind van zijn voormalige ziek-zijn af te leiden en nieuwe belangstelling voor het leven te wekken. Het kind moet weer vreugdevol en blij worden.’ | |
[pagina 52]
| |
Deze Leningradse kinderen en ex-patiëntjes brachten de zomer door in een heerlijke omgeving van dennegeur en zuivere lucht. Bovendien stonden zij onder voortdurende medische en pedagogische zorg. De weekends kwamen de ouders hen bezoeken.
Op een zondagmiddag in Moskou woonde ik een voorstelling in het kindertheater bij. Het stuk heette ‘Tover-muziek’, een sprookje over de opera op tekst van de directrice, Nathalja Sats, en Vladimir Polakov. De muziek was van Mark Minkov (30), een leerling van de componist Ahram Katchaturian. Via het verhaal werden de kinderen vertrouwd gemaakt met alles wat met de opera heeft te maken, zoals de verschillende stemmen (bas, tenor, alt, enzovoorts), met de instrumenten van het orkest, de schrijvers van de tekst en de componist. De zaal was vol kinderen, sommige begeleid door hun ouders, die op de talrijke vragen van de kinderen fluisterend antwoordden. Soms zaten ze op schoot om beter te kunnen zien. Het plezier om de clowns kon niet op. Die middag had een uitzonderlijk ontspannen sfeer. Men kon zich overal elders in de wereld wanen, waar kinderen dolle pret hebben en genieten van de grollen en grappen der acteurs. Het schijnt dat in vele grote steden in de USSR zogenaamde Sputnik-theaters zijn, die geheel door kinderen worden gerund. Tot mijn spijt ben ik niet in de gelegenheid geweest er een kijkje te nemen. Ook herinner ik mij, dat in de stad Yerevan, in Armenië, een kinder-restaurant is gevestigd, eveneens geheel door kinderen geleid en verzorgd. Ook dat heb ik helaas niet bezocht. Deze honderd vijftig dagen zijn uiteraard veel te kort geweest om ten naaste bij volledig te kunnen zijn.
Op mijn reis door het zuiden van de USSR ontmoette ik dr. Waagen Demirzian (34), hoogleraar in de pediatrie aan de Universiteit van Armenië. Demirzian: ‘Ik ben bezig met een uitgebreide studie over de invloed van de milieuvervuiling op de gezondheid van kinderen. Hierbij verdiepen wij ons in de pathologie van de longen en de | |
[pagina 53]
| |
invloed van giftige gassen, die van buitenaf de longen binnenkomen. Hoe beïnvloeden zij de ademhalingsorganen? Urbanisatie is uiteraard een objectief proces, dat niemand kan tegenhouden Het gaat er echter om onze industrie zodanig te organiseren, dat zij geen nieuwe infecties zal veroorzaken. Als medici mogen wij niet lijdzaam toezien. Hier moet met energie aan worden gewerkt.’ Ik: ‘Kent u het werk van de Amerikaanse bioloog en ecoloog Barry Commoner?’Ga naar eind26. Demirzian: ‘Nee.’ Ik: ‘Commoner beijvert zich bijvoorbeeld al vele jaren om wetten aangenomen te krijgen op de contrôle op uitlaat-gassen van zware trucks in de V.S. Hij pleit bijvoorbeeld voor het weer invoeren van het goederentransport per trein ter bescherming van het milieu.’ Demirzian: ‘Onze sanitaire inspectie houdt streng toezicht op het wegverkeer in dit opzicht.’ (Ik wilde niet in discussie gaan, maar het aantal zware trucks en vrachtauto's, die net als bij ons in Nederland onacceptabele zware donkere rookwolken achter zich laten op de wegen, was ook in de USSR overal legio.)
Ik: ‘Wat is uw evaluatie van het experiment om een nieuwe marxistische mens te scheppen? Demirzian: ‘Het schijnt onjuist om over een experiment te spreken. We zijn hier nu al een halve eeuw bezig. Van een experiment zou sprake zijn, wanneer wij bijvoorbeeld voor de eerste maal een nieuw medicijn op een mens zouden beproeven. Maar bij het tot stand brengen van een nieuwe mens hebben wij het over een sociaal proces, waarbij wij de redenen voor dit proces uit een aantal étappes van de menselijke beschaving hebben geput. Marx en Lenin kwamen niet tot hun conclusies via de cybernetica of door het gebruik van computers. Zij analyseerden de menselijke geschiedenis over een periode van vele jaren.’ Ik: ‘Maar hoe beïnvloedt u de waardebepalingen van de jeugd, die tot nieuwe mensen moeten worden omgevormd?’ Demirzian: ‘Wat bedoelt u?’ | |
[pagina 54]
| |
Ik: ‘Uw kinderen lopen nu ook in jeans en interesseren zich voor popmuziek, die tot dusverre nog verboden is in de USSR.’ Demirzian: ‘Wij voeden de kinderen vrij op. Wij zeggen hen niet wat juist of onjuist is. Uiteindelijk is dat hun eigen zaak. Een mening opdringen doen wij nooit. Wat wij daarentegen wèl doen is zoveel mogelijk het gebeuren om ons heen of uit de geschiedenis proberen te verklaren. Hier discussiëren wij met de jeugd over. Wij beschouwen het als de voornaamste taak bij onze opvoeding een verklaring te kunnen geven van het gebeurde en de betekenis ervan uit te leggen. Laten zien, toetsen aan de concrete werkelijkheid, dàt is de basis van iedere discussie met jongeren in ons land. Natuurlijk moeten wij onze kinderen ook inlichten over aspecten van de westerse samenleving, en uiteen zetten wat naar onze mening goed of slecht is, maar uiteindelijk zullen onze jongeren hun eigen keuze moeten maken en zelf moeten besluiten.’ Ik: ‘Maar het is een feit, dat bijvoorbeeld bepaalde ontwikkelingen in de muziek bij de jeugd uit andere landen in de USSR zijn verboden.’ Demirzian: ‘Onze specialisten op het Ministerie van Cultuur zullen nieuwe ontwikkelingen in buitenlandse muzikale experimenten eerst grondig onderzoeken. Zij gaan na of een overbrengen van dergelijke noviteiten mogelijk een schadelijke invloed op onze kinderen kan hebben. Zijn zij van mening, dat electronische muziek, om een voorbeeld te noemen, zinloos is als kunstuiting, dan zullen zij dit onze leraren genuanceerd meedelen, zodat dezen op hun beurt onze bezwaren aan de kinderen kunnen uitleggen.’ Ik: ‘De staat bepaalt.’ Demirzian: ‘Ik zal u als medicus antwoorden. Autoriteiten van het ministerie gaan werkelijk niet over één nacht ijs. Uit mijn eigen werk is mij bekend, dat er een samenspel bestaat tussen tal van geleerden bij de bestudering van hartziekten. Wij, de artsen, vragen het ministerie: “Geeft u ons aanwijzingen hieromtrent.” Op haar beurt zal het ministerie in overleg met de Akademie van Wetenschappen en tal van haar afdelingen en instituten een uitgebreid onderzoek verrichten. Dit kan soms enkele jaren duren. Uiteindelijk zal men echter met het best denkbare resultaat voor de dag komen. Onze economen zeggen ons dat het aantal ziekten in de aderen toeneemt. Wij, de artsen, bepalen of er studie van gemaakt dient te worden. Ons besluit | |
[pagina 55]
| |
wordt doorgegeven aan het ministerie. Nu kan men spreken van een “diktaat” van bovenaf, maar is het dat wel? Er zijn een aantal musici, die pop als een schadelijke uiting van kunst beschouwen. Een aantal van onze medici zijn van mening, dat pop schadelijk is voor de gezondheid. Wij verbieden pop niet. Maar wij publiceren wel de studies van onze specialisten over dit onderwerp. Is dat verkeerd?’ Ik: ‘Rock-en-roll was in de tijd dat zij in het westen nog populair was niet welkom in de USSR. Tien jaar later schijnt men deze uiting van westerse jeugdsentimenten toch geleidelijk aan toegelaten te hebben in uw land.’ Demirzian: ‘Bij ons wordt nu eenmaal alles eerst door de staat diepgaand bekeken. Hierbij stellen wij ons op het standpunt, dat nieuwe symptomen van westerse cultuur niet klakkeloos moeten worden overgenomen. Het zou onwijs en ondoordacht zijn om alles wat van buiten komt zo maar onder onze bevolking te verspreiden. Tenslotte zijn het alléén apen die na-apen.’
Ik: ‘Het heeft bepaalde voordelen, wanneer er straffe controle op de ontwikkelingen in de “cultuur” kan worden uitgeoefend.’Ga naar eind27. Demirzian: ‘Naar mijn mening is in wezen in een abstracte socialistische maatschappij niets verboden. Gaat uw gang maar. Er wordt van uit gegaan dat alle verschijnselen bestudeerd dienen te worden: abstracte kunst, ultra-abstracte kunst, impressionisme, alles. Wat we wèl geregeld doen is de ontwikkelingen blijven herwaarderen. De mens is in korte tijd mobiel geworden bijvoorbeeld via de auto. De nieuwste ontwikkeling in deze mobiliteit is de sprong naar de maan. Dit gebeuren heeft een belangrijke invloed op de psyche en het innerlijke leven van de mens. Abstracte kunst is geboren uit deze jongste explosies rond de menselijke psyche. De snelheid van de techniek weerspiegelt zich in de moderne kunst. Misschien ook hierom zijn tekenfilms thans zeer populair in de USSR. Hierbij moet ik aantekenen, dat dit soort films bij ons anders wordt gepresenteerd dan bij u in het westen.’ (Professor Demirzian pakte een bierflesje van de tafel en verplaatste dit.) Demirzian: ‘Voor ons in de USSR is het alléén interessant waar het flesje naar toe gaat, waar het terecht komt. De tussenlig- | |
[pagina 56]
| |
gende fase vinden wij niet belangwekkend. Die laten wij in onze tekenfilms dan ook weg. Volgens ons is alléén die informatie relevant die per eenheid van de tijd wordt gegeven en die voor het algehele begrip noodzakelijk is.’ Ik: ‘En de gedragskunde?’ Demirzian: ‘Wij zullen geen vulgaire problemen hebben. Die worden in de USSR automatisch geliquideerd. U hebt zelf kunnen constateren dat bij ons geen ordinaire sensatiepers, of de verheerlijking van de pornografie of de misdaad bestaat. Juist vanwege onze staatscontrôle zullen dergelijke ongezonde excessen zich ook niet kunnen ontwikkelen. Als medicus zie ik in de eerste plaats als belangrijkste problemen voor de toekomst: (a) het ontwikkelen van een gezonde generatie van kinderen, zowel in moreel als in lichamelijk opzicht, (b) de aanpak van onze voortschrijdende techniek, waarbij de urbanisatie niet moet worden afgeremd maar in positieve banen worden geleid en (c) het verder tot ontwikkeling brengen van de problemen, die karakteristiek zijn voor onze socialistische maatschappij, waarbij wij uiteraard rekening dienen te houden met de exponentiële groei van de wetenschap. De homo-sapiens is 50 miljoen jaren oud. Pas sedert zéér kort, ruim een halve eeuw dus, scheppen wij in de Sovjet-Unie een nieuw milieu, waaraan de mens tot dusverre als wezen niet was gewend. Het is nieuw in tal van opzichten en druist zelfs in tegen de menselijke natuur. Sedert hoeveel jaren wonen miljoenen mensen in flatgebouwen, terwijl deze torens steeds hoger de lucht in gaan? Hoe moet de mens zich aanpassen? In het buitenland zijn er blijkbaar geleerden, die met haatgevoelens naar de zich verder ontwikkelende wetenschap zien. Wij doen dit allerminst. Ik ben zeker geen geniale geleerde en maar een gewoon mens. Maar ik ben er van overtuigd, dat de groei van de wetenschap noodzakelijk zal blijven, willen wij de zich snel uitbreidende problemen van de mensheid kunnen blijven oplossen.’
In Moskou op de glooiingen van de Leninheuvels staat een complex van gebouwen in de orde van grootte van het Amsterdamse R.A.I.-complex, het Moskouse Pioniers Paleis. Pioniers, kinderen van 6 tot 17 jaar, zijn de georganiseerde communistische | |
[pagina 57]
| |
jeugd. Vijftienduizend van hen maken gebruik van deze unieke instelling. Er zijn lezingen, seminars over gespecialiseerde onderwerpen, discussiegroepen, een kinderkoor, dat een aantal keren een tournée door Nederland maakte, een ballet, een theaterschool, een film- en fotolaboratorium, compleet met ontwikkelkamers, en er zijn keukens waar de meisjes leren koken en kennis maken met huishoudelijke problemen. Er ging op een gang een deur open en ik keek in een grote zaal waar een dertig kinderen stonden te beeldhouwen onder leiding van een zéér hippe jeugdige docent. Er zijn drie orkesten en er worden muzieklessen gegeven. Er is een biologisch laboratorium. Er is een school voor de journalistiek en er wordt een eigen krant gemaakt. Ik werd ontvangen in de zogenaamde International Friendship Club genoemd naar Yuri Gagarin. Hier doceerde Boris Dobriansky vier klassen: economische problemen van de socialistische landen, economische problemen van de ontwikkelingslanden, economische problemen van de kapitalistische landen, en economische problemen van de Verenigde Staten van Amerika. Ik: ‘Waarom de USA afzonderlijk?’ Dobriansky: ‘Wilt u ontkennen, dat het hier om een belangrijke mogendheid gaat?’ Ik: ‘Hoe krijgt u uw informatie over de ontwikkelingen in de Amerikaanse economie en samenleving?’ Dobriansky: ‘Uit onze pers en gespecialiseerde publikaties.’ Daarop heb ik een ontmoeting tot stand gebracht tussen Gilbert A. Gallaway, cultureel attaché van de Amerikaanse ambassade in Moskou, en docent Dobriansky. Later werd ik uitgenodigd met Dobriansky's leerlingen, een groepje van 50 kinderen van 15, 16 en 17 jaar, een discussie te hebben in dit Pioniers-Paleis. Men zei mij, dat dit de eerste maal was dat zoiets gebeurde. Iemand opperde de suggestie, dat een gesprek tussen communistische jongeren en een westerse journalist nu mogelijk geworden was als gevolg van de akkoorden van Helsinki. ‘In ieder geval vertrouwen wij je voldoende om je in vrijheid met onze kinderen te laten debatteren,’ aldus een APN-functionaris. De kinderen waren aanvankelijk zeer beduusd en begrepen niet precies, dat zij vrijuit hun mening konden geven. Een jongen vroeg naar bijzonderheden omtrent de Club van Rome, omdat | |
[pagina 58]
| |
Volodja Molchanov hierover bij zijn inleiding had gesproken. Een vraag die bijna steeds naar voren komt in de USSR was: ‘Is de jeugd van Nederland progressief?’ Tussen wat onze kinderen onder ‘progressief’ verstaan en wat Sovjet-jeugd hieronder verstaat ligt uiteraard een hemelsbreed verschil. Dit was dus een gecompliceerd onderwerp voor discussie en droeg nauwelijks bij tot een verlevendiging van de sfeer. Jeugd-werkloosheid? Hierop kon ik antwoorden, dat werkende jongeren onder de 25 jaar in de Europese Gemeenschap inderdaad het zwaarst zijn getroffen bij de economische moeilijkheden in het westen, namelijk met een stijging van 49 procent over 1974-1975. In de Bondsrepubliek nam het aantal werkzoekenden in deze leeftijdsgroep toe met 205 procent. In Denemarken met 405 procent. In Amerika zit 41 procent van de zwarte jongeren onder de 25 jaar zonder werk. Geen van de kinderen zei het, maar ik hoorde ze denken: ‘Wel, bij ons bestaan deze problemen eenvoudig niet.’ Die eerste ontmoeting was ook voor mij niet eenvoudig, omdat ik zelf de grenzen van de mogelijkheden bij een dergelijk gesprek met Sovjet-jongeren moest aftasten. Het was en bleef die eerste keer vermoeiend pionierswerk.
Een paar weken later arrangeerde docent Dobriansky een andere ontmoeting met een vijftigtal leerlingen van een middelbare school in een verre buitenwijk van Moskou, waar bij les gaf. Hier ontspon zich een aanzienlijk levendiger discussie. Een meisje van zestien sprak over de generatiekloof tussen haar vader en haar broer. Ik: ‘Hoe manifesteert deze zich?’ Meisje: ‘Onze ouders kunnen eenvoudig de snelle ontwikkeling van de jeugd niet bijhouden. Het niveau van kennis en begrip, niet alleen over onze eigen samenleving, maar over de wereld in het algemeen, ligt gewoon heel anders bij ons.’ Ik: ‘Heeft alleen je broer die moeilijkheden?’ Meisje: ‘Nee, maar je weet hoe mannen zijn. Ik spreek meer met mijn moeder en maak er minder moeilijkheden over.’ Ik vroeg een jongen van 15, in een rode trui met een open shirt en lang haar (hij had in een klas in Zaandam kunnen zitten), wat hij wilde worden. | |
[pagina 59]
| |
Jongen: ‘Officier.’ Ik: ‘Wat trekt je in de militaire dienst aan?’ Jongen: ‘De training. Je wordt er sterk en gezond van. Bovendien, het is belangrijk dat de grenzen van ons land veilig gesteld zijn. Er is nu wel ontspanning met de kapitalistische landen, maar u hebt in Chili gezien, wat er gebeurt, wanneer de aandacht van het volk verslapt. Het fascisme zal steeds proberen terug te komen.’
Meisje: ‘Is het waar, dat in het westen de misdaad onder de jeugd toeneemt?’ Ik: ‘Ja, dat is waar. In 1975 nam de misdaad op scholen in New York City met 55 procent toe.’ Hier liet ik het bij. Ik had bovendien de juiste cijfers, die onthutsend zijn, niet bij me. Gewapende aanvallen op onderwijzers stegen in 1975 met 44,9 procent tot 1.872. Roofovervallen op New-Yorkse scholen stegen met 33,5 procent. Het gebruik van narcotica met 86,5 procent, wapenbezit met 26,4 procent, sexuele overtredingen met 52,6 procent, bom-bedreigingen met 40,4 procent, misdadig gedrag met 485,8 procent en hinderlijk gedrag met 143,5 procent. Het zijn overigens symptomen, die op alle scholen in de V.S. waarneembaar zijn, waar jaarlijks voor anderhalf miljard gulden schade wordt toegebracht uit puur vandalisme.
Tijdens een discussie over de vraag of de toenemende materiële welvaart afbreuk aan het idealisme van de socialistische samenleving zou doen, nam een jongen van zestien jaar het woord. Igor Sokolov: ‘Hoe beter het materiële leven in ons land zal worden, hoe meer wij ons verstand gebruiken. De wetenschap zal immers parallel lopen met een toenemende welstand voor alle mensen? Naarmate de mens zichzelf ontwikkelt, zal hij tevens leren verstandiger met zijn welvaart om te springen.’ Ik: ‘Van wie heb je die wijsheid? Van je leraar Dobriansky?’ Igor: ‘Helemaal niet. Dat is mijn eigen mening. Kijkt u maar naar de wereld. Ik ben een historisch-optimist. Er zijn inderdaad conflicten geweest, zoals bijvoorbeeld om Cuba. Het | |
[pagina 60]
| |
westen heeft toen met atoombommen gedreigd. Hebt u ons ooit dergelijke bedreigingen horen uiten? Maar nu is de wereld al iets verstandiger geworden. Nu hebben wij détente en een Apollo-Soyuz koppeling is toch maar mogelijk geweest.’
In de Sovjet-Unie vindt men in de grote steden overal deze Pioniers-Paleizen. In Yerevan, Armenië, verrijst momenteel op een heuvel boven de stad een ultra-moderne wolkenkrabber, in de stijl van de beroemde torenflats in het hart van Chicago. De kinderen leken mij hier spraakzamer en gemakkelijker in de omgang dan de pioniertjes in Moskou. Dit zal ook in het verschil in landsaard hebben gelegen. Armeniërs zijn warmbloediger dan de pragmatische Russen in het kille noorden. Meisje (16): ‘Wat voor boeken hebt u geschreven?’ Ik: ‘Wanneer ik schrijf richt ik mij in de eerste plaats op het geven van informatie. En jij: wat wil jij gaan studeren?’ Meisje: ‘Ik wil journaliste worden. Dat is het mooiste beroep van de wereld. Want wij, journalisten, vertellen de mensen over alles wat er gebeurt.’ Ik: ‘Wat zou je over de tweede wereldoorlog schrijven?’ Meisje: ‘Dat wij de oorlog tegen Duitsland hebben gewonnen.’ Ik: ‘Maar de Amerikanen hebben toch ook hun aandeel gehad. Zij hebben de USSR bijvoorbeeld met de “lend-lease” geholpen.’ Meisje: ‘Wat! Die zogenaamde hulp betrof slechts 2 procent van onze totale oorlogsinspanning! Bovendien, wanneer de Amerikanen en Britten onze echte bondgenoten waren geweest, zouden zij niet in 1944 in Normandië zijn geland, maar hadden in 1941 al een tweede front geopend. De USSR zou Duitsland ook zonder die landingen hebben verslagen. Het zou misschien langer hebben geduurd, maar vergeet u niet, de bevolking op de Balkan vocht reeds aan onze zijde tegen de fascisten.’ Ik: ‘Er zal veel moeten gebeuren voor wij het over de geschiedenis van de tweede wereldoorlog eens zullen worden.’ Meisje: ‘Dat zal wel nooit komen. Onze gedachten hierover zullen nooit dezelfde kunnen zijn als die van de Amerikanen of Britten. Coëxistentie is dan ook gebaseerd op verschillende standpunten en inzichten in alles.’ Jongen: ‘Vergeet u niet, dat ons land het grootste potentieel in de wereld heeft. Nederland is op dit ogenblik misschien nog | |
[pagina 61]
| |
een rijk land, maar onze rijkdommen zullen in de komende jaren pas tot volle ontplooiing komen.’ Meisje: ‘Nederland is rijk, maar zijn er toch niet straatarme mensen bij u?’ Jongen: ‘Heel West-Europa lijdt onder het werkloosheidsprobleem. U weet misschien, dat dergelijke problemen in onze maatschappij niet voorkomen.’ Ik: ‘Zou op den duur in de USSR niet ook een twee-partijenstelsel komen, zoals in Amerika?’. Meisje: ‘Wij hebben een dergelijk politiek systeem niet nodig. Onze partij doet alles wat nodig is voor de mensen. Wij hebben in zestig jaar reeds veel bereikt. Wij zullen op deze weg voortgaan. Wij zullen zelfs andere politieke partijen in de wereld voorbij streven. Tot welke partij behoort u?’ Ik: ‘Geen enkele. Ik heb zelfs nooit in mijn leven gestemd. Ik ben voortdurend in het buitenland en op reis. In Nederland kennen wij tientallen politieke en geestelijke stromingen en partijen. Ik ben journalist en schrijf voor alle mensen.’ Meisje: ‘Wij hebben misschien één ideologie, maar niemand wordt gedwongen die te volgen.’
Hier raakte ik geïrriteerd. Ik begreep dat de kinderen in het Pioniers-Paleis in Yerevan tot de Komsomol-organisatie behoorden, en dat ik dus met het partijstandpunt zou worden geconfronteerd. Deze laatste uitspraak van dit meisje ging mij te ver. Ik: ‘Geen wonder eigenlijk, dat jullie allemaal gelijkluidende opvattingen hebben, want jullie zijn natuurlijk allemaal Komsomol-jeugd.’ Eugenia Makarova (de tolke van APN): ‘Welnee, hoe kom je er bij! Laat iedereen, die lid is van de Komsomol de hand opsteken.’ Tot Eugenia's verbazing gingen letterlijk alle armen in de klas omhoog. Ik: ‘Wat ik niet begrijp is dat slechts een zeer klein percentage van het Sovjet-volk lid is van de partij. Wat is het percentage precies?’ Hier ontstond enige verwarring. Sommige kinderen spraken van 8, andere van 10 en een enkeling van 15 procent. Niemand scheen het nauwkeurig te weten. | |
[pagina 62]
| |
Meisje: ‘Mijn moeder is geen lid van de partij. Vader wel. Toch denkt mijn moeder over de politiek hetzelfde als mijn vader.’ Jongen: ‘U schijnt zich zorgen te maken over het feit, dat het overgrote deel van ons volk geen partijlid is. Vergis u niet. Bij ons stemt iedereen, zowel de partijlozen als de partijleden. U weet, dat 98 procent van onze kiezers naar de stembus gaat.’ Ik: ‘Maar er is natuurlijk wel maar één lijst van candidaten.’ Meisje: ‘Er zijn partijlozen, die tot de hoogste functies in ons land worden gekozen, zoals Nikolai Tichonov.’Ga naar eind28.
Die ontmoeting met de pioniertjes in Yerevan eindigde in mineur. Mijn begeleidster, Eugenia Makarova, voor wie ik overigens alle mogelijke waardering heb, wat betreft haar ijver en toewijding mij te assisteren - ik ben tenslotte ook niet de gemakkelijkste man om enkele maanden mee op reis te gaan - liet zich soms meeslepen door haar rechtgeaarde patriotisme en diepe sympathie voor en geloof in het communisme. Zo ook in Yerevan. Ongeveer drie-kwart van de kinderen waren meisjes, een feit dat wellicht bijdroeg tot de verbondenheid met mijn vrouwelijke tolk. Toch kwam mijn gesprek met de kinderen door deze bijkomstigheid in een verhitte sfeer terecht. Eugenia maakte er dan ook maar een einde aan. Mevrouw Makarova bracht in de vijftiger jaren enige tijd door op de Sovjet-ambassade in Den Haag. Dat waren de dagen van het hoogtij der koude oorlog. Zij heeft er enige gepeperde anekdoten van over gehouden: zo zouden bij ons dominees van de kansel prediken, dat in de USSR mensen ingeblikt worden. Misschien is dit inderdaad ooit eens gezegd, maar het lijkt mij gerechtvaardigd om tegen te spreken, dat een dergelijke uitschieter representatief zou zijn voor de in Nederland heersende gevoelens en denkbeelden over de situatie in de USSR in 1976. Laat ik hier onmiddellijk aan toevoegen, dat Eugenia Makarova ons land en volk een warm hart toedraagt en zich voortdurend beijvert - en opoffert - om de betrekkingen tussen onze landen te helpen verbeteren. Zij neemt bijvoorbeeld ook deel aan de talrijke activiteiten van de Vereniging Nederland-USSR. Maar zoals er overtrokken en onware uitspraken over de Sovjet-Unie in Nederland worden gedaan is soms het omgekeerde ook het geval. | |
[pagina 63]
| |
Ik begeef mij op glibberig terrein, maar het is hier noodzakelijk. Laat ik voorop stellen zelf nooit in Praag te zijn geweest.Ga naar eind29. Ik beschik op geen enkele wijze over meer inzicht inzake de Tsjechische affaire van 1968 dan een gemiddelde krantelezer in dit deel van Europa. De meningen en verschillen van inzicht inzake historische toestanden en gebeurtenissen tussen de gemiddelde bewoners van Oost- en West-Europa blijven vooralsnog door gapende afgronden gescheiden, Helsinki of geen Helsinki. In de universiteitsstad Akademgorod in Siberië stond in de gang van een gebouw een student het mededelingenbord te lezen. Ik sprak hem aan en wij gingen buiten op een bank een uur in de zon zitten praten. Hij was 22 jaar en studeerde natuurkunde. Via de toestand in New Delhi belandden wij bij Praag. Ik: ‘Wat vind je van de noodmaatregelen die premier Indira Gandhi heeft genomen om de dreigende chaos in het land het hoofd te bieden?’ Boris: ‘Wanneer een regering van mening is, dat dergelijke besluiten, zoals door mevrouw Gandhi genomen, in het belang van het hele volk zijn, moeten die besluiten worden genomen en worden uitgevoerd.’ Ik: ‘Dit geldt ook voor de USSR?’ Boris: ‘Zeker.’ Ik: ‘Is dat het waarom jullie in 1968 het leger naar Praag zonden?’ Boris: ‘Onze interventie in Tsjecho-Slovakije is nauw verbonden geweest met de bepalingen van het Warschau-Pact. U moet de wettigheid van deze maatregelen in de tekst van dit verdrag zoeken. Bovendien: onze vrienden in Praag hebben ons om hulp gevraagd. Die mochten wij niet weigeren. Er bestond immers een reële mogelijkheid, dat de Bondsrepubliek tussenbeide zou komen?’
Naar aanleiding van dit gesprek met Boris raadpleegde ik een journalist uit een Aziatisch land, die ruime ervaring in de USSR bezat. Hij gaf mij in Moskou een interessant commentaar: ‘Gaat het hier niet om een situatie die zich op alle continenten herhaalt? Waar ligt het verschil in geïnformeerdheid tussen burgers in zogenaamde vrije landen of uit landen waar “His Master's Voice” de presentatie van het wereldgebeuren bepaalt? | |
[pagina 64]
| |
Boris in Siberië had duidelijk geen inzage gehad in de brief die Alexander Dubcek nog in 1975 over de Praagse affaire in het buitenland deed circuleren. Hij was slechts gedeeltelijk voorgelicht. De gemiddelde Amerikaanse burger is insgelijks, ondanks een vrije nieuwsgaring en vrije meningsuiting, door de overheid in Washington D.C. in tal van zaken zwaar gemanipuleerd geweest, van de moord op president John F. Kennedy tot de oorlog in Vietnam toe. Onze vrienden in Praag hebben ons om hulp gevraagd, zei Boris in Akademgorod tegen jou. Onze vrienden in Saigon hebben ons om hulp gevraagd, aldus zei President Lyndon B. Johnson en de kudde zegde het hem na. Aanvankelijk zond L.B.J. dus zonder veel protesten van het Amerikaanse volk of het Congres 600.000 soldaten naar het andere einde van de Stille Oceaan. Amerika begreep niet hoeveel kwaad bloed dit ook bij niet-communisten in Azië veroorzaakte. In het westen schreeuwt men moord en brand over de beperkingen, die het regime in Moskou de vrije meningsuiting in de USSR oplegt. Maar is het geen lood om oud ijzer wat betreft de uiteindelijke politieke resultaten of wat betreft de eerlijke en juiste geïnformeerdheid van de burgers in de U.S. of de USSR? Ik vraag me af, waar de koude drukte om de zogenaamde Derde-Mand (vrije uitwisseling van ideeën en personen) bij de voorrondes van Helsinki voor nodig is geweest. Was het sop de kool waard? Alle regeringen en politici onthouden hun kiezers die informatie, die zij nadelig achten voor de beoordeling van het door hen gevoerde beleid, ongeacht of men nu in een socialistisch land of een kapitalistisch land woont. Sommigen zeggen dan wel, dat het verschil hierin ligt, dat de publicatie van de Pentagon-documenten, de Watergate-affaire en de tapes van Richard M. Nixon dan toch mogelijk zijn geweest in Amerika. Men vergeet hierbij maar al te gauw, dat al deze affaires alleen explodeerden als direct gevolg van verraad, en allerminst als resultaat of het voordeel van een vrije pers of vrije meningsuiting. Was het jullie filosoof Immanuel Kant die zei: “Vrijheid is het vermogen om de bruikbaarheid en nuttigheid van alle andere vermogens, die de mens bezit, te verdiepen en uit te breiden?” Het westen vestigt dikwijls de indruk, dat vrijheid en politieke democratie de garantie zouden bieden voor een dergelijke ontplooiing van de menselijke mogelijkheden, als hier door Kant gesuggereerd. Het lijkt mij een open vraag of dit | |
[pagina 65]
| |
zo is. Het zou de moeite waard zijn om een vergelijkend onderzoek in te stellen naar de werkelijke evolutie van de geestelijke vermogens van een bevolking in een socialistisch bestuurde samenleving als in de USSR,’ aldus deze collega in Moskou.
Ik heb tal van bedrijven bezocht. Misschien heeft Aristoteles de vrouw eens omschreven als ‘een inferieure man’, maar dat is niet de indruk die men in de USSR krijgt. Wat mij opviel was het overstelpend aantal vrouwen, dat men in de fabrieken soms ook het zwaarste mannewerk zag doen. Van alle arbeidsgeschikte vrouwen werkt maar liefst 92,5 procent. In Siberië bezocht ik een machinebedrijf. Directeur Pawel N. Burlov, een zestiger, ontving mij in zijn bureau, zittend voor een fluwelen rood gordijn met daarvoor de buste van Lenin. Op zijn werktafel stonden een vuurrode en een zwarte telefoon. Hier werden 7.000 electro-motoren per jaar gemaakt, evenals aftakkranen voor trucks. De wagens werden per trein vanuit Minsk - een reis van acht dagen - aangevoerd, waarna hier de kranen werden gemonteerd. Er werkten 1.970 arbeiders.
Bij de entrée tot het administratiegebouw hing een bord van twee bij drie meter waarop een groot aantal financiële gegevens betreffende de fabriek stond aangegeven. Er werd bijvoorbeeld vermeld, wat er met een bedrag van 234.000 roebel (936.000 gulden) was gebeurd, dat door de directie over 1974 voor culturele doeleinden werd bestemd. Kinderinstellingen en crèches ontvingen 48.000 roebel; theaterbezoek van werknemers 13.000 roebels; medische verzorging en sportactiviteiten 92.000 roebel; verbetering van flatgebouwen, bijvoorbeeld door de installatie van wasmachines 44.000 roebel; en 37.000 roebel werd bestemd voor ‘diversen’.
In alle fabrieken en bedrijven vallen de rode spandoeken met leuzen en slogans onmiddellijk in het oog. Overal in de USSR worden de werknemers voortdurend aangespoord om in de | |
[pagina 66]
| |
geest van de revolutie meer en betere prestaties te leveren. Dan staan in alle gebouwen en fabrieken lange annonceborden volgeplakt met eindeloos veel foto's van oorlogshelden of personen, die zich in het werk of anderszins bijzonder hebben onderscheiden. In Leningrad, op het terrein van een fabriek voor turbines, maakte ik tegen een directeur de opmerking dat bijna niemand van de arbeiders op die reclameborden vriendelijk, laat staan met een glimlach keek. ‘De fotograaf heeft vergeten het gebruikelijke grapje te maken,’ antwoordde hij. Ik herinnerde mij president Sukarno's observatie, nadat hij in 1956 een eerste rondreis door de Sovjet-Unie had gemaakt. Hij zei bij die gelegenheid tegen de Amerikaanse journalist Louis Fischer: ‘Je kunt op de gezichten van het Sovjet-volk hun arbeidsprestaties aflezen.’ Ik moet zeggen, dat de arbeidende klasse in de USSR inderdaad dikwijls een sombere indruk op mij maakte, ook wel als ze een praatje kunnen maken. Men zou misschien meer kunnen doen om de sfeer waaronder het werk moet worden verricht verder te verbeteren. Misschien verdient het Zweedse model aanbeveling? Wat mij verder opviel was, dat op alle fabrieksterreinen dikwijls oude vrouwen, een bonte doek om het hoofd, met stevige bezems bezig waren de fabriekshallen aan te vegen. Hetzelfde ziet men in de straten. Hier gebruikt men trouwens ook eskadrons sproeiwagens voor, die voor dag en dauw de wegen in de steden schoonwassen. Aanvankelijk dacht ik dat dit een specialiteit van Moskou was. Later constateerde ik dat overal in de USSR aan dit recept wordt vast gehouden. Ik herinner mij het gezicht van één oud vrouwtje in de zetterij van een uitgeverij in Leningrad. Zij bezemde tussen de luidruchtige machines en stond mij aan te staren, toen ik in gezelschap van Eugenia en enkele functionarissen van het bedrijf langs wandelde. Ik bemerkte, dat het stof in de groeven van haar gerimpelde gezicht zat. Het maakte me naar en triest.
In een pulpbedrijf bij Bratsk, in Siberië stond een vijftig-jarige vrouw bij een ponsmachine, die iedere paar seconden met een daverende klap naar beneden kwam. Het lawaai was oorverdovend en ik begreep niet hoe zij de herrie kon verdragen. | |
[pagina 67]
| |
Zij: ‘De medische dienst heeft mij een speciaal toestelletje gegeven om mijn oren af te schermen. Maar wanneer ik dat gebruik krijg ik juist hoofdpijn. Anders niet.’ Ik: ‘Werkt uw man hier ook?’ Zij: ‘Nee, hij is docent aan een kunstakademie. Ik ben de enige in ons gezin, die geen hogere opleiding heeft. Maar mijn beide kinderen gaan naar de universiteit.’ Ik: ‘Werkt u hier al lang?’ Zij: ‘Sedert de oorlog. Het is door de oorlog gekomen, dat ik nooit naar een middelbare school heb kunnen gaan. Alle vrouwen waren nodig voor de oorlogsinspanning.’
Op het Pushkinplein in Moskou liepen drie bijzonder gezette Russische vrouwen, in smoezelige werkkleren. Zij waren bezig met betongieten bij een in aanbouw zijnd gebouw. Hun gezichten zaten vol met cement. Ik was op weg naar collega Vladimir Lomeiko, lid van de directie van het Novosti persagentschap, en bracht de drie dames ter sprake. Ook hij benadrukte onmiddellijk, dat deze traditie van vrouwen, die soms zware arbeid verrichten, stamde uit de noodsituatie tijdens de tweede wereldoorlog.
Vrouwen vormen 54 procent van de bevolking van de USSR. Zij omvatten 51 procent van de arbeidersklasse. Zeventig procent van de Sovjet-doktoren zijn vrouwen: 85 procent van de boekhouders en 33 procent van de ingenieurs zijn vrouwen. Op iedere duizend vrouwen hebben 717 thans een middelbare schoolopleiding gekregen. Op iedere duizend vrouwen zijn er 76 afgestudeerd aan een universiteit. Bij de mannen is dit laatste cijfer: 83. Vrouwen bezetten 475 zetels in de Opperste Sovjet, hetgeen ⅛ van het totaal is. De officiële souvereiniteit van de USSR ligt bij de Opperste Sovjet, die 1.517 leden telt. Onder hen bevinden zich 498 arbeiders, 271 boeren, 59 technici en ingenieurs, 473 vakbonds-vertegenwoordigers en 160 vertegenwoordigers van kunst en literatuur. De Opperste Sovjet komt tweemaal per jaar bijeen | |
[pagina 68]
| |
om zonder verder debat besluiten van de regering, het centrale comité van de partij en het Polit-bureau van de communistische partij te bekrachtigen. In het Centrale Comité van de partij bevinden zich vijf vrouwen op 241 leden. Sedert de revolutie van 1917 is slechts éénmaal een vrouw lid geweest van het Polit-bureau. Van de Raad van ministers, die momenteel uit 92 leden bestaat maakt geen vrouw deel uit.
De tegenovergestelde situatie van de vrouw in de pulpfabriek, waarbij dus juist de man handwerk verrichtte en de vrouw een universitaire opleiding kreeg en laboratoriumwerk deed ben ik eveneens tegengekomen, en wel op een uitzonderlijke wijze. In Leningrad woonde ik een registratie plechtigheid bij van een kind in het zogenaamde Babypaleis. Sinds de doop van kinderen in kerken is komen te vervallen, zochten de inwoners van Leningrad naar een andere geschikte vorm om een officieel tintje aan geboorte te geven. Een oud herenhuis, een paleisje eigenlijk, dat eens aan een Russische prins en adviseur van de tsaar zou hebben behoord, met brede marmeren trappen en rode lopers is nu een gebouw vol gelukkige ouders. Men kan er van 09.00 tot 22.00 uur terecht. Het is lopende band werk bijna. Er worden tenminste veertig plechtige en feestelijke geboorteaangiften per dag afgehandeld. Er zijn étalages waar men op de valreep babykleertjes en andere geschenken kan kopen. Rammelaars variëren in de prijs van 18 tot 25 kopeck.Ga naar eind30. Er is ook veel speelgoed. Een kliniekje is ingericht, waar verpleegsters de moeders, die voeding moeten geven, assisteren. De eigenlijke registratiezaal riep herinneringen op aan het Huis ten Bosch. Kristallen luchters, mahoniehouten lambrizeringen, spiegels, antieke tegels, oude meesters aan de muren. Achter een imposante schrijftafel, gesierd met wijnrode cyclamen, zat de vertegenwoordigster van de gemeente, een uitzonderlijk struise Russische dame. Zij droeg een donkerblauwe lange robe, gesierd met een donkerrode sjerp waarop het hameren-sikkelembleem was aangebracht. | |
[pagina 69]
| |
Het trotse, jonge ouderpaar kwam binnen, paasbest uitgedost, de pas geboren baby in een lang doopkleed met grote blauwe strikken. De beide getuigen liepen mee. Familieleden zaten bij elkaar in de rechterhelft van de zaal, Eugenia en ik, als pottenkijkers, moederziel alleen in de linkerhelft. Er werd een plaat met een polonaise van Chopin gespeeld als achtergrondmuziek. Er stond wel een vleugel, maar die bleef gesloten. De rede van de ambtenares duurde hooguit vijf minuten. Daarna werden handtekeningen gezet en iedereen hoorde vervolgens staande het volkslied aan. Hierop volgde een grootscheepse omhelzing-en-zoen-partij, waarbij ruikers bloemen bij tientallen werden overhandigd. Een fotograaf knipte talrijke plaatjes. Ik vroeg de dame van de gemeente wat het beroep van het jonge ouderpaar was. Het werd welwillend in de stapel paperassen opgezocht. En hier komt het dan: de blonde vader was bankwerker. De moeder had een opleiding op universitair niveau ontvangen en was werkzaam als ingenieur in een optiekbedrijf.
Bij het scheiden van de markt werd ik op de statietrap door een oudere heer aangesproken. Hij bleek de grootvader van de baby te zijn, die zojuist was geregistreerd. Hij wilde weten waarom ik als vreemde eend in zijn familiebijt aanwezig was geweest. Het ging hier om zijn eerste kleinzoon. We raakten in geanimeerd gesprek. Hij had in de 124ste divisie bij de verdediging van Leningrad gevochten. Veel van zijn vrienden waren gesneuveld. Ieder jaar legde men kransen op de graven van de kameraden. Ik: ‘Zal er geen oorlog meer komen?’ Grootvader: ‘Waarom zouden wij opnieuw strijden en sneuvelen? Onze regering doet nu alles om een nieuwe oorlog te voorkomen. Ik heb al genoeg onderscheidingen ontvangen. Ik heb geen enkele behoefte aan nieuwe ordetekenen.’ Zijn dochter riep hem. De taxi wachtte. Ik kreeg een spontane stevige handdruk.
Op het terrein van een houtfabriek in Siberië stond een groot doek uit het bekende verhaal van La Fontaine, waarbij de raaf op een tak zit met een stuk kaas in de bek en maître Renard, | |
[pagina 70]
| |
door de lekkere geur aangetrokken, staat te likkebaarden. Het betrof hier een Griekse legende, werd mij gezegd, door de Russische schrijver Ivan A. Krylov tot sprookje bewerkt. Tamara N. Poljanskaja, een vrouwelijke ingenieur in een rood mantelpakje en afkomstig uit het Volgagebied, leidde mij rond. Zij had aan de Akademie voor de Bosbouw in Leningrad gestudeerd. De fabriek verwerkte jaarlijks 7 miljoen kubieke meter hout. Hoe dit in zijn werk ging legde zij uit. Poljanskaja: ‘De staat heeft ons 6 miljoen hectare bossen toegewezen.Ga naar eind31. Dit betekent, dat wij voor 85 jaar werk hebben. Wij kappen in nauwe samenwerking met onze wetenschappelijke adviseurs en specialisten. De projecten zijn zodanig geregeld dat wanneer wij aan het einde van deze 6 miljoen hectare zullen zijn gekomen, de nieuwe bomen aan het punt waar wij begonnen weer “panklaar” zullen zijn.’ Ik: ‘U plant dus onmiddellijk bij?’ Poljanskaja: ‘Wij werken eigenlijk als een medische dienst voor de bossen. Bepaalde bomen, die vanzelf uitzaaien laten wij bijvoorbeeld staan. Op kale plekken wordt bijgeplant. Dode bomen en sprokkelhout worden vanzelf meegenomen. Onze bossen blijven dus ordelijk, zuiver en schoon. Wij besteden grote aandacht aan het evenwicht in de natuur.’
De Technische Akademie voor de Bosbouw werd in 1803 in Leningrad gesticht. Tot 1917 leidde men 37 studenten per jaar op. Thans studeren hier 12.000 jongeren. Per jaar studeren 465 studenten met een doctoraal examen af. Er zijn elf faculteiten. Zeventig procent van de studerenden zijn arbeiders en boeren van kolchozenGa naar eind32. en sovchozenGa naar eind33.. Het aantal jongens en meisjes studenten is ongeveer gelijk. Er zijn 300 jonge buitenlanders, waaronder Afrikanen en Aziaten. Het complex staat in een beboste buitenwijk. Er is een botanische tuin. Er zijn verder twee experimentele terreinen: het eerste is 1.000 hectare groot en ligt dicht bij de stad: het andere is 50.000 hectare groot en ligt op 50 kilometer van Leningrad. Ik ontmoette een conrector en een aantal professoren. | |
[pagina 71]
| |
Bossen beslaan twee-derde van de oppervlakte van de USSR. Zij worden geschat op 770 miljoen hectare. De Sovjet-houtreserves worden maar liefst op 80 miljard kubieke meter geraamd. Men kapt gemiddeld 400 miljoen kubieke meter hout per jaar. Er zijn 10.000 kwekerijen van bomen en struiken met een produktie van 7,5 miljard stuks per jaar. Men plant namelijk jaarlijks tussen de 1,2 en 1,3 miljoen hectare bos bij.
In Siberië ontmoette ik Anatoli C. Chipet, bestuurslid van een vakbond van cellulose- en papierverwerkende industriearbeiders. Hij werd in 1940 als arbeiderszoon in het Volgagebied geboren, studeerde aan de faculteit voor propaganda van de Universiteit van Irkutsk en was thans bezig een schriftelijke cursus rechtswetenschappen te volgen. Hij zei ervan te dromen eens rechter te kunnen worden. Anatoli: ‘Er werken in ons bedrijf 13.600 arbeiders.’ Ik: ‘Hoeveel van hen zijn lid van de Partij?’ Anatoli: ‘Ongeveer 1.200.’ Ik: ‘Waarom zo weinig?’ Anatoli: ‘Volgens onze statuten kunnen alléén zij, die in de voorste gelederen staan en die zich werkelijk voor het algemeen belang inspannen, lid van de partij worden. Het zullen steeds de beste arbeiders zijn. Een partijlid zal steeds harder moeten werken dan de anderen. Niet iedereen heeft hier zin in of behoefte aan. Van de 253 miljoen inwoners van ons land zijn tenslotte 14,4 miljoen leden van de partij. Niet iedereen wil voortdurend een voorbeeld voor anderen zijn. Niet iedereen wil extra lasten dragen.’ Ik: ‘En de jeugdige werknemers?’ Anatoli: ‘Onze komsomol-arbeiders tellen 3.000 leden. Twee en zestig procent van onze werknemers in dit bedrijf zijn vrouwen. Om die reden hebben wij een speciale vrouwenraad gevormd, die zich bezig houdt met onderwerpen als gezondheidszorg, recreatie, en het verhogen van het culturele peil van de arbeiders.’ | |
[pagina 72]
| |
Svetlana Medwedewa (28), ongetrouwd, lid van het komsomolbestuur van hetzelfde hout- en cellulosebedrijf vertelde, dat de jeugdige werknemers in moderne flats woonden. De jongens en de meisjes mochten wel bij elkaar op bezoek komen, maar om 22.00 uur gingen de deuren tussen de gebouwen dicht. Ik: ‘Er zullen wel gevallen van ongewenste zwangerschap voor-komen?’ Svetlana: ‘Inderdaad. Het meisje bepaalt bij ons zelf of zij het kind wil houden. Zij is echter volgens de wet verplicht een arts te raadplegen. Besluit zij tot abortus, dan mag dit eveneens volgens de wet alléén in een hospitaal plaatsvinden.’ Ik: ‘Hoe worden problemen met recalcitrante jongelui in die gebouwen opgelost?’ Svetlana: ‘Er zijn soms zulke mensen, zoals er ook lastige kinderen zijn. Eerst zoeken wij uit, door wie zulke elementen worden beïnvloed en met wie zij omgaan of samenwonen. Ieder gebouw heeft een eigen raad. Er wordt dan in eerste instantie een gesprek georganiseerd tussen de lastige bewoner en de raad. Werpt dit overleg geen vruchten af, dan kan de raad besluiten zo iemand uit de flat te laten verwijderen. Hij zal dan ergens anders woonruimte toegewezen krijgen. Deze zal minder comfort en gezelligheid bieden.
In Kiev in de Ukraine bezocht ik een zuivelfabriek. Een deskundige van het Ministerie van Landbouw was meegekomen. Het bedrijf leverde jaarlijks 200.000 ton zuivelproducten. Er werkten 800 arbeiders waarvan 70 procent vrouwen. Er waren drie van zulke zuivelindustrieën in het Kievse. Wandelend door de fabriekshallen vroeg ik de directeur, S.M. Gordienko, welk percentage van de winst naar de staat ging. Gordienko (hij vertrok geen spier ondanks de stomme vraag): Er is een belangrijk verschil tussen wat er bij ons met de bedrijfswinst gebeurt en de gang van zaken in uw land. In Nederland betalen de bedrijven belasting aan de staat. Met de rest van de winst kan men doen zoals men goeddunkt. Bij ons is de staat zelf de baas in ons bedrijf. Zij neemt ons geen belasting af. Een gedeelte van ons inkomen behoort automatisch aan de staat. Een ander gedeelte blijft in het bedrijf voor diverse doeleinden.’ | |
[pagina 73]
| |
Ik: ‘Zoals het bouwen van woningen?’ Gordienko: ‘Nee, de woningen voor onze arbeiders worden uit andere middelen door de staat gebouwd.’ Ik: ‘Hoe groot is dan het percentage van de winst dat naar de staat gaat?’ Gordienko: ‘Vijftig procent.’ Ik: ‘Hoe verdeelt u de rest?’ Gordienko: ‘Dit wordt in gemeenschappelijk overleg beslist door de leiding van het bedrijf, de vakbondorganisaties en het Ministerie van Landbouw, waar een afzonderlijke afdeling zich met de zuivelproductie bezig houdt. Uiteraard heeft ook de partijorganisatie een stem in deze beslissingen.’ Ik (wijzend naar de ons begeleidende functionaris van het ministerie): ‘Dan mag u deze heer wel te vriend houden, want anders adviseert hij de staat volgend jaar 60 procent van uw winst in te nemen.’ Dit soort grappen wordt in de USSR - misschien ook omdat zij door een buitenlander worden geplaatst - niet geapprecieerd. Menigmaal kreeg ik de indruk, dat mijn begeleidster mij voor blunders heeft willen besparen door de zogenaamde grappige opmerkingen mijnerzijds liever niet te vertalen. Directeur Gordienko legde tenminste onverstoorbaar verder uit, dat het Ministerie van Landbouw van de Ukraine SSR over de jaren een reservepot had aangelegd, waarop teruggevallen zou kunnen worden wanneer er zich moeilijkheden in het bedrijf zouden voordoen of wanneer om andere redenen extra uitgaven nodig waren. Het bezoek werd besloten met een uitgebreide kaasproeverij van eigen fabrikaat.
In Leningrad bezocht ik verschillende bedrijven. Bijvoorbeeld ‘Electrosila’ waar twintig duizend arbeiders electrische machines maken. Hier komen generatoren van 800.000 kilowatt van de lopende banden. In de toekomst zal men zelfs generatoren van 1,2 miljoen kilowatt fabriceren. Bij de hydro-electrische centrale bij de dam in de Angararivier nabij Bratsk had ik 18 van deze kolossale turbines op een rij in een enorme hal zien staan. Het was een belevenis om deze fantastisch ingewikkelde machines met hun honderden kilo- | |
[pagina 74]
| |
meters electrische draden nu eens van binnen te kunnen bestuderen. Ik dacht aan een citaat van Indira Gandhi, dat zij van haar grootvader had overgenomen. Hij zou eens hebben gezegd, dat er twee soorten mensen zijn: ‘Zij, die het eigenlijke werk doen, en zij, die er de eer voor opstrijken.’
De drukkerij ‘Petschatnij Dwor’, eveneens in Leningrad, viert in 1977 haar honderd en vijftig-jarige bestaan. Er zijn 2.200 arbeiders, waarvan opnieuw 70 procent vrouwen. Per dag wordt er 100 ton papier verwerkt. W. A. Tolotschenko (president-directeur, met trots): ‘Wij specialiseren ons in het vervaardigen van onze klassieken, zoals het werk van Marx en Lenin. Lenins oeuvre (en hij wees mij enige edities op de planken van de boekenkasten in zijn imposante werkkamer aan) bestaat uit 55 delen met een gemiddelde van 600 tot 800 pagina's per deel. Ik: ‘En hoe groot is zo'n oplage?’ Tolotschenko: ‘Doorgaans 200.000 exemplaren. De vierde editie van Lenins werk bedroeg 515.000 exemplaren per deel. “Petschatnij Dwor” drukt eveneens grote literaire Russische klassieken. Ik zag een nieuwe editie van Pushkin van de lopende banden komen in een blauwe kaft met gouden letters. De uitgave had tien delen van elk 500.000 exemplaren. Ook buitenlandse romans, zoals “Nouvelles” van André Maurois, The Sand Castle' van Iris Murdoch of “Georges Sand” van Guy de Maupassant kwamen in het Engels en het Frans uit de machines rollen. Ik: “Hebt u voldoende papier?” Tolotschenko: “Wij hebben meer dan genoeg papier. Wat we niet hebben is genoeg mensen. Er zijn afdelingen in dit bedrijf, waar wij onmiddellijk honderd mensen zouden kunnen plaatsen. De werkkrachten zijn niet te krijgen. Ik zou handwerk namelijk verre verkiezen boven machines, maar steeds verder voortschrijdende automatisering is onvermijdelijk. De nodige werknemers zijn niet voorhanden.” Ik: ‘Worden nu door de USSR voor dit boek van Maurois, dat u hier drukt, royalties betaald?’ Tolotschenko: ‘In 1973 zijn deze zaken door ons met de onder- | |
[pagina 75]
| |
tekening van de Geneefse Conventie voor auteursrechten permanent geregeld. In Moskou hebben wij hiertoe het VAAP, een nieuw bureau voor buitenlandse rechten op publicaties opgericht. Onlangs besloten wij bijvoorbeeld de werken van Georges Simenon hier te gaan drukken. De betalingen aan Simenon lopen via het VAAP in Moskou. Wij doen de rest. Simenon schreef ons een brief, dat hij de prettige samenwerking waardeerde.’
In Leningrad bezocht ik het statige huis waar Alexander Pushkin in 1837 stierf. De woning ligt aan een stille gracht, die aan plekjes in Amsterdam doet denken. Men heeft het sterfvertrek in de oorspronkelijke staat gelaten. Er zijn nog enkele duizenden boekwerken in de kamer. Zijn laatste woorden richtte de schrijver tot zijn boeken: ‘Vaarwel mijn vrienden!’ Er staat een schrijftafel, met middenop een antiek inktstel, waarop een beeldje prijkt van een gespierde neger met een naakt bovenlijf. De gids, een studente, verduidelijkte, dat deze Afrikaan door tsaar Peter de Grote mee naar Rusland was gebracht. Pushkin was een nakomeling van deze neger. Er zijn tal van memorabilia, van een sabel tot een pennemes, terwijl een aantal brieven en manuscripten over het bureau liggen verspreid.Ga naar eind34.
Naast bezoeken aan fabrieken en bedrijven sprak ik in Moskou bijvoorbeeld met Vasily M. Grigorjev, de secretaris van het centrale comité van arbeiders in de machine-bouw. Vasily: ‘We hebben intensieve contacten met vakbonden van metaalwerkers in alle landen van Europa, behalve in Nederland. Tijdens een conferentie in Oostenrijk heb ik enkele van uw landgenoten die in deze sector werkzaam zijn ontmoet. Er schijnt geen begrip of wil te bestaan van de zijde van de Nederlandse vakbeweging om samen te werken. Dit is op zijn zachtst gezegd vreemd.’ Ik: ‘Hoeveel leden telt uw vakbond?’ Vasily: ‘Vijf en een half miljoen.’ Ik: ‘Hoe wordt men lid?’ | |
[pagina 76]
| |
Vasily: ‘Door een brief te schrijven, “ik wil lid worden”. Wij zijn een professionele unie van arbeiders, die a-politiek is en die niets met de communistische partij te maken heeft. De meeste leden van onze vakbond zijn dan ook partijloos. Zelfs van ons centrale comité is de helft van de leden partijloos. Het gaat er dus om, dat men in Nederland vooral begrijpt, dat wij op de eerste plaats een beroepsorganisatie zijn.’ Ik: ‘Maar beseft men dit dan niet?’ Vasily: ‘Het merkwaardige is, dat wij met de socialistische en christelijke metaalbonden in België uitstekende betrekkingen onderhouden. Dus men zou zeggen dat de Nederlandse vakbonden achter lopen. Ook met de Westduitse collega's hebben wij geregelde contacten. Onlangs bezocht onze voorzitter de Verenigde Staten en Canada. In 1972 was een delegatie van de vakbond van Amerikaanse automobielarbeiders bij ons te gast. Wij begrijpen de Nederlanders niet. In de Sovjet-Unie kennen wij een gezegde: “Terwijl de honden blaffen, lopen de kamelen door.”
In Armenië bezocht ik een andere kolchoz. Er woonden tweeduizend mensen rond een dorp met 372 huizen. Het gebied bestreek 388 hectare. Ruben Kazapetian, de voorzitter, zette uiteen, dat de raad van deze coöperatie uit negen leden bestond. De omzet over 1975 bedroeg 1.500.000 roebel (6 miljoen gulden). De melkproduktie bedroeg 624 ton, waarvan 500 ton aan de staat werd verkocht. Van de 2 miljoen eieren, die de kippenfokkerij leverde (de dieren liepen vrij rond) werden 1.700.000 aan de staat geleverd. Ik: “Verdient u zelf ook iets?” Kazapetian: “Mijn salaris als voorzitter bedraagt 234 roebel (936 gulden) per maand. Er zijn boeren in ons bedrijf die hogere inkomsten hebben, omdat zij meer werk verzetten, en dus meer tot de productie bijdragen. Van onze totale winst wordt 20 procent vastgelegd als kapitaalsinvestering. Wij betalen 5 procent belasting aan de staat over onze winst en de overige 75 procent wordt onder de gezinnen van de kolchoz verdeeld.” | |
[pagina 77]
| |
Op de tomatenvelden van de kolchoz zag ik hoe tienduizenden tomaten op de grond lagen te rotten. De dag tevoren hadden scholieren hier geplukt. Volgens Kazapetian werkten zij niet netjes. Nu was het de beurt aan militairen. Tientallen soldaten plukten er op los. Hier had de kolchoz verder ook niet veel aan, want wat de militairen plukten namen zij mee voor eigen gebruik in de kazernes, waar ze werden ingezouten. Ik opperde, dat er wellicht minder tomaten verloren zouden gaan, indien men deze vruchten op stokken liet groeien. Kazapetian liet echter merken, dat ik er niets van begreep. Hij benadrukte, dat zijn voornaamste zorg was hoe aan arbeidskrachten te komen.
De bedoeling was, dat ik de lunch zou gebruiken bij een boerengezin op de kolchoz. Toen ik met Eugenia Makarova bij een groot huis arriveerde, zag ik juist hoe voor deze gelegenheid een vette kip werd geslacht, wat mij deels het plezier ontnam te blijven. Ik voerde een gesprek met de boer en diens vrouw, en enkele van zijn studerende dochters. Maar ik zag mijzelf daar niet opnieuw urenlang aan tafel zitten, met eindeloze, nietszeggende heildronken. Dan zit ik liever alléén met een boek in de zon. Trouwens ik gebruik geen sterke drank. Ik voelde er bovendien niets voor om ter wille van de détente de slechte drinkgewoonten van de Sovjets over te nemen. De oma in het gezelschap, een charmante 82-jarige dame, meende mij te moeten berispen. “U moet gehoorzamen en blijven voor de maaltijd,” zei zij. Ik ben onder het uiten van een reeks verontschuldigingen toch vertrokken.
Tijdens de lunch op een kolchoz in de Ukraine - de varkens- en konijnenfokkerij, die ik eerder beschreef - werden eveneens de gebruikelijke redevoeringen afgestoken. Directeur Kapshitik hief menig glas vodka. Ik nam steeds het glas in de hand, maar dronk niet. Kapshitik: “Voelt u zich niet thuis?” Ik: “Zeker, maar moet ik dit tonen door vodka in mijn lijf te gieten?” | |
[pagina 78]
| |
Kapshitik: ‘Wij vatten het op als een belediging, als u niet meedrinkt.’ Ik: ‘Niemand, ook u niet, kan voor mij besluiten wat ik eet of drink. Bij ons wordt het juist als onhoffelijk beschouwd, wanneer men zijn gasten zou dwingen iets te nuttigen, wat hen tegen zou staan. Heeft u wel eens een Indonesiër op bezoek gehad?’ Kapshitik (geïrriteerd): ‘Nee.’ Ik: ‘Indonesiërs zijn nog dikwijls gelovige Islamieten, die beslist geen alcohol drinken, laat staan, dat zij uw met varkensvlees overladen dis zouden accepteren. Niet overal ter wereld kent men dezelfde gewoonten. Het zou misschien aanbeveling verdienen, dat u zich in de toekomst oriënteert over de levensgewoonten van uw gasten. Dat doen wij ook. Wanneer ik burgers uit uw land in mijn huis ontvang zorg ik dat ik vodka in huis heb, alhoewel ik zelf dan iets anders drink. Trouwens, ik heb eens in New York een ontmoeting gehad met Nikita Khrushchev, die bij die gelegenheid zelf alléén vruchtensap dronk.’ Eugenia Makarova stak daarop een verhaal in het Russisch tegen kolchoz-voorzitter Kapshitik af en men ging over tot de orde van de dag.
Op het Ministerie van Landbouw in Moskou ontmoette ik dr. Y.P. Buryakov, een deskundige op het gebied van de graanoogsten, zo was mij verzekerd. Door uitzonderlijke droogte bedroeg de productie in 1975 slechts 137,2 miljoen ton graan. Dit was ongeveer een-derde minder, dan men volgens de plannen had geraamd. Dit cijferGa naar eind35. lag zelfs nog beneden de rampoogst van 1967 met 147,9 miljoen ton. Buryakov: ‘De Sovjet-graanoogst per hoofd van de bevolking ligt hoger dan de productie van Frankrijk, de Bonds-republiek of Italië. Er zijn echter een aantal factoren waar in het westen, wanneer vergelijkingen worden getrokken, langs heen wordt gekeken. Zestig procent van de Amerikaanse landbouwgronden liggen in gebieden met gunstige klimatologische omstandigheden. Bij ons hebben wij slechts 1,1 procent van dit soort optimale landbouwgronden, dat wil dus zeggen, streken waar 500 tot 600 millimeter regen per jaar valt. De meeste van onze graangebieden liggen juist in die delen van het land waar 250 tot 400 millimeter regen per jaar valt. Achter | |
[pagina 79]
| |
de Ural zijn de zomers zelfs nog korter en hier halen wij juist 35 procent van onze landbouwproducten vandaan. In de V.S. liggen 11 procent van de akkers in streken waar 400 millimeter regen per jaar valt. Bij ons is dit cijfer 40 procent. U ziet het verschil en u krijgt een indruk met welke klimatologische problemen wij te kampen hebben. Onze kunstmestproductie bedraagt momenteel 72 miljoen ton per jaar. Wij zullen dit cijfer echter nog verder moeten opvoeren. Wij hebben thans in totaal 230 miljoen hectare landbouwgrond. Er zijn belangrijke nieuwe investeringen nodig om ook hier tot uitbreiding te komen. Voorlopig kopen wij dus, net als andere landen, graan in het buitenland. Voor ons is het zelfs goedkoper om bijvoorbeeld graan in de V.S. aan te kopen dan tarwe uit de centrale USSR over een afstand van 12.000 kilometer naar het gebied bij Vladivostok over te brengen.’
Ik maakte bij vertrek de duidelijke afspraak, dat ik terug zou komen om van andere specialisten van het ministerie meer gegevens te krijgen. Dit tweede bezoek, ook om andere sectoren van de landbouw te bespreken, werd voortdurend uitgesteld. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat wanneer de Sovjets er de voorkeur aangeven verder geen mededelingen te doen, met behulp van uitvluchten als ziekte of buitenlandse reizen van de betrokken functionarissen, de bezoeker permanent wordt afgescheept. Bij het lezen van John Steinbecks ‘A Russian Journal’ viel mij op hoeveel plaats was ingeruimd door ogenschijnlijke bagatellen als vliegtuigen, die te laat vertrokken en dergelijke futiliteiten. Ik nam mij voor deze fouten niet te herhalen. De Sovjet-ambassadeur in Den Haag, Alexander L. Romanov, zou dit soort strubbelingen wegwuiven met de woorden ‘passing clouds’.Ga naar eind36. Misschien zijn het dat ook wel, maar dit soort mysteries rond het niet doorgaan van gemaakte afspraken laat bij de in Moskou opererende journalist een gevoel van ernstige onbevredigdheid achter. In diens voorwoord tot Andrei Sacharovs nieuwste boekjeGa naar eind37. merkte professor Karel van het Reve op, dat ‘de Rus zijn haar nog nooit met een behoorlijke shampoo heeft gewassen’. De USSR heeft nu éénmaal voor andere prioriteiten dan dons-W.C.- | |
[pagina 80]
| |
papier gekozen, met een landing op Venus bijvoorbeeld. Zelf heb ik ook tevergeefs in Moskou naar een flesje déodorant gezocht, toen ik dit bij één van mijn reizen had vergeten mee te nemen. Er zou inderdaad een lange lijst zijn samen te stellen van zaken, die men beslist zou kunnen verbeteren. Het loodgieterswerk in badkamers van eerste-klas hotels blijft nog altijd abominabel. De badhanddoeken zouden bij ons als vaatdoek in de keuken worden gepresenteerd. De liften, behalve wanneer zij uit Finland, Oostenrijk of West-Duitsland zijn geïmporteerd, werken bijna nooit. Toch laat ik het inventariseren van dit soort bezwaren tegen het socialisme graag aan anderen over. In een revolutionaire maatschappij, als die der Sovjet-Unie, zijn dit voorlopig nog altijd duidelijke bijzaken.
Misschien is het desalniettemin nuttig enkele prijzen en cijfers uit de Sovjet-economie te vermelden. In dit verband wil ik professor Michael Eidelman, hoofd van de afdeling der Nationale Economie van de Centrale Statistiek Board van de USSR, aan het woord laten. Eidelman: ‘Vergeleken bij 1970 steeg het G.N.P. van de USSR in 1974 met 26 procent.Ga naar eind38. De productie van de industrie klom met 33 procent. Het complex van fabrieken, spinnerijen, collectieve boerderijen en industrieën groeide tijdens het negende vijf-jarenplan (1971-1976) met 39 procent. De landbouwproductie is in vergelijking met ons achtste vijfjarenplan met 17 procent gestegen. De arbeidsproductiviteit ging de eerste vier jaren van ons negende vijf-jarenplanGa naar eind39. per fabrieksarbeider met 26 procent omhoog, op de collectieve- en staatsboerderijen met 15 procent en in de bouwnijverheid met 22 procent. De materiële welvaart per burger steeg in 1974 (vergeleken bij 1970) met 19 procent. Het gemiddelde inkomen per arbeider of employé groeide gedurende de eerste vier jaren van ons lopende negende vijf-jarenplan met 15,3 procent.’ Ik: ‘Ergens las ik de volgende cijfers; Aleksei (journalist) en Larissa (ingenieur) verdienen samen 500 roebels (2.000 gulden) per maand. Hun vier-kamerfiat kostte 20 roebel huur per maand.’ Eidelman: ‘Deze cijfers kùnnen kloppen. Wat u echter moet bedenken bij het vergelijken van salarissen en inkomsten is dat | |
[pagina 81]
| |
onze burgers en werknemers voor hun sociale voorzieningen niets betalen. Alles is vrij: overheidspensioenen, de verschillende stipendia zoals vrije scholen, studiebeurzen, medische verzorging, ziekenhuisopname...’ Ik: ‘En de begrafenis?’ Eidelman: ‘Die valt hier niet onder. Maar onder bepaalde omstandigheden worden dergelijke kosten door de staat vergoed.’ Ik: ‘Ik bezocht een aantal Pioniers-paleizen.’ Eidelman: ‘Die worden geheel door de staat gefinancieerd, evenals de Pioniers-kampen, de sport, de cultuur-paleizen, crèches, noem maar op.’ Ik: ‘Bestaat er een systeem van betaling bij overwerk en extra premies?’ Eidelman: ‘De beloning voor het werk hangt af van de kwaliteit en de kwantiteit van de geleverde prestatie. Hij die een betere kwaliteit werk verricht zal meer verdienen. Een arbeider, die harder werkt en dus meer produceert, zal meer loon ontvangen. Arbeiders delen verder in de winst van bedrijven, en profiteren ook mee wanneer de productie de gestelde doelen zou overtreffen.’ Ik: ‘Dit is dus een vorm van stimulans?’ Eidelman: ‘Da, da, da. Wij gebruiken premies voor extra arbeidsprestaties en verhoogde produkte.’ Ik: ‘U produceert thans 9,6 miljoen barrels olie per dag. Bij de gestegen olieprijzen in de wereld voert de USSR 1,6 miljoen barrels olie per dag uit. Delen de arbeiders in de extrawinsten?’ Eidelman: ‘Onze wijze van winstdeling verschilt natuurlijk van het systeem in de kapitalistische landen.’ (Daar liet de professor het bij.) Ik: ‘Is het juist dat het gemiddelde inkomen van het Sovjetgezin in 1975 140.7 roebel (ruim 560 gulden) bedroeg?’ Eidelman: ‘Wanneer men bij dit bedrag de kosteloze sociale voorzieningen telt, zit men op 190 roebel. Daarbij komt, dat omdat de vrouwen ook werken, het gemiddelde Sovjet-gezin een inkomen van 1,8 personen geniet. Hierdoor stijgt het totaal tot een gemiddelde van 342 roebel (1.368 gulden). Bovendien is de Sovjet-werknemer bij de wet arbeid gegarandeerd. Wij kennen dus geen werkloosheid. Onze huren zijn de laagste ter wereld, namenlijk 16 kopeck per vierkante meter (dit is dus 64 centen). (Hier meende overigens de tolke, Eugenia Makarova, dat de professor zich vergiste en dat dit cijfer 13 kopeck moest zijn.) | |
[pagina 82]
| |
Ik: ‘Maar de Sovjet-versie van de Fiat bijvoorbeeld de kleine Zhiguli-3-sedan kost nieuw 7.500 roebel (30.000 gulden.)’ Eidelman: ‘Hierbij moet u andere factoren in aanmerking nemen. Zoals ik aangaf, slechts 2,5 procent van het salaris van onze burgers gaat naar woninguitgaven. De ondergrondse spoorweg in Moskou kost maar 5 kopeck (20 cent), een busrit 4 kopeck, de tram 3 kopeck. Een brief verzenden in de USSR kost 4 kopeck, een krant 3 kopeck. Telefoneren is voor onze gasten in de hotels vrij.’ Amerikaanse Levi-jeans, hoorde ik in Moskou, kosten al gauw 30 tot 40 roebels (120 tot 160 gulden). Een plak chocola, die bij ons op 4 gulden is geprijsd, ligt in de Sovjet-Unie voor 12 gulden in de winkels. Daarentegen gaan langspeelplaten voor 2 of 3 roebel de winkels uit. Een album van drie platen van Wagners ‘Rheingold’, gezongen in de Bolshoi door de bekendste stemmen van de USSR, kost 20 tot 25 gulden. Het blijft een onduidelijke zaak om prijzen op deze wijze te vergelijken. Professor Eidelman had natuurlijk gelijk, dat cijfers alléén dàn iets betekenen, wanneer men ze tegen de achtergrond van het hele uitgavenpakket van de Sovjet-burger beziet.
Sparen is een ander interessant aspect van de Sovjet-samenleving. Verschillende mensen zeiden mij nooit geld op zij te leggen, omdat men zich absoluut verzekerd wist van werk tot aan het einde der dagen, terwijl alle andere sociale voorzieningen volledig door de staat werden verzorgd. Toch hebben 105 miljoen mensen in de USSR spaarrekeningen ten bedrage van 86 miljard roebel (344 miljard gulden). Bij GOSBANK zette men uiteen dat er in Moskou zelf 700 van deze staatsspaarkassen waren. In totaal heeft de Sovjet-Unie 80.000 spaarbankfilialen. Men benut dit geld onder meer voor het financieren van de nieuwbouw. De rente bedraagt 2 procent per jaar. Er zijn nogal wat die spaarbankboekjes voor hun kinderen openen.
In Siberië bezocht ik een vacantieverblijf - ‘sanatorium’ genoemd -, een tien verdiepingen hoog gebouwencomplex voor 420 personen. Het leek meer op een modern hotel. Het lag | |
[pagina 83]
| |
midden in de bossen aan een stuwmeer. Er waren mensen van alle leeftijden en uit alle sectoren van de maatschappij. De inrichting was comfortabel. De eetzalen hadden tafels voor vier, met tafellakens en bloemen. Moderne keukens. Er was een bibliotheek(je), een zaal om te schaken, een filmzaal plaats biedend aan 250 personen, een ziekenzaal met verplegend personeel, sportvelden, tennisbanen, er werd gepingpongd, en er was een haventje aan het meer voor het beoefenen van de watersport. In de tuin van dit sanatorium stond een beeld van de kunstenaar Yuri Rusinov van een jong meisje op haar knieën, dat een hondje vasthield. De staat betaalde er 2.000 roebel (8.000 gulden) voor.Ga naar eind40. Over de hele Sovjet-Unie, zoals in het gebied van de Zwarte Zee en de Krim, vindt men dit soort vacantieverblijven. Men krijgt de gelegenheid ieder jaar 12 dagen of 24 dagen in zo'n lustoord door te brengen. Twaalf dagen, met volledig pension kost 43 roebel (170 gulden). Vakbondsleden betalen echter maar 7 roebel (28 gulden). Onder bepaalde omstandigheden kan men via de vakbond geheel vrijstelling van betaling krijgen. Voor 24 dagen bedraagt de prijs 86 roebel (350 gulden) terwijl vakbondsleden of andere speciaal begunstigden voor die periode slechts 14 roebel (60 gulden) betalen. Dit zijn allemaal factoren, die men bij vergelijkingen met de maatschappelijke toestand in andere landen in acht moet nemen en bij de beoordeling van het leven in de USSR in haar geheel dient te betrekken.
Over Siberië resten mij nog enkele aantekeningen. Moskou's voornaamste probleem is mankracht. De Oost-Europaspecialist van de ‘Financial Times’,Ga naar eind41. David Lascelles, gaf in een artikel, ‘Running out of Russians’ een waarschuwing. Volgens deze Britse waarnemer dreigde er op het punt van de beschikbaarheid van mankracht in het productieproces in de USSR een crisissituatie te ontstaan. Hij citeerde onder meer een beschouwing uit de ‘Literaturnaya Gazetta’, waarin werd gesteld, dat als oorzaken voor het teruglopen van de bevolkingsgroei (1) een groeiend alcoholisme, (2) toenemend aantal echtscheidingen en (3) te snelle urbanisatie moesten worden aangewezen. Ter- | |
[pagina 84]
| |
wijl het westen steeds meer zit opgescheept met miljoenen werkloze technici en geschoolde krachten, constateerde Lascalles in de USSR juist een toenemend tekort aan mankracht in alle sectoren van de maatschappij. Ik heb in Moskou een westerse diplomaat hierover luid en duidelijk de gedachte horen opperen: ‘Zullen eens onze overtollige specialisten en werkloze arbeiders als Westeuropese gastarbeiders naar het oosten trekken?’ Waarop een westerse journalist over een glaasje sherry heen prompt antwoordde: ‘Ben je mal, ze komen de mensen die ze nodig hebben heus wel halen.’
Over het B.A.M.(Baikal-Amur-Mainline)project in Siberië was de gehele Sovjet-Unie in de zomer van 1975 in de weer. De televisie liet voortdurend beelden zien van de Siberische ‘taiga’,Ga naar eind42. waar duizenden Pioniers en communistische jongeren hun zomervacantie doorbrachten om mee te helpen bij de aanleg van een nieuwe 3.000 kilometer lange spoorweg van Ust-Kut aan de rivier de Lena in het westelijk deel van de staat, via Tynda naar Komsomolsk aan de Amur in het Oosten. Deze BAM-lijn zal enkele honderden kilometers ten noorden van de bekende Transsiberische spoorweg komen te lopen en beoogt de verbindingen tussen het Europese gedeelte van de USSR en het gebied van de Stille Oceaan verder te verbeteren. In Moskou wordt er rekening mee gehouden, dat Siberië in de toekomst energie zou kunnen gaan leveren aan de westkust van de V.S.
In Moskou voerde ik in diens gerieflijke flat een gesprek met de beroemde regisseur, Vladlen Troshkine, die een serie prachtige films, ook voor televisie, over het leven van de werkstudenten in Siberië heeft gemaakt. Ik herinnerde mij één passage uit een BAM-film, waarin een jonge student door zijn kameraden tijdens een publieke bijeenkomst de les werd gelezen over diens alcoholisme, of, althans, over diens te vele drinken. Troshkine stelde ik de vraag, of hij het juist achtte een dergelijk incident, dat zich dus in werkelijkheid had afgespeeld, in een film, die tenslotte in het hele land werd vertoond, op te nemen. | |
[pagina 85]
| |
Troshkine: ‘Psychologisch is het misschien inderdaad een ruwe manier om iemand aan te pakken. Elders krijgt iemand voor een dergelijke overtreding een boete of een andere straf en daarmee is de kous af. In onze samenleving zijn wij er niet in geïnteresseerd op die manier geld te innen. Wij geloven, dat op de getoonde wijze een schaamtegevoel tegenover vrienden ontstaat, wat een effectievere methode is om excessen te bestrijden. Al geloof ik wel, dat wij veel kostbare tijd verliezen met dit soort corrigerende groepsgesprekken.’
In de Sovjet-pers werd in 1975 enige critiek geleverd op de woonomstandigheden van de jongelui in Siberië. Vijftien procent van hen zou om deze redenen het BAM-project vroegtijdig hebben verlaten. Van de 9.000 ingezette jongeren waren éénderde meisjes. In de toekomst zal men in totaal 100.000 arbeiders bij het BAM-project proberen in te schakelen. Een bulldozerchauffeur verdient er 600 tot 700 roebel per maand (2.500 tot 2.600 gulden). Een opzichter kan maximaal 1.400 roebel (4.600 gulden) krijgen. Deze exorbitant hoge salarissen worden uitgekeerd om de arbeiders te vinden, die überhaupt in de ‘rimboe’ van Siberië willen gaan werken.
Over het openleggen van Siberië en de betrekkingen tussen de USSR, Japan, China en de V.S. in dit verband zou op zichzelf een boek zijn te schrijven. Enkele aspecten van deze zaak wil ik hier belichten. Volgens sommige Amerikaanse rapporten zou de chinese Volksrepubliek in de komende tien jaar Saoedi-Arabië als olieproducent voorbij kunnen streven. De Amerikanen schijnen ook in dit opzicht te hebben besloten Peking bij het in exploitatie geven van, wat genoemd wordt, gigantische olievoorraden (met eenzelfde laag zwavelgehalte als de olie van Siberië) te gaan assisteren.Ga naar eind43. Opvallend is verder dat de eerste Chinese olie-experts - ditmaal niet meer gekleed in Maojasjes, maar in westerse herencostuums - in Houston, Texas, opdoken om de meest moderne technische apparatuur voor oliewinning aan te | |
[pagina 86]
| |
kopen. De ‘Pravda’ schatte de Chinese olie-inkomsten in dollars over 1975 reeds op 800 miljoen. De komende Chinese olieëxplosie heeft vergaande konsekwenties voor het Verre Oosten. Het beïnvloedt bijvoorbeeld in sterke mate de betrekkingen tussen Japan en de USSR, evenals de Indonesische olieleveranties aan Tokyo. Voor Japan is de Chinese olie thans goedkoper en bovendien gemakkelijker te betrekken. Hier staat tegenover, dat Theodore Shabad in de New York Times van 8 januari 1976 een CIA-rapport citeerde, waarin juist werd gesteld, dat al zou de Chinese Volksrepubliek met 20 procent per jaar haar olieproductie gaan opvoeren, zoals in Peking werd aangekondigd, dit niet zal betekenen, dat het land belangrijke voorraden energie naar de wereldmarkt zal kunnen transfereren. Tegen 1980 en 1985 zal China zelf enorme behoeften aan olie hebben bij een versneld industrialisatieprogramma. De CIA rekent China echter wel tot de 10 voornaamste olieproducenten in de wereld en vergelijkt de productie met die van landen als Canada of Irak. In dit verband wil ik het persbureau Nieuw China45 aanhalen, dat voorzitter Mao heeft geciteerd, die van mening zou zijn, dat de leiding van de USSR ‘een dictatuur van het Hitler-type is’. Het Sovjet politieke systeem wordt in Peking gezien als ‘een sociaal-imperialisme, dat in feite een brute fascistische dictatuur’ is. ‘De Sovjet-Unie van vandaag is verworden tot een gevangenis van naties’, aldus Nieuw-China. Dit soort irrationele explosies van sentimenten voorspelt voorlopig weinig ‘détente’ tussen de beide grootste socialistische machten ter wereld.Ga naar eind46. Of zoals Azië-specialist professor W.F. Wertheim meent: ‘zolang de koude-oorlog toestand tussen China en de Sovjet-Unie voortduurt, gaat het slecht in de wereld.’ Er zijn echter aanwijzingen, dat Peking op subtiele wijze naar een dooi streeft. Zoals een partij tafeltennis indertijd de ontspanning naar de Verenigde Staten inleidde, zou de vrijlating van de bemanning van een Sovjet-helicopter, die in 1974 een noodlanding op Chinees grondgebied had gemaakt, een opening zijn naar de verbetering in betrekkingen tussen Peking en Moskou. | |
[pagina 87]
| |
Tegelijkertijd met de toename van dollarinkomsten uit olietransacties streken de wapenleveranciers in Peking neer. Bij het ter perse gaan van deze reportage waren door de Chinese Volksrepubliek reeds opties genomen op de Franse Mirages. In Engeland zijn verticaal opstijgende Hawker Siddeley's besteld. In Frankrijk een aanvullende 15 zware hefschroefvliegtuigen van het type Super-Frelon, plus orders voor de Atar 9 K-50 motoren voor jets. In Engeland werden behalve Rolls-Royce motoren voor de Chinese vliegtuig-bouw een aantal toestellen van het type Airbus en drie Concordes aangekocht. De aanschaf van militaire strategische goederen naar China moet worden goedgekeurd door het COCOM in Parijs, waar de NAVO-landen behalve IJsland en ook Japan deel van uitmaken.
De Chinese atoommacht is gebaseerd op 200 tot 300 atoomwapens en slechts enkele tientallen raketten. Sommige experts zijn van mening, dat Peking over enkele intercontinentale raketten zou beschikken met de mogelijkheid ook Moskou te bereiken. Hier staat tegenover, dat de USSR in Siberië 1.100 (atoom)gevechtsbommenwerpers heeft gestationeerd. Er zouden 400 lanceerbases in Siberië zijn aangelegd voor het afvuren van tactische atoomwapens. China beschikt slechts over een 100 TU-16 verouderde bommenwerpers uit de tijd van het bondgenootschap met de Sovjet-Unie. Drew MiddletonGa naar eind46., militair expert van de New York Times, is van mening, dat China weinig kans zou maken in geval van oorlog met de USSR. Anderzijds beschouwt men in militaire kringen een Sovjet-invasie van China eveneens als een dodelijk avontuur. Middleton concludeerde dan ook, dat Moskou zich in geval van een conflict zou beperken tot het lanceren van ‘chirurgische speldeprikken’ met atoomwapenen, voornamelijk gericht op het uitschakelen van Chinese lanceerbases en vliegvelden. Een Aziatische diplomaat in Moskou zei mij hierover het volgende: ‘Het publieke spel tussen de USSR en China is belachelijk. Zij doen of zij bang voor elkaar zijn, maar zij kennen de machtsverhoudingen maar al te goed.’ | |
[pagina 88]
| |
‘China zou de USSR hoogstens een arm of been kunnen uitrukken,’ schreef Middleton verder, ‘maar het mist de technische kennis en de aanvoermogelijkheden om met succes zelfs een conventionele oorlog te kunnen voeren.’ ‘China is een dualistisch land bij uitstek,’ aldus mijn Aziatische diplomatenvriend, ‘enerzijds behoort het tot de groep van ontwikkelingslanden, anderzijds bezit het de waterstofbom en lanceert het ICBM's of kunstmanen.’
In 1976 is de Sovjet-Unie, ook volgens Amerikaanse cijfers, de eerste olieproducent ter wereld. Tijdens de oliecrisis van 1973 en het olie-embargo tegen Nederland van Arabische olieproducenten leverde de USSR haar olie aan Rotterdam normaal door. Bij de kwestie van de mogelijke energievoorziening vanuit de Sovjet-Unie naar West-Europa is een in 1974 door de energieexperts van de NAVO uitgegeven rapport opvallend weinig in de westerse media ter sprake gekomen. Onder voorzitterschap van de Fransman, Yves Laulan, stelde deze NAVO-commissie namelijk vast, dat het ‘in het directe belang van de NAVO-landen zou zijn, indien het westen zou assisteren bij het tot ontwikkeling brengen van Siberische aardgas- en oliebronnen’.Ga naar eind48. Een onbegrijpelijke situatie doet zich voor sedert het officiële bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken, Max van der Stoel, aan de Sovjet-Unie in april 1974. Ik maakte die reis met een NOS-televisieteam mee. De pers wordt dan toegestaan in het gebouw waar de besprekingen plaats vinden een plaatje te maken en een kijkje te nemen, maar voor verder nieuws is men afhankelijk van de mededelingen die de minister of een woordvoerder na afloop bereid zijn om te doen. Niemand van ons wist toen dus in Moskou, dat Sovjet-premier Aleksei N. Kosygin in diens besprekingen met de Nederlandse delegatie een concreet voorstel had gedaan om met Nederland te onderzoeken of gezamenlijke energiewinning in de Kaspische, Baltische en Zwarte Zee tot de mogelijkheden zou kunnen gaan behoren. Onze minister antwoordde, dat hem dit een agendapunt voor de gemengde Nederlands-Sovjetcommissie toescheen. Nee, antwoordde de Sovjet-premier, dat zou een te tijdrovende | |
[pagina 89]
| |
procedure zijn. ‘Ik ben bereid,’ aldus Kosygin tegen Van der Stoel, ‘een speciale afgezant van mij (als voorzitter van de Sovjet-ministerraad) naar Den Haag te sturen om met u en uw adviseurs te overleggen.’ Bedoeld werd de SHELL, zonder meer. Van der Stoel en zijn ambtenaren hielden de zaak in portefeuille en deden absoluut niets. Maanden later kwam ik deze affaire op het spoor en vroeg een mij bevriende relatie in Den Haag te informeren bij de president-directeur van de Shell, A. Wagner. Het door de Sovjet-premier gedane voorstel om besprekingen inzake gezamenlijke energiewinning te openen, toen drie maanden voordien in Moskou gedaan, was bij de Shell-directie onbekend. Aanvankelijk leek er door deze interventie enige beweging in de zaak te zijn gekomen en vonden ook een aantal contacten plaats tussen Shell-functionarissen en de Sovjet-ambassade. Deze eerste verkenningen gingen echter weer als een nachtkaars uit. Opnieuw een aantal maanden later schoot Igor Cornelissen op de voorpagina van ‘Vrij Nederland’ over deze onbegrijpelijke zaak uit zijn slof.Ga naar eind49. Het resultaat van het beleid van Buitenlandse Zaken en Van der Stoel is, dat men van Sovjet-zijde volmaakt ongeïnteresseerd is geraakt in mogelijke samenwerking op dit gebied met Nederland en de Shell, terwijl gezien de publiciteit die rond het voorstel is ontstaan andere internationale olie-maatschappijen, onder andere uit Japan, Noorwegen en Engeland ons in deze zaak de kaas van het brood eten. Internationaal is ook het contract bekend geworden, dat de Amerikaanse Occidental Petroleum Company van de zakenman-multimiljonair Armand Hammer in 1975 met de Sovjet-Unie afsloot ter waarde van 10 miljard dollars. In Moskou tast men in het duister omtrent de Nederlandse houding in deze. In ieder geval zitten wij, als gewoonlijk wat de Sovjet-Unie betreft ook hier in de achterste koets. Misschien is het nuttig speciaal ten behoeve van bewindsman Van der Stoel hier de woorden te herhalen, die President Kekkonen van Finland eens tegen mij sprak: ‘Khrushchev was een man vol humor, die er van hield dat men open en eerlijk met hem sprak. Hij vroeg mij tijdens een diner in Moskou, wie ik meende, dat in de Sovjet-Unie een belangrijke positie zou gaan innemen. Hij introduceerde mij hierop bij Aleksei N. Kosygin! Ik heb sedertdien vele ontmoetingen met Kosygin gehad. Ik | |
[pagina 90]
| |
hecht grote waarde aan zijn persoonlijkheid. De uitdrukking van zijn gezicht wekt de uitdruk zeer ernstig te zijn, maar zij verbergt maar al te goed de humor, die hij in werkelijkheid bezit. Kosygin en ik zijn zeer goede vrienden geworden. Ik ben van mening, dat westerse politici niet zouden moeten proberen een loopje met hem te nemen, want dit wordt accuraat opgemerkt.’
Een ander interessant aspect van Siberië is de uraniumwinning. Momenteel levert de USSR 20 procent van het in West-Europa verbruikte uranium. Volgens specialisten in Moskou en bij de EEG in Brussel zou de Sovjet-Unie in 1977 reeds 60 procent van het verrijkte uranium gaan leveren, dat in de Westeuropese kerncentrales zal worden gebruikt. De voornaamste reden voor deze ontwikkeling schijnt te zijn, dat het Sovjet-uranium goedkoper is dan het Amerikaanse. Ook acht men in Brussel de Sovjets betrouwbaarder leveranciers. Amerikaanse zendingen laten dikwijls op zich wachten en de toestand lijkt onzeker. In EEG-kringen is men van mening, dat het hier om zuiver zakelijke transacties gaat. Anderzijds zal de USSR ook langs deze weg de benodigde buitenlandse valuta verkrijgen waarmee machines en technische kennis in het westen zullen worden aangekocht, zodat het westen hoopt een gedeelte van deze gelden terug te kunnen verdienen. Amerikaans uranium kost 110 gulden per eenheid. De prijs liep in de tweede helft van 1975 op naar 138 gulden. De Sovjets daarentegen passen hun prijzen voortdurend aan maar op zo'n wijze dat zij steeds 3 tot 5 procent beneden die van de Verenigde Staten blijven. De USSR zijn pas in 1971 met de export van uranium begonnen. Verrijkt uranium levert per kilo evenveel warmte als twee tot drie miljoen kilo steenkool. De EEG-landen stellen zich voor de energieproductie via kerncentrales tegen 1980 te verdrievoudigen, dit om de afhankelijkheid van de olie als energiebron van 65 procent tot 40 procent terug te brengen. | |
[pagina 91]
| |
Terwijl het nooit overduidelijk is geworden welke vruchten het officiële bezoek van de heer Van der Stoel in Moskou heeft afgeworpen, behalve dat sommige waarnemers deze ministeriële visite als een milde débacle zouden willen kwalificeren, moet worden aangetekend, dat drs. R. Lubbers, minister van Economische Zaken in het kabinet-Den Uyl, in 1975 een zeer succesvolle reis naar de Sovjet-Unie heeft gemaakt. Van Sovjetzijde is men althans onder de indruk gekomen van de zakelijkheid en kennis van onderwerpen waarmee de heer Lubbers zijn Sovjet-gesprekspartners tegemoet trad. Een Sovjet-functionaris van enig niveau zei mij later zelfs: ‘Lubbers is in het gezelschap van westerse ministers met wie wij doorgaans aan één tafel zitten een zeldzame vogel. Hij besprak de mogelijke leveringen van uranium met expertise en nauwgezetheid. Lubbers had tenminste zijn huiswerk gedaan.’ Sovjet-organisatoren onderhouden met meer dan veertig Nederlandse firma's en economische instellingen lopende contacten. In tien maanden van 1975 werden meer dan dertig delegaties van vertegenwoordigers van Nederlandse bedrijven of handelsfirma's, in Moskou ontvangen. Eveneens volgens gegevens van de Sovjet-ambassade in Den Haag bezochten in 1975 veertien duizend landgenoten de USSR, terwijl 30.000 Sovjet-burgers naar Nederland reisden.
In deze reportage is het te vroeg om nog de belangrijke besluiten van het 25ste partijcongres van februari 1976 - of gegevens over de komende één-jaar-, vijf-jaren- en vijftien-jarenplannen te kunnen opnemen. Nogmaals, ik heb mij in dit korte overzicht willen beperken tot indrukken en opmerkingen - aantekeningen in het algemeen - die mij relevant voorkwamen in de zee van negatieve publiciteit omtrent de Sovjet-Unie zoals deze ons dagelijks via de gebruikelijke media bereikt. Na vijf jaar af en toe in de USSR te hebben gewerkt leek een tègeninjectie een dringende noodzakelijkheid. Ik keer dus terug, nà deze beknopte detour van cijfers en enkele aspecten van de economie naar mijn hoofdthema, de mensen in de Sovjet-Unie, met het accent op de jeugd en de komende Marxistische mens. | |
[pagina 92]
| |
In Kiev, in de Ukraine, bracht ik een ochtend door op het Polytechnisch Instituut, een onderwijsinstelling met maar liefst 32.000 studenten. Ik besprak de vorming van de jeugd met conrector Valentina W. Podzero en een vijftal professoren. Podzero: ‘Onze studenten krijgen college in de geschiedenis van de Communistische Partij, in de politieke economie, de filosofie, het wetenschappelijk communisme, de vreemde talen, de economie van de industrie, de grondbeginselen van het recht en natuurlijk de esthetica en ethica.’ Ik: ‘Wie doceert bij u wetenschappelijk communisme?’ Podzero: ‘Onze docent Boris V. Pochwalinsky.’ Ik: ‘Zou hij zich bij ons kunnen voegen?’ Vijf minuten later kwam de docent binnen en onmiddellijk ontspon zich een levendige discussie. Zodanig geanimeerd, dat ik zes weken later nog eens naar Kiev reisde om de gesprekken voort te zetten. Pochwalinsky: ‘Waarin ligt de kracht van het communisme? Dat zij in tegenstelling met alle andere politieke groeperingen objectieve wetten van ontwikkeling hanteert. Marx, Engels en Lenin hebben deze wetmatigheden van de maatschappelijke ontwikkeling onthuld. Zij hebben aangetoond, dat het socialisme noodzakelijkerwijs het kapitalisme zal gaan vervangen. Waarom is de samenleving van slaven verwisseld voor een feodale opzet? En waarom volgde op het feodalisme het kapitalisme met de hegemonie van de bourgeoisie? Deze feiten werden door de historie bewezen. Marx en Engels schreven, dat de burgerlijke structuur door socialisme en communisme zou worden opgevolgd. U ziet, het socialisme is in de USSR en andere volksdemocratieën reeds gevestigd.’ Ik: ‘En wetenschappelijk communisme?’ Pochwalinsky: ‘Alle wetenschappen ontwikkelen zich in verbondenheid. Maar maatschappelijke wetenschappen verschillen radicaal van technische en natuurlijke wetenschappen. Scheikunde, natuurkunde en de mathematica liggen ten grondslag aan objectieve wetten. Ze zijn het gevolg van deze wetmatigheden. Maatschappelijke wetenschappen baseren zich eveneens op objectieve wetten, maar zij komen voort uit handelingen in de samenleving. Hier ontbreekt een automatisme. Hier geldt de werking van de massa. In het onderkennen van deze factoren ligt de kracht van het communisme.’ | |
[pagina 93]
| |
Ik: ‘Het communisme laat dus ruimte voor de evolutie van een massa die voortdurend in beweging is.’ Pochwalinsky: ‘Precies. Onze wereld is vol tegenstellingen. In uw land kent men geloof ik enkele dozijnen politieke groeperingen. Ieder van hen heeft een eigen programma, is het niet? Wanneer je niet op de hoogte bent van het Marxisme-Leninisme raak je in die politieke chaos zeer gemakkelijk het spoor bijster. Onze studenten leren inzien, dat zich in het centrum van ons huidige tijdperk, de arbeidersklasse bevindt. De arbeider staat bij ons in het centrum van het socialisme, als een kind van deze klasse. Marx deed namelijk een grote ontdekking, toen hij de historische rol van de arbeidersklasse liet zien. De arbeider zou de bourgeoisie begraven en de schepper zijn van een geheel nieuwe maatschappij.’
In Irkutsk, Siberië sprak ik met de rector van de Universiteit, professor Nikolai E. Lossev, over de vorming van de Sovjetjeugd. Lossev: ‘Ik beschouw het als onze voornaamste taak specialisten op te leiden met een een zo breed mogelijk maatschappelijk en wetenschappelijk profiel. De student moet vooral in staat zijn nà de studie zelfstandig zijn kennis uit te breiden. De ontwikkelingen in de wetenschap vorderen immers razend snel. Onze professoren dreigen soms zelf te weinig tijd te hebben om de vakliteratuur helemaal te bestuderen. Ons leven wordt steeds gecompliceerder. Wij geven onze studenten een inzicht in de maatschappij mee vooral gericht op de totaliteit van die samenleving. Wij willen niet alleen uitstekende geleerden, maar ook nuttige burgers en geïnformeerde internationalisten afleveren. Wij geven bijvoorbeeld colleges in dialectisch en historisch materialisme; in wetenschappelijk communisme; in de economie van communisme, kapitalisme en socialisme en in de geschiedenis van de Communistische Partij.’ Ik: ‘Hoe worden uw studenten internationalisten?’ Lossev: ‘Alle studenten zijn in discussiegroepen van 25 jongens en meisjes verdeeld. Eén van hen is verantwoordelijk voor het verzamelen van inlichtingen uit de pers en de tijdschrijften. Deze student wordt door de anderen gekozen. Eénmaal per week | |
[pagina 94]
| |
komt de groep bijeen. De “informator” brengt dan verslag uit. Iedere groep heeft bovendien een zogenaamde “curator”, een lid van de docenten-staf, die toezicht houdt.’ Ik: ‘Maar is dit geen eenzijdige wijze van informeren?’ Lossev: ‘Behalve de bladen, die wij hier in Irkutsk raadplegen komt er vanuit Moskou een speciaal daartoe bestemde uitgave met informatie uit het buitenland. Het is een week-editie. Bovendien wordt er veel naar buitenlandse radiostations geluisterd, zowel door de studenten als door de “informator”. Er is dus ruimschoots voldoende stof voor debat. De “curator” let er op, dat men de discussie vrijwaart van sensatie en ander verderfelijk nieuws, waar buitenlandse nieuwsberichten dikwijls bol van staan.’ Ik: ‘Zijn deze bijeenkomsten verplicht?’ Lossev: ‘Nee. Maar onze ervaring leert ons, dat er ruime belangstelling voor bestaat.’ Ik: ‘Sedert 1958 geef ik regelmatig lezingen op Amerikaanse universiteiten. Wanneer de bijeenkomst niet verplicht is, mag men blij zijn als er twintig studenten komen luisteren. Wanneer zij wèl verplicht is heb je gehoor van 3.000 en soms van 12.000 studenten.’ Lossev: ‘Ik geloof niet, dat u de houding van Amerikaanse studenten met die van onze leerlingen zou moeten vergelijken.’ In Kiev bracht ik professor Lossevs opmerking over de snelle veranderingen in de wetenschap ter sprake. Pochwalinsky: ‘De rector in Irkutsk is natuurkundige van huis uit. Dàt voorop gesteld. Dan verzoek ik u met mij op een belangrijk detail te letten. Ook het wetenschappelijk communisme ontwikkelt zich voortdurend. De laatste tijd is er bijvoorbeeld een nieuwe factor bijgekomen, ook in onze partij, te weten: de leer van ons huidige tijdperk. Een ander nieuw onderwerp is: de leer van de socialistische staat. Wij gaan er van uit, dat de dictatuur van het proletariaat thans plaats heeft gemaakt voor de algemene volksstaat, de staat die van het hele volk is.’ Ik: ‘Maar ik vraag mij af hoe denkbeelden van Marx en Lenin passen in het maatschappelijk beeld van nu.’ Pochwalinsky: ‘Passen is niet het juiste woord. “In harmonie zijn met de ontwikkeling van nieuwe voorwaarden”, zou u moeten zeggen.’ ‘Om onder de huidige omstandigheden een juiste politiek te voeren moeten wij eerst het wezen van de ontwikkeling zelf | |
[pagina 95]
| |
begrijpen. Waar gaat het Marxisme-Leninisme van uit? Het gaat er van uit, dat het huidige tijdperk, dat voor ons met de grote oktoberrevolutie van 1917 is begonnen, een overgang is van onze volken op de weg van socialisme naar communisme in de hele wereld. Deze mening baseren wij op de wetenschap. Marx, Engels en Lenin legden de wetenschappelijke basis, die wij thans verder ontwikkelen. Tegen mijn studenten zeg ik in het algemeen bij het bestuderen van het huidige tijdperk, dat zij op drie vragen antwoord moeten kunnen geven: Ten eerste: wat is de voornaamste tendens van dit tijdperk? De overgang eerst naar socialisme en dan naar communisme. Dat is de hoofdzaak. Deze tendens manifesteert zich misschien niet rechtstreeks. Zij zigzagt af en toe op de verschillende fronten van de revolutionaire strijd. Zij treedt hier en daar tijdelijk terug, zoals bijvoorbeeld in Chili. Lenin heeft ons geleerd, dat een rechte weg onmogelijk is. Ten tweede: wat is de belangrijkste tegenstelling in het huidige tijdperk? Dit is dus de tegenstelling tussen het wereld-socialisme en het wereld-kapitalisme.’ Pochwalinsky: ‘De Chinezen proberen deze kwesties met elkaar te verwarren. Zij stellen zich op het standpunt, dat er drie groepen van landen bestaan. Zij doen dit opzettelijk. Zij gebruiken die conceptie uitsluitend voor het mobiliseren van zoveel mogelijk krachten tègen de USSR. Maar laat ik eerst de derde vraag noemen, waar mijn studenten antwoord op moeten geven: namelijk, welke klasse in het huidige tijdperk in het centrum staat. Dat is dus de arbeidersklasse, die in het middelpunt van ons socialisme staat. Zo is het immers niet altijd geweest? In de tijd van de grote Franse burgerlijke revolutie, in 1789, stond de bourgeoisie in het centrum. Het was de bourgeoisie, die het vaandel droeg van de revolutionaire vooruitgang. De bourgeoisie was toen de progressieve klasse, die vocht tegen de feodalen. Zij loste de problemen op met de hulp van de volksmassa. De bourgeoisie vervulde aldus haar historische taak, maar veranderde geleidelijk in een conservatieve, reactionaire klasse. In onze dagen is het de arbeidersklasse ten deel gevallen de strijd tegen de bourgeoisie te voeren. En waarom juist de arbeidersklasse? Dat heeft Lenin voortreffelijk begrepen. Marx toonde ons een grote ontdekking, toen hij ons wees op de histo- | |
[pagina 96]
| |
rische rol van de arbeidersklasse, als de begraver van de bourgeoisie en de schepper van een nieuwe maatschappij.’ Ik: ‘Wat maakt China zo bang voor de USSR?’ Pochwalinsky: ‘Ons standpunt werd vastgelegd in een rede van partijleider Leonid Brezhnev ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van ons land. Hij zei toen, dat wij in het algemeen vóór vriendschap met China zijn. Wij willen geen oorlog met China. In tegendeel: wij tonen veel geduld als grote mogendheid. Herinnert u zich de kwestie van het eiland Damanski? China viel ons aan. Zij waren de agressors. Wij hadden ze met onze macht, ons leger, gemakkelijk kunnen vernietigen. Maar wij Marxisten-Leninisten hebben ons nooit laten leiden door een agressieve imperialistische politiek. Wij gaven bij dat gedeelte van onze grens alleen maar een stevige en beperkte tik terug. Deze was zo bedoeld, dat zij goed zouden begrijpen met wie zij te maken hadden. Maar waar wij de slag toebrachten brandde de aarde. Daar werd alles vernietigd. Tezelfdertijd verklaarden wij nogmaals, dat wij vast besloten waren om onze betrekkingen met Peking te verbeteren. Over deze verbrande aarde schreven wij verder niet. Wij lieten ons er niet op voorstaan. Wij handelden volgens de noodzaak van dat moment. Kameraad Brezhnev heeft er op gewezen, dat de situatie verder van China zal afhangen. Wij gaan er van uit dat op den duur ook in China mensen gevonden zullen worden met begrip voor ons tijdperk. In de nabije toekomst zien wij echter nog geen ontwikkeling van reële krachten in China in deze gewenste richting.’ Ik: ‘Maar de huidige leiders als Mao en Chou En-lai zijn reeds hoog bejaard.’ Pochwalinsky: ‘Maakt u zich geen illusies dat de dood van Mao Tse-tung daar direct iets aan zou veranderen.’
Een ontmoeting van geheel andere aard had ik langs de grens van Mongolië met de voorzitter van de centrale raad van de Buddhistische kerk in de USSR, J.D. Gomboyev. Aan een landweg, die eens door Djenghis Khan zou zijn gevolgd op ongeveer 40 kilometer van de stad Ulan-Ude ligt het tempelcomplex. De 78-jarige Sovjet-opperlama ontving mij er voor de lunch. Ik: ‘Hoe ziet u terug op uw leven?’ | |
[pagina 97]
| |
Gomboyev: ‘Waarom zullen wij over mijn geluk spreken? Ik geef er de voorkeur aan alle gelovigen in ons land te gedenken. We leven in een gelukkige tijd.’ Ik herinnerde mij hier Marx' opmerking uit 1844 in een critiek op Hegel, waarin hij stelde, dat de allereerste voorwaarde voor het geluk van de mens de verwerping van de godsdienst zou moeten zijn. Gomboyev: ‘Er zijn namelijk nog veel gelovigen onder alle lagen van de bevolking. Het geloof leeft nog bij vele van onze geleerden. Het ligt niet op mijn weg en ik heb er ook het recht niet toe om u namen te noemen. (Dit zei hij, vóór ik om namen had kunnen vragen.) Geloof is een zaak, waarover ieder mens voor zichzelf beslist.’ Er zijn dertig lama's aan de tempels buiten Ulan Ude verbonden. De opleidingsschool voor Buddhistische priesters in de USSR bevindt zich echter in Mongolië. Er studeren momenteel 12 jonge mannen uit de autonome republiek Burijat. Er zijn naast genoemd tempelcomplex, nog drie zulke Buddhistische bedehuizen in de Sovjet-Unie.
Alvorens aan de lunchtafel plaats te nemen verwijderde ik mij uit de ontvangstsalon om mijn handen te wassen. Terugkerend bemerkte ik een verlegen drentelende chauffeur van onze auto op de gang. Ik nam hem aan de arm mee en plaatste hem aan onze dis naast een Buddhistische monnik. Ik vroeg om hem een bord te serveren. Het gezelschap scheen hoogst verbaasd over deze démarche. Ik was echter in een stemming om te demonstreren, dat men voor een dosis proletarische solidariteit geen Marx of Lenin gelezen behoefte te hebben, noch lid behoefde te zijn van de communistische partij. De man durfde aanvankelijk nauwelijks van zijn bord op te zien, doch hij liet zich de maaltijd er niet minder goed om smaken.
Over Kiev, over Irkutsk, over zoveel steden en streken, die ik in de USSR bezocht, zou. zoveel meer zijn te schrijven. In Irkutsk stond ik op een zomernamiddag in het in 1762 gebouwde Znamenskaja-kerkje. De mis werd gelezen door een | |
[pagina 98]
| |
jonge priester, bij wie de donkere krullen tot op zijn schouder hingen. De meeste kerkgangers waren oude vrouwtjes met bonte doeken om het hoofd. Er stonden ook twee jongens in diepe ernst te luisteren. In een zijvleugel gaf een schilder op zijn gemak een nieuw verfje. Volgens Eugenia waren de ikonen niet van de mooisten. In het schip van de kerk verkocht een dametje bidprentjes.
Op een avond wandelde ik door het centrum van Irkutsk. De stad heeft een prachtig park in het centrum, met vele lanen met vrijende paartjes, bloemperken en fonteinen. Het was zondag-avond. De winkels waren open. In een bakkerswinkel waren de verse broden in lange rijen op rekken gelegd, als boeken in kasten van een boekhandel. Negentig procent van het verkochte brood of broodjes was tarwebrood. De meisjes droegen, als overal in de etenswaren-winkels in de USSR witte kapjes in het haar, wat inderdaad een hygiënische indruk maakte. Op een hoek van een drukke straat zat ik op een steen te schrijven. Niemand nam er notitie van. Een oude Mongoolse heer, met een donkere pet en een wandelstok, kwam aanschuifelen, stond even stil, knikte met zijn hoofd en vervolgde zijn weg. De mensen leken mij ontspannender dan in Moskou. De sfeer was prettiger. De meeste jongeren, ook hier, hebben lange haren en velen van hen dragen jeans.
Ook heb ik veel meer mensen gesproken en ontmoet, dan ik in deze reportage ten naaste bij kan beschrijven. In Irkutsk werd ik ontvangen door de voorzitter en het dagelijks bestuur van de plaatselijke jagersvereniging. Deze heer Aleksei E. Sarobschenko legde mij uit, dat zijn organisatie 52.000 leden telt en van de staat een jachtgebied van 3.300.000 hectare heeft toegewezen gekregen. Het entréegeld tot zijn vereniging bedraagt 10 roebel (40 gulden). Daarna betaalt men jaarlijks 5 roebel. De jacht is aan strenge banden gelegd. Er wordt door de overheid met helicopters toezicht op de wildstand van Siberië gehouden. In het rayon van Irkutsk zouden nog 17.000 rendieren | |
[pagina 99]
| |
in het wild leven. Ook waren er enkele duizenden elanden, maar daarentegen nog slechts enkele beren. Bij het afscheid werd mij als geschenk een rendiergewei overhandigd. Wekenlang heb ik er vliegtuig-in, vliegtuig-uit mee rondgereisd. Toen ik eindelijk veilig en wel op Schiphol landde keek de groen-geüniformeerde douanebeambte mij bête aan en vroeg: ‘Wat is dat mijnheer?’
Kiev is een heerlijke stad, vooral zomers. Vóór de oorlog was alléén één zijde van de Djnepr bebouwd, nu is er op de oostelijke oever een andere helft bijgekomen. Vanuit het luxueuse hotel ‘Kiev’ met zijn 22 verdiepingen heeft men een magnifiek uitzicht over de rivier en de omliggende stad. Ik sprak langdurig met stadsarchitect, Vadim S. Koval, en zijn medewerkers. Koval: ‘In 1934 werd Kiev de hoofdstad van de moderne Ukraine. Vóór de inval van de Duitsers woonden hier 930.000 mensen. De eerste drie, vier dagen van de strijd kwamen er 70.000 burgers om. In totaal verloor onze stad gedurende de tweede wereldoorlog, een kwart miljoen mensen. Men heeft honderdduizend van onze stadgenoten op transport naar Duitsland gesteld. Meer dan 500 bedrijven werden vernield, waaronder natuurlijk de electriciteits- en waterleidingbedrijven. Tweeënveertig procent van de woningen werd in puin geschoten. Kiev was op de dag van de bevrijding, 6 november 1943, één miserabele ruïne. Er was voor 10 miljard roebel schade aangericht. Men vergeet in het buitenland altijd weer bij de beoordeling van onze huidige levensstandaard, dat in de laatste oorlog 1.710 van onze steden werden verwoest, 70.000 dorpen en gehuchten met de grond gelijk werden gemaakt, 40.000 ziekenhuizen en klinieken werden vernield, 32.000 fabrieken en industrieën werden geroofd of vernietigd: gaat u maar door. Onze stad heeft nu, in 1975, twee miljoen inwoners. Er werken 32.000 man in de bouw, waarvan er 80.000 van buiten de stad pendelen. Voor 1941 hadden wij 4.3 miljoen vierkante meter woonruimte. Dit cijfer is nu opgelopen tot 17 miljoen.’ Ik: ‘En de plannen?’ Koval: ‘We moeten steeds zuiniger met de ruimte omspringen. We bouwen als maar verder de hoogte in. Flats krijgen nu 16 tot 20 verdiepingen. | |
[pagina 100]
| |
Ook het verkeer wordt een steeds groter probleem in verband met de beschikbare ruimte. We weten dat er in 1995 op iedere duizend inwoners 250 automobilisten zullen zijn. We hebben nu dus ook 18 kilometer ondergrondse spoorweg aangelegd.’ Ik: ‘Wat kost dit per kilometer?’ Koval: ‘Tien miljoen roebel. In 1990 zal Kiev 68 kilometer “subway” hebben, waarmee wij hopen de vervoersproblemen afdoende te kunnen bestrijden. Zoals u weet bevriezen wij ons kapitaal niet. Wij gebruiken al ons geld voor de opbouw.’
In Leningrad ontmoette ik Ivan A. Andreenko (70), die toen op 8 september 1941 een Nazi-blokkade van 900 dagen begon plaatsvervangend voorzitter van de gemeenteraad was. Er zaten tijdens de belegering 2.544.000 mensen in de Duitse tang. Levensmiddelen-voorraden waren totaal niet berekend op een omsingeling van de stad. Vrijwel onmiddellijk werd rantsoenering ingesteld. Ik: ‘Kon men vanuit Moskou geen voorraden naar u toe krijgen?’ Andreenko: ‘Er was nog een nauwe strook open via het Ladogameer. Wij moesten wachten tot het ijs hard bevroren was. De Duitsers bombardeerden het en beschoten het met zware artillerie. Toch wisten wij meestal een smalle strook open te houden. Ook bereikten ons kleine voorraden vanuit de lucht.’ Vooral die eerste winter moet de toestand in Leningrad uiterst zorgelijk zijn geweest. Wij denken dikwijls, dat wij in Nederland tijdens de hongerwinter een vreselijk lijden hebben meegemaakt. De omvang van het drama in het voormalige Petrograd is onvermijdelijk veel tragischer geweest. Er stierven 632.000 burgers de hongerdood tijdens de Nazi-blokkade. Pas op 18 januari 1943 werd de omsingeling door het Rode Leger doorbroken.
Ik heb de overtuiging gekregen, dat de mogelijkheid, dat opnieuw een alles-vernietigende oorlog over het Sovjet-land zou razen, als een diep gewortelde angst in de harten van de Sovjet-mensen leeft. Die vrees voor oorlog is reëel en oprecht. ‘De burgers van de USSR hebben reeds voldoende betaald voor | |
[pagina 101]
| |
het vestigen van onze huidige grenzen,’ zei mij professor Arbatov in Moskou. ‘Wij betaalden met ons kostbaarste bezit, de levens van twintig miljoen mensen.’Ga naar eind50.
Wanneer de Amerikaanse Akademie van Wetenschappen aankondigt, dat de mensheid een grootscheepse nucléaire oorlog tussen de supermogendheden te boven zou komen, tikt de Sovjet-burger aan zijn voorhoofd. Binnen 25 jaar na een dergelijke atoom-ramp zou volgens de Amerikaanse geleerden ‘een tamelijk volledig herstel van het ecologisch systeem kunnen worden bereikt’. Wanneer een Sovjet-burger een dergelijk advies, afkomstig van verantwoordelijke wetenschapsmensen onder ogen krijgt, neemt zijn angst voor een wereldoorlog slechts toe. ‘Onbegrijpelijk, dat onze Amerikaanse collega's dergelijke documenten publiekelijk laten circuleren,’ zei mij een professor van de filosofische Faculteit van de Moskouse Universiteit. ‘Men kan zien dat het Amerikaanse volk nooit echt met een hete oorlog kennis maakte. Zij gooiden Duitsland en Japan plat. Maar wat weet het Amerikaanse volk van werkelijke oorlog, van werkelijk massaal lijden?’ Herman Kahn, directeur van het Hudson-Instituut en een fameuze Amerikaanse futuroloog, is met de zeventig wetenschappelijke medewerkers van zijn denkfabriek tot de fatale conclusie gekomen, dat de mensheid over 910 jaren (te rekenen van 1975) zal worden getroffen door een alles-vernietigende atoomexplosie. De aarde zou dan tot stof verpulveren. Bij dergelijke berekeningen, die in ernst door de westerse persbureaus en media worden verspreid, verklaart niemand waarom het niet 909 of 911 jaren zijn. Het ramp-getal 910 wordt zonder verdere uiteenzetting met de rest klakkeloos overgenomen. Thomas Schelling, een voormalige collega van Henry Kissinger aan de Harvard-Universiteit, is van mening, dat het waarschijnlijk geacht mag worden dat een verschrikkelijke atoomoorlog al vóór het jaar 2000 zal losbarsten, ‘tenzij alle landen hun nationale souvereiniteit zullen opgeven en bereid zouden zijn een autoritaire wereldregering te accepteren’. Schelling vervolgde: ‘Het is niet overdreven om te stellen, dat de wereld er nà het jaar 2000 beter in zal slagen de spreiding van kernwapens | |
[pagina 102]
| |
onder controle te brengen dan de wereld van nu, die niet eens het gebruik van heroïne of pornografie aan banden weet te leggen.’
Dit soort in het westen publiekelijk verkondigde wanhoopsuitingen en ‘doomsday’-voorspellingen jaagt de burger in de USSR nog meer de schrik op het lijf. In een Ilyushin-62 jet van ‘Aeroflot’ van Moskou naar Yerevan las ik een artikel in ‘Newsweek’.Ga naar eind51. De reportage speelde in de tachtiger jaren. De Sovjet-Unie had bij een Blitzkrieg Berlijn bezet. De Amerikaanse president eiste onmiddellijke ontruiming. Het Kremlin weigerde. De president besloot zijn woorden kracht bij te zetten. Hij bevond zich in de presidentiële ondergrondse commandopost van Fort-Richie in Maryland. Hij vroeg zijn generaals hem een televisiebeeld te tonen van een vitaal belangrijke hydroëlectrische centrale in een afgelegen gebied van de USSR. Overtuigd, dat een explosie van een Mini-Nuke atoomkop slechts weinig burgerslachtoffers zou veroorzaken, gaf hij bevel tot de lancering van een ICBM atoomraket. Binnen enkele minuten kon hij via zijn beeldscherm de vernieling in Siberië gadeslaan. ‘Newsweek’ legde zijn lezers uit, dat een Amerikaanse president in de toekomst een dergelijk maatregel zou kunnen nemen als gevolg van ‘Survasatcom’ (Survivable-Satellite-Communications). Op die wijze zal een Amerikaanse staatshoofd ieder gewenst slagveld op aarde onmiddellijk via televisie kunnen overzien, omdat een netwerk van in de ruimte gestationeerde communicatiesatelieten voor militaire doeleinden in 1980 zal zijn aangelegd. Ik liet dit artikel aan Eugenia Makarova van APN lezen. Zij reageerde onder meer als volgt: ‘Dergelijke mallepraat zult u in onze kranten niet vinden. Wij streven ernaar gezonde mensen in ons land te hebben. Waarom zou men, zoals via dit soort artikelen gebeurt, waanzinnige angsten onder het publiek aankweken? Zieke mensen zouden van dergelijke verhalen alleen nog maar zieker worden.’ Eugenia had natuurlijk gelijk, maar leg dit maar eens uit aan journalisten en hoofdredacteuren in een ‘vrij’ land. Lenin meende: ‘Alléén nadat het proletariaat de bourgeoisie zal | |
[pagina 103]
| |
hebben ontwapend, zal het in staat zijn, zonder haar historische missie te vernietigen, om alle bewapening en wapens op de vuilnisbelt te laten werpen.’
Het is volmaakt ondenkbaar, dat een dergelijk gefingeerd verhaal over leven en dood, waarbij dus de massa van het volk betrokken zou kunnen zijn, in welke vorm ook gepubliceerd zou worden in de Sovjet-Unie, een land waar juist bij het volk de verschrikkingen van een werkelijke oorlog bijna dagelijks ter sprake komen. Eugenia Makarova, partisane in de laatste wereldoorlog en ettelijke malen zelfs zwaar gewond, sprak mij voortdurend over herinneringen uit die dagen van solidariteit en eensgezindheid. Maar ook tijdens andere, zeer uiteenlopende ontmoetingen kwamen oorlogstoestanden altijd weer ter sprake. Ook de totale geleide propagandamachine is op dit punt volledig geharmoniseerd. Verhalen, waarin met de levens van miljoenen of met de overgang van de wereld en de mensheid wordt gespeeld, zijn in de USSR in de massa-media niet te vinden. Ze zijn er volstrekt ondenkbaar.
Ook Leningrad telt thans twee miljoen inwoners. Tot 1941 was er 16 miljoen vierkante meter woonruimte. In 1966 bereikte men met de heropbouw de 26 miljoen en de plannen voor 1990 zijn, dat er 52 miljoen vierkante meter woonruimte zal zijn. In 1955 had men het herstel van de meeste oude gebouwen en tsaristische paleizen nagenoeg voltooid. Stadsarchitect Viacheslav Sveshnikov vertelde, dat men beoogt van de voormalige keizerlijke residentie een moderne industriestad te maken. Sveshnikov: ‘Wij passen bij de woningbouw nieuwe criteria toe. Onze 75.000 bouwvakkers zetten nu flats neer die volgens het commune-principe zijn ontworpen. Men beoogt bijvoorbeeld de huishoudelijke taken van de huisvrouw, die veelal buitenshuis werkt te helpen verlichten. Alle appartementen uiteraard een eigen keuken, maar er is nu ook een centrale keuken in elk gebouw en men kan in een eetzaal dineren. Er zijn baby-crèches, club- en sportzalen, een bibliotheek en andere gebruikelijke recreatie-faciliteiten binnen ieder complex. Ook de scholen | |
[pagina 104]
| |
voor de kleuters en kinderen tot 14 jaar bevinden zich ter plaatse. We zoeken dus eigenlijk naar een nieuwe samenlevingsvorm, waarbij de privacy van het gezin gegarandeerd blijft, maar waar men tezelfdertijd zal kunnen profiteren van een rijk gemeenschapsleven. Een huisvrouw is al gauw anderhalf of twee uur in de keuken bezig om voor het hele gezin de maaltijd te bereiden. In de eetzaal kan men in een kwartier zijn bord leegeten.’ Ik: ‘En de bejaarden?’ Sveshnikov: ‘Hun woningen nemen wij binnen deze complexen van flatgebouwen op. Zoals u weet wonen de grootouders in de USSR dikwijls bij de kinderen in. Dit is toch in sommige opzichten een onbevredigende situatie. Wij nemen thans proeven met nieuwe flatgebouwen, die zodanig zijn ontworpen, dat kinderen en ouders op dezelfde verdieping tegenover elkaar wonen en dus gemakkelijk voor elkaar bereikbaar zullen zijn, maar toch ieder gescheiden apartementen betrekken.’
Men houdt zich in de USSR intensief bezig met het bestuderen van de ouderdoms-problemen. In Kiev sprak ik hierover met professor Abraham Y. Mints, wiens visitekaartje als volgt luidt: ‘Doctor in Medical Sciences, Chief of the Group of Longitudional Observations in Gerontology, Senior Scientific Worker of the Departement of Age Changes of the Central Nervous System, Institute of Gerontology AMS USSR.’ Mints (in diens werkkamer thuis): ‘Ik weet niet of mijn werk voor u interessant zal zijn. De toekomst van de wereld is echter niet alleen belangwekkend voor journalisten, maar voor alle mensen. Waar ik momenteel mee bezig ben is de bestudering van de bijzondere feiten betreffende de verouderings-symptonen bij ieder mens.’ Ik: ‘Bedoelt u echt ieder mens?’ Mints: ‘Inderdaad. Voorlopig nemen wij perioden van tien jaar onder de loupe, maar op den duur willen wij de processen gedurende de hele levensloop van de mens bestuderen. Misschien zal mijn kleindochter pas kennis kunnen nemen van de resultaten. Het gaat er om het mechanisme van het fysiologische verouderingsproces precies te ontrafelen. Wat zijn de redenen, wat beïnvloedt een mens, dat hij tot een bepaalde dag leeft? | |
[pagina 105]
| |
Ons werk hangt dus nauw samen met het geluk van de mens. Met diens innerlijk leven. Gedachten over de toekomst van de wereld verkrijg ik niet, à la de Club van Rome aan de hand van computers, maar via de vermogens uit mijn eigen hoofd, via eigen analytische systemen, via de intelligentie en via ontmoettingen met mensen. Want tenslotte verbreedt ieder gesprek onze eigen mening.’
Terwijl wij spraken, en Eugenia geduldig en onvermoeibaar vertaalde, stond professor Mints soms op en liep hij al pratend op en neer in zijn werkkamer, die vol boekenkasten stond, moderne geluidsapparatuur had met stapels grammofoonplaten. Op zijn schrijftafel lagen pennemessen met de beeltenissen van Napoleon, Charles de Gaulle en Georges Pompidou. Mij over de rand van zijn bril aankijkende vervolgde hij: ‘Gerontologie is één van de meest menselijke studies, die er zijn. Het is één der wetenschappen, die het meest in de toekomst kijken. Gerontologie is het knooppunt van verschillende vraagstukken, zoals de raadsels van de kleinste cellen in ons lichaam tot het probleem van de verhouding van de oudere mens tot de maatschappij. Als neuropatholoog is het mijn voornaamste taak te bestuderen, hoe ons zenuwstelsel veroudert.Ga naar eind52. Problemen zoals hoe de oudere mens zich in de moderne stad voelt, wat de gemeenschap voor hem doet, lijken op het eerste gezicht vraagstukken voor demografen en misschien zelfs architecten. In wezen is het de arbeid van de neuropatholoog. Zo schreef ik enige tijd geleden een scenario voor een film gebaseerd op meningen van sociologen, architecten en oudere mensen zelf over eenzaamheidsgevoelens van de ouden van dagen in een wereldstad. Het lijkt namelijk wel, dat hoe ontwikkelder een land wordt, hoe meer de levensstandaard verhoogt, hoe meer eenzame mensen er komen. Wij bestuderen op ons Instituut bijvoorbeeld, hoe men maximaal gebruik van de ervaring van de oudere mens in het maatschappelijk verkeer zou kunnen blijven maken. Het is uitermate belangrijk voor oudere mensen bezigheden te vinden, die zinvol zijn. De ouder geworden mens moet gevoelens blijven koesteren. Dàt is één van de meest belangrijke kanten van dit vraagstuk.’ | |
[pagina 106]
| |
Ik: ‘Vervullen huisdieren hier een functie?’ Mints: ‘Ja, dat is één vorm. In veel van onze steden worden in het najaar bloemen exposities georganiseerd, zoals er trouwens ook hondententoonstellingen zijn. Het is roerend om te zien, met hoe grote toewijding en liefde oudere mensen hun prestaties bij het kweken van bloemen en planten tonen. Wat van overwegend belang is, is dat oudere mensen niet geïsoleerd raken en vooral ook regelmatig contact kunnen hebben met de jeugd. Zij, die hun hele leven grote belangstelling voor het leven en de samenleving hebben getoond, zullen ook op oudere leeftijd niet gauw eenzaam zijn.’ Plotseling richt professor Mints zich tot mij persoonlijk: ‘U zult bijvoorbeeld een levendige ouderdom hebben. Wat u nu opschrijft zou u moeten bewaren om later materiële bewijzen te hebben.’ Ik: ‘Al ben ik 50 jaar, ik voel mij nu al volmaakt alléén.’ Mints: ‘Ik spreek niet over vrolijkheid. Ik spreek over grote, warme innerlijke belangstelling voor dingen en ideeën.’ Ik: ‘Zouden echter onbevredigende relaties met de buitenwereld op den duur niet de maatschappelijke belangstelling kunnen doden?’ Mints: ‘Dat kan inderdaad. Toch hebben proefnemingen bewezen, dat die mensen, die in hun jonge jaren een levendige belangstelling voor de Umwelt hadden, deze tot op hoge leeftijd bewaren. Ik ken u nu pas twee uur, maar ik wil u nogmaals verzekeren, u zult een levendige oude dag hebben. Ieder mens ontmoet op zijn levenspad zijn specifieke problemen, zijn specifieke lot. In sommige gevallen zal dit tot een tragedie leiden en blijft de mens in de grond van de zaak alléén. Maar dat betekent nog niet de totale eenzaamheid, waar u op doelde. U weet ook, dat je samen met een ander even alleen kunt zijn, dan wanneer men omringd is door veel mensen. Zolang men voelt, dat men nodig is, in welke vorm ook en dus niet alleen maar tot ooggetuige van het leven is geworden, is men niet echt eenzaam. Ik geloof niet in die eenzaamheid van u. Uw ogen glinsteren bij ontmoetingen met mensen. Al deze ontmoetingen samen vormen uw leven. Uw boek zal door vele mensen gelezen worden. Daarbij schenkt u een stuk van uw ziel aan uw lezers.’ | |
[pagina 107]
| |
Na beëindiging van ons gesprek gebruikten wij juice en vruchten in de zitkamer met mevrouw Mints, schoonmoeder Mints, oma Mints en dochter Mints. Kleindochter Mints lag in een ander vertrek te blèren. Er was bovendien een aardige jongeman op bezoek, Sacha, die redelijk goed Engels sprak en op een toneelschool studeerde. Ik vroeg hem de volgende dag met ons in het hotel te dineren en hij nam de uitnodiging enthousiast aan. Later belde hij op om af te zeggen. Ik bleef mij op reis steeds afvragen, waarom dit soort ontmoetingen steevast niet door kon gaan.
De volgende ochtend verscheen wèl professor Mints aan het ontbijt in het hotel met een geschenk, namelijk een album van vijf langspeelplaten met werken van Mozart. Ik besloot pas toen hem te vertellen, dat ik sedert mijn twaalfde jaar op zorgvuldige wijze heb opgeschreven, wat ik voelde, wat ik dacht en wat ik deed. Mints: ‘Daar spreekt grote liefde voor arbeid uit. U bent een werklustig mens. Bovendien hebt u een vastomlijnd doel voor ogen gehad. Elk van de door u opgetekende feiten - zelfs zonder nadere verklaringen - zal mettertijd historische waarde hebben. Straks hebt u die feiten een halve eeuw lang verzameld. Wanneer men alles wat u hebt opgeschreven zal bestuderen, zal men vrij nauwkeurig kunnen nagaan, hoe u zich als mens hebt ontwikkeld. Ik zeg dit nu wel allemaal, maar ik lijk op de man, die een boek bespreekt, dat hij niet heeft gelezen. Het is mij in ieder geval duidelijk, dat u niet buiten de politiek staat. De manier waarop u gisteren over het lot van Sukarno sprak, bewijst voor mij, dat u politiek geëngageerd bent. Eerlijkheid jegens de gebeurtenissen in Indonesië, zoals u die beschreef, zegt mij, dat u een progressieve politiek steunt die gericht is op een betere toekomst voor alle mensen. Wanneer u die eerlijkheid in uw dagboeken in acht heb genomen, kunnen deze zeer waardevol blijken te zijn. Wanneer komt u zonder uw dagboek in Kiev? Dan zal ik mooie ogen zien en niet constant een hand in beweging. Dan gaan wij wandelen in de parken en kunnen wij samen naar muziek luisteren. Ik nodig u uit. Wilt u komen, dan schrijft u een brief en ik zend u een officiële uitnodiging.’ | |
[pagina 108]
| |
Eugenia Makarova vertelde aan het ontbijt, dat zij een nachtmerrie had gehad. Wij reisden samen in een helicopter, maar stortten neer. Wij waren samen druk bezig met het redden van gewonden, toen zij wakker werd.
In Kiev ook ontmoette ik de 80-jarige dichter Nikolai Tharnovsky. Hij had 48 jaren van leven in de Verenigde Staten gewoond en was in 1958 voor goed naar de USSR teruggekeerd. Een kaarsrechte grijze heer met een stok, met zeer sprekende lichtblauwe ogen. 1 Januari 1895 was hij in het dorp Kotsyubintsi in de Ukraine geboren. Als 16-jarige jongen was hij geëmigreerd. Hij had als arbeider bij Cadillac, Studebaker en Ford gewerkt. Tharnovsky: ‘Ik veranderde dikwijls van baan, want ik had altijd moeilijkheden met superieuren, die de lakens wilden uitdelen. Daarvoor was ik te veel vrijdenker. Ik werd steeds radicaler en begon gedichten te schrijven. Mijn idool was Taras Shevchenko (1814-1861). Hij was de Heinrich Heine van de Ukraine. Hij was een echte vrijdenker. De tsaar zond hem dus voor straf naar Siberië.’ Ik: ‘Mist u het leven in Amerika niet?’ Tharnovsky: ‘Mijn Amerikaanse vrienden zal ik nooit vergeten. Zij wonen diep in mijn hart. Ik correspondeer met hen en zij hebben onlangs mijn mémoires uitgegeven. Toch wilden wij al vele jaren terug naar de USSR. Maar omdat wij het staatsburgerschap van Amerika bezaten weigerde het State Departement ons te laten vertrekken. Wij hebben toen een proces moeten voeren tegen John Foster Dulles. Het Hoge Gerechtshof in Washington D.C. besliste tenslotte, dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken ons een paspoort diende te geven. Ik vertrok toen samen met mijn vrouw Maria naar een schrijverscongres in Kiev in 1958, waartoe ik was uitgenodigd. Ik ben gebleven. Nu zijn wij Sovjet-burgers. Zonder te willen opscheppen kan ik u zeggen er zeker van te zijn in mijn geest nooit oud te zullen worden. Ik ben nu dus 80. Maar ik ontmoet veel jonge mensen. Zij voelen, dat ik mij tot hen voel aangetrokken. Er komen ook veel studenten bij ons thuis. Mijn vrouw kookt voor hen allemaal en wij voeren lange gesprekken.’ | |
[pagina 109]
| |
Ik: ‘Het klinkt zéér optimistisch.’ Tharnovsky: ‘Ik ben altijd een optimist geweest. In 1920 was de wereld al een stuk beter dan in 1910. In 1958 was het leven oneindig veel beter dan in 1920. De mensheid gaat vooruit. Er zullen altijd storende elementen zijn, die dit proces zullen proberen te vertragen. Maar het volk beweegt zich vooruit en in de juiste richting.’
Later keerde ik naar Kiev terug en ontmoette de directeur van het Instituut voor Gerontologie, professor D.F. Chebotarev. ‘Zoals u weet gaan de mannen bij ons op 60-jarige leeftijd met pensioen: de vrouwen met 55. Ongeveer 20 à 30 procent van de mensen werkt na de pensioen-gerechtigde leeftijd door. Wij zoeken naar wegen om de bejaarden bezig te houden. Dit is een vitaal belangrijke zaak. Zo bestuderen wij alle aspecten van het bejaardenprobleem. Oudere mensen leven op hun herinneringen. Gebeurtenissen uit het leven worden geïdealiseerd. Men denkt niet meer zo in het heden of in de toekomst. Critiek op het huidige bestaan maakt de oudere mens dikwijls conservatief. De bejaarde kan de veranderingen niet meer bijhouden. Hier ligt een scherpe tegenstelling met de jeugd, die niet denkt aan sterven of de dood. Wij geloven, dat door het samenbrengen van ouderen en hun kinderen, bijvoorbeeld door onze flatgebouwen anders in te delen, deze tegenstellingen kunnen worden geneutraliseerd.’ Ik: ‘U moet dus de Opperste Sovjet van deze noodzaak overtuigen?’ Chebotarev: ‘Alles wat wij in de wetenschap ontdekken proberen wij eerst in het leven toe te passen. Zijn wij gereed met ons onderzoek en beschikken wij over voldoende materiaal om onze conclusies te staven, dan zenden wij onze rapporten naar de Akademie van Wetenschappen in Moskou. Tegelijkertijd lichten wij natuurlijk het Ministerie van Volksgezondheid van de Ukraine in.’
Het Instituut voor Gerontologie in KievGa naar eind53. beschikt over 160 academici en 120 wetenschappelijke medewerkers. Er zijn drie | |
[pagina 110]
| |
richtingen: (1) experimentele gerontologie, de biologie van de ouderdom, klinische filiologie, (2) gereatrie en pediatrie, en (3) sociale gerontologie en gero-hygiene. Er zijn 21 laboratoria aan het Instituut verbonden en er is een kliniek met 240 bedden.
Er zijn 22 conservatoria in de Sovjet-Unie. Ik bezocht het beroemde conservatorium in Moskou en later dat in Yerevan. De studie duurt vijf jaar. De zéér talentvolle leerlingen studeren nog twee jaar verder. In Moskou heeft men 1.100 studenten, waaronder 150 buitenlanders. Jaarlijks komen hier 160 nieuwe leerlingen aan. Ieder jaar is er plaats voor 35 pianisten. Rector Mstislav Smirnov vertelde mij, dat hij in 1975 naar 105 pianocandidaten had geluisterd. Dit zijn dan de allerbeste leerlingen uit voorbereidende klassen in de hele USSR. Het conservatorium in Yerevan telde 634 dagstudenten en ruim 400 schriftelijke cursisten. Ik: ‘Hoe studeert iemand schriftelijk piano?’ Michael Kachaturian (con-rector): ‘Wij hebben 263 pianoleerlingen en 170 schriftelijke cursisten voor de piano. Onze pianofaculteit is in twee leerstoelen verdeeld: de eerste faculteit heeft 23 leraren: de tweede 21. De schriftelijke cursussen worden op al onze muziekscholen gegeven. Deze studenten komen slechts ééns per week op ons conservatorium en werken verder thuis. Gedurende de maanden januari en juni zijn ze hier iedere dag.’ Zowel in Moskou als in Yerevan woonde ik een aantal lessen bij. Vele Sovjet-kinderen zijn geboren musici en spelen werkelijk prachtig. In Yerevan nam de dekaan van de piano-faculteit, professor Georges Sarajev, mij mee om naar een meisje te luisteren, dat op een in de USSR gemaakte Estonia-vleugel Chopins eerste étude opus 10 voordroeg. Zij speelde schitterend. Alleen vroeg ik mij af hoe zij in Godsnaam de pedalen kon bedienen op een soort klomp-schoentjes met hakken van 12 centimeter! Andere leerlingen droegen Debussy en Rachmaninoff voor. In een andere klas woonde ik een les bij van de viooldocent, professor Ahram Shamshian. Vardges Boyadjan (17) speelde Paganini. Hij deed dit op een Guarneri, die eigendom van het conservatorium bleek te zijn. Een zeer muzikaal kind. | |
[pagina 111]
| |
Shamshian: ‘In de examentijd mogen zij deze instrumenten ook mee naar huis nemen om te studeren. Ons conservatorium heeft 32 violen aangeschaft, waaronder een aantal oude en kostbare instrumenten, zoals de viool, die Vardges nu bespeelt.’ Wat mij wel opviel is dat de jongen kennelijk te weinig aan sport deed. Vardges: ‘Ik doe een beetje aan jiu-jitsu, maar ik heb eigenlijk geen tijd om echt aan sport te doen.’
Omdat ik de indruk had, dat er in de USSR niet voldoende aandacht aan lichamelijke opvoeding werd besteed - wat aan Eugenia de sneer ontlokte, ‘daarom hebben wij zeker op de laatste Olympische Spelen 50 gouden medailles behaald’ - ontmoette ik in Moskou Leonid V. Ivanov, hoofd van het Departement voor Massale Physieke Opvoeding van het Sportcomité van de Sovjet-Unie. Ivanov: ‘Wij hebben drie duizend stadions in ons land, 1.200 zwembaden, 52.000 volledig uitgeruste sportzalen, en 200.000 sportparken. AI deze faciliteiten zijn uiteraard gratis. Niemand betaalt één kopeck om sport te kunnen beoefenen.’ Ik: ‘Waar komt het geld dan vandaan?’ Ivanov: ‘Van de staat en van de vakbonden.’ Ik: ‘Maar kunnen de vakbonden dit ook nog financieren?’ Ivanov: ‘Het vakbondslid draagt 1 procent van zijn loon af voor in de vakbondskas. Het zijn de vakbonden, die de sportkleding bekostigen, de leerkrachten betalen en het onderhoud van sportzalen of sportvelden op zich nemen.’ Ik: ‘Goed. Ik ben 17, zit op een middelbaar technische school en wil gaan tennissen.’ Ivanov: ‘Overal zijn sportorganisaties, waar men ook naar school gaat of studeert. Men wordt dan dus lid van een sportclub. Zit de jongen op school dan worden het racket en de kleding gratis verstrekt. Zij, die voor eigen plezier en buiten organisaties om willen tennissen, kopen hun benodigdheden in een winkel. Voor wedstrijden wordt alles door de sportclubs aangekocht en gelijk over de deelnemers verdeeld, of zij deel uit maken van een club of niet. Er zijn dus geen remmende invloeden bij het beoefenen van sport in ons land.’ | |
[pagina 112]
| |
Ik: ‘Toch kreeg ik de indruk, dat veel jongeren te weinig aan sport doen.’ Ivanov: ‘Op onze scholen wordt twee maal per week twee uur sport beoefend. Dit geldt voor alle klassen in het hele land.’ Ik: ‘Is dat niet veel te weinig?’ Ivanov: ‘Nee, naar onze mening niet. Dat zijn twee uren verplichte sport. Maar voor de liefhebbers zijn overal andere mogelijkheden om meer sport te doen. Onze beste sportkampioenen zijn in deze school-sportafdelingen van ons onderwijs met hun training begonnen. Kent u ons systeem van “Sportakiaden”?’ Ik: ‘Nooit van gehoord.’ Ivanov: ‘In 1976 zullen wij in Lvov aan de Poolse grens onze 14de Sportakiade organiseren. Aan de Sportakiade van 1974 namen 38 miljoen mensen uit het hele land deel. De finale was in Sochi. In 1975 vond de finale in Alma-Ata plaats. Er namen dat jaar 24 miljoen scholieren aan dit sportevenement deel. De vijfduizend besten komen dan naar de finale. We hebben de deelnemers in groepen van 10 tot 13 jaar, 14 tot 16 jaar, 17 tot 18 jaar, 19 tot 39 jaar 40 tot 60 jaar verdeeld.’ Ik: ‘En zij die ouder zijn dan 60 jaar?’ Ivanov: ‘Als iemand er behoefte aan heeft kan hij mee doen, ook ouder dan 60. In 1975 namen in totaal door ons hele land 55 miljoen mensen aan de nationale Sportakiade deel.’
In Moskou gaf Vladimir Prokopov, vice-voorzitter van de afdeling internationale betrekkingen van het Sovjet-OlympischeComité voor de Spelen van 1980 - die ook in Moskou zullen worden gehouden - vergezeld van Irina Casanova van de afdeling protocol van het Olympisch Comité, een indruk van wat men voor plannen heeft voor dit wereldsportgebeuren. Het organiserende Comité heeft 46 leden en een staf van enkele honderden medewerkers. Vice-premier en Minister voor Verbindingen I. Novikov is voorzitter. Er zijn 17 commissies gevormd. Iedereen heeft een stem in het kapittel, van ‘Aeroflot’ tot de Komsomol-organisaties toe. Op verschillende plaatsen in de Sovjet-hoofdstad zullen de sportmanifestaties plaats hebben: (1) Het Olympische dorp, dat nabij het Lenin-stadion wordt gebouwd en dat aan 12.000 personen plaats zal bieden. Er is een wedstrijd uitgeschreven voor architecten om ontwerpen in | |
[pagina 113]
| |
te leveren. De uitslag is in november 1975 bekend gemaakt. Het Lenin-stadion zelf, dat momenteel aan 200.000 mensen plaats biedt zal worden vergroot. Er zijn hier 140 sportvelden en hallen op een terrein van 180 hectare beschikbaar. (2) In Krylatskaya zullen de roeiwedstrijden worden gehouden. Ook de wielerbaan komt op die plaats, evenals de banen voor boogschutters. (3) Het Dynamo-stadion aan het Leningradske Prospekt, met de Centrale-Clubterreinen van het Rode Leger, evenals het Pioniers-stadion. (4) Een sportcomplex aan het Mira Prospekt, waar boksen, basketbal en een groot aantal andere sportwedstrijden zullen plaats vinden. En (5) bij Sokolniki, het sportpaleis. Men verwacht bij de Spelen in Moskou 12.000 deelnemers, 800 sportofficials, 3.500 trainers en scheidsrechters, 7.500 journalisten en 100.000 touristen per dag. Er worden nieuwe hotels, motels en campings gebouwd en de vijf luchthavens van Moskou zullen nieuwe faciliteiten en startbanen krijgen. Aan de Olympische Spelen in Munchen werd door 209 Sovjet-athleten deelgenomen. Zij behaalden 50 gouden medailles, 27 zilveren medailles en 22 bronzen medailles. Nog nooit eerder had één Olympisch team 50 gouden medailles gewonnen.
Nogmaals: op mijn reizen heb ik één der meest positieve aspecten van de USSR de ernstige en energieke aandacht gevonden, die men op alle niveaus aan de kinderen besteed. Soms verkoopt men zichzelf slecht in dit opzicht. Voor Leningrad stonden onder meer op het APN-programma een rondvaart door de haven en een gesprek met zeelieden in het Huis voor Zeevarenden. Alléén bij puur toeval ontdekte ik in een gesprek, dat ik zelf aanvroeg op het kantoor van de stadsarchitect, dat op 40 kilometer buiten Leningrad een gloednieuw, hypermodern universiteitscomplex in aanbouw was, dat aan 32.000 studenten plaats zal bieden. Yuri Vasiliev, hoofd van het Ontwerp Instituut Lenproekt gaf mij details. Vasiliev: ‘De Universiteit van Leningrad dateert uit 1770. Zij heeft altijd in de stad zelf gezeteld. Maar nu hebben wij een terrein van 800 hectare langs de Finse Golf, vlak bij het oude Petrograd-paleis, gereserveerd voor de bouw van een nieuwe | |
[pagina 114]
| |
universiteitsstad. Dit is een prachtig natuurgebied en ligt op enkele kilometers van zee. Ons ontwerp loopt over twee assen: van noord naar zuid en van west naar oost. In het zuiden verrijzen de flats voor studenten. Vanuit de kamers kijk je op de zee. De boulevard, die naar het strand zal lopen is 2½ kilometer lang. Het “universiteitsprospekt” zelf ligt op de lijn west-oost. Ten zuiden ervan komen de gebouwen en laboratoria van de exacte vakken. Er zal een bibliotheek zijn en een complex voor de humanitaire faculteiten.’ De studentenflats zullen duizend jongelui per gebouw behuizen, die in een cirkel komen te staan, als een bloemblad. Het zijn torenflats met kamers voor twee studenten en de outillage van een modern hotel. Gehuwde studenten krijgen afzonderlijke flatgebouwen. Wij hebben ook rekening gehouden met parkeerplaatsen, omdat in de toekomst veel meer automobielen worden verwacht. Er komen clubgebouwen, winkels, kledingmagazijnen, kappers. Er zal een stadion voor 32.000 personen worden gebouwd, een cultuurpaleis met een grote zaal voor 3.000 personen en kleinere zalen voor concerten en theateruitvoeringen. Er komen parken en een botanische tuin, een orangerie en kwekerijen.’ Ik: ‘En de verbinding met Leningrad?’ Vasiliev: ‘Er zullen bussen worden gebruikt en er komt een treinverbinding. Men zou er zelfs per raketboot van uit Leningrad kunnen komen.’ (Hierbij moet ik aantekenen, dat in de USSR honderden snelle boten in gebruik zijn, die raketboot worden genoemd, omdat zij met 60 à 70 kilometer per uur over het water gaan en daarbij uit het water worden getild. Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en andere Europese landen hebben deze vaartuigen gekocht. Zij waren in Nederland op zicht, maar er bestond geen belangstelling voor. Op het Baikalmeer heb ik een tocht met een zogenaamde raketboot gemaakt, wat snel, gerieflijk - er is een bar aan boord - en een nieuw ervaring voor mij was.) Ik: ‘En de kosten?’ Vasiliev: ‘Er zijn honderden miljoenen roebels met de bouw gemoeid, maar deze vragen kunt u beter aan de hoofdarchitect van dit project vragen, professor Igor Famin. Hij bevindt zich momenteel in Bulgarije.’ | |
[pagina 115]
| |
Een strak en misschien zelfs streng geplande samenleving heeft zijn voordelen. In Nederland kondigde staatssecretaris van Onderwijs, G. Klein, aan, dat ‘straks’ minstens tienduizend academici zonder passend werk zullen komen te zitten. C. van Esbroek, directeur van het Bureau Arbeidsvoorziening Academici heeft tijdens een congres aan de Vrije Universiteit te Amsterdam gezegd, dat in 1980 ‘duizenden academici werkeloos zullen zijn’. Voor 1975 verstrekte hij de volgende cijfers: 300 psychologen, 600 juristen, 430 sociologen en politicologen, 320 scheikundigen, 280 economen en 150 biologen. ‘Men krijgt de indruk,’ aldus Van Esbroek, ‘dat de doctoraal studenten gevangen zitten in een tunnel: de gekozen studie, daarbinnen de specialisatie en het afstudeer-onderwerp of de scriptie.’ De laatste zes maanden van 1975 steeg het aantal bij de arbeidsbeurs ingeschreven werkloze academici in Nederland van 3.469 tot 4.050. In 1973 lag dit cijfer nog rond de 1.500.
In 1975 zullen er in de USSR 974.000 studenten bij komen. In 1975 bedroeg het totaal 4.750.000. De reden, dat in de USSR, zoals schijnbaar overal elders wèl het geval is, geen chaos dreigt in de universitaire wereld, moet gezocht worden in het bestaan van GOSPLAN, het centrale plan-apparaat in Moskou. Anatoli S. ChurujevGa naar eind54.: ‘Voor ons is de voornaamste vraag: hoe organiseren en plannen wij de 450 beroepen, waarvoor universiteiten en hogere onderwijsinstellingen opleiden. En wat te doen met de 500 specialistische opleidingen van onze middelbare scholen. Ieder van de 15 republieken in ons land beschikt over de cijfers. Vijftien ministeries in Moskou spelen hierbij een rol. Gezamenlijk hebben wij nauwkeurig berekend hoeveel specialisten er per jaar in de USSR nodig zullen zijn. Tezelfdertijd kennen wij natuurlijk de mogelijkheden en de grenzen van onze scholen en universiteiten. De behoeften van onze bedrijven en industrieën zijn ons uiteraard eveneens precies bekend. De vraag naar beroepspersoneel fluctueert. Onze berekeningen komen dus niet altijd uit zoals wij zouden wensen. Wij gaan ook gedeeltelijk af op cijfers die de commissies der diverse ministe- | |
[pagina 116]
| |
ries, waarmee wij dus samenwerken, verstrekken. Momenteel is ons doel van berekening wat de studenten betreft dus al gericht op de jaren 1980, 1985 en 1990.’ Ik: ‘Hoeveel zit u er naast bij uw berekeningen?’ Churujev: ‘Tussen de 10 en de 15 procent. U moet ook weten, dat bij ons de planning tot wet wordt verklaard. Voor de meeste plaatsen bieden zich het dubbele aantal, of meer, candidaten aan. Het is namelijk tegenwoordig de wens van bijna alle ouders dat hun kinderen naar de universiteit gaan. Bij een opinie-onderzoek in onze 10de klassen is komen vast te staan, dat 59 procent van onze jongeren inderdaad zelf naar een universiteit wil. Slechts 14 procent wilde naar de ambachtsscholen. Onze planning staat echter toe dat maar 16 tot 20 procent van de gegadigden naar een universitaire instelling gaan. Van deze groep zal nog een gedeelte avondcursussen of schriftelijk universitair onderwijs gaan volgen.’ Ik: ‘U regelt dus precies hoeveel studenten naar welke faculteit kunnen gaan.’ Churujev: ‘Inderdaad. Er zijn bijvoorbeeld vrij veel studenten, die te kennen geven Nederlands te willen gaan studeren. Wij weten echter nauwkeurig hoeveel studenten wij in deze sector nodig hebben en kunnen plaatsen. Wij houden de situatie dus streng in de hand.’
Een zwakke schakel in het Sovjet-onderwijs lijkt mij de studie van de psychologie en aanverwante takken van wetenschap. Ik vroeg de rector in Irkutsk, of er een psychologische faculteit op zijn universiteit was. Lossev: ‘Nee, die hebben wij nog niet. In 1933 hebben wij wel een pedagogisch instituut gekregen. Een psychologische faculteit is. in voorbereiding.’ In Alma-Ata, Kazakhstan, ontmoette ik de directeur en enkele stafleden van een rehabilitatie-centrum, mede gericht op invaliden uit de tweede wereldoorlog. Er waren 550 bedden en 360 totaal invalide patiënten, die zich niet meer konden bewegen. Verder werden ook andere zieken verpleegd, waaronder een aantal ouden van dagen. Het ziekenhuis was de grootste inrichting op dit gebied in de Republiek Kazakhstan. Er werkten 120 artsen en 260 man verplegend personeel, meest vrouwen. | |
[pagina 117]
| |
Ook een vertegenwoordiger van het Ministerie van Volksgezondheid woonde het gesprek bij. Ik: ‘En de geestelijke verzorging?’ Hoofd-arts: ‘Wat bedoelt u hiermee?’ Ik: ‘Uw patiënten zijn toch niet altijd alleen lichamelijk ziek?’ Hoofd-arts: ‘Er is een bioscoop, een bibliotheek, een sportzaal en een zwembad.’ Ik: ‘Ja, maar ik bedoel toch werkelijk, dat sommige patiënten ernstige psychische problemen zouden kunnen hebben.’ Vertegenwoordiger van het ministerie: ‘Wij hebben hier geen priesters, als u dàt soms bedoelt.’ Vrouwelijke arts: ‘Bedoelt u misschien werktherapie met invaliden?’ Ik: ‘Dat zijn lichamelijke problemen, weer leren lopen of bewegen.’ Hoofd-arts: ‘Ik zei u al, wij doen veel voor recreatie en afleiding van de patiënten. Er zijn zeer geregeld filmvoorstellingen.’ Ik: ‘Maar de mens heeft ook een psyche.’ Vrouwelijke arts: ‘Ach, ik begrijp u. Wij, de behandelende artsen, zijn verplicht steeds met onze zieken hun problemen te bespreken. De sociale verzorging van de patiënten is nauwkeurig geregeld. Wij zetten hen uiteen welke rechten zij hebben en in welke mate zij kunnen rekenen op steun van de staat. Natuurlijk is de gehele medische dienst hier gratis. Dit geldt voor ons sanatorium, de medicijnen, de tandarts, het verstrekken van prothesen, gehoorapparaten of leesbrillen, alles.’ Vertegenwoordiger van het ministerie: ‘Maar onze gast, die begrijpt, dat wij geen priesters hebben, wil spreken over de menselijke geest.’ Daarop volgde een lange discussie tussen het gezelschap in het Russisch onderling. Ik: ‘En, wat is uw conclusie?’ Hoofd-arts: ‘Gisteren nog heb ik zelf met een patiënt een uitvoerig gesprek gehad. Hij had beslist een nieuw invalidenwagentje nodig. Wij zullen dit voor hem bij het ministerie aanvragen.’ Ik: ‘Maar valt dit niet onder Sociale Zaken?’ Vertegenwoordiger van het ministerie: ‘Dat ziet u juist. Wij kaarten dit vraagstuk op het ministerie aan. De artsen adviseren ons. Wij voeren de wensen uit.’ Ik: ‘Werken in uw ziekenhuis klinische psychologen?’ Hoofdarts: ‘Wat bedoelt u daarmee?’ | |
[pagina 118]
| |
Ik: ‘Weet u dat niet?’ Er volgde opnieuw een discussie tussen de artsen onderling waarop de vertegenwoordiger van het ministerie opmerkte: ‘Wanneer wij over psychologie spreken is het beter om over gezonde mensen te praten.’ Ik (rechtstreeks tegen de hoofdarts): ‘Maar zou u niet enkele klinische psychologen kunnen gebruiken?’ Hoofdarts: ‘Dat is moeilijk te zeggen. Wij hebben deze mensen niet. Ons doel is genezen en te proberen bepaalde functies van het lichaam te rehabiliteren.’ Vrouwelijke arts: ‘Er zijn misschien andere ziekenhuizen waar men klinische psychologen gebruikt.’ Ik: ‘En hebt u een psychiater?’ Hoofdarts: ‘Nee. Wij zenden geestelijk gestoorden naar andere inrichtingen.’
Bij mijn bezoek aan GOSPLAN antwoordde Anatoli Churujev op mijn vraag in deze, dat de USSR ongeveer 4.000 beroepspsychologen telde (op 253 miljoen mensen). Ik vroeg aan de dekaan van de Psychologische Faculteit van de Moskouse Universiteit, professor A.N. Leontiev, of dit cijfer klopte. Leontiev: ‘Het zijn er waarschijnlijk maar 3.800. Momenteel (in 1975) ligt er echter een voorstel bij de Opperste Sovjet om op alle instituten, bedrijven, ondernemingen, sociale instellingen enzovoorts psychologen aan te stellen. Men kan dus een snelle wijziging in dit beeld tegemoet zien.’ Stalin liet de studie van de psychologie afschaffen. Vandaar de erbarmelijke achterstand. Men zei mij, dat deze studierichting pas de afgelopen tien jaren weer op gang is gekomen.
Bij ons in Nederland zijn er dus in 1975 enkele honderden psychologen teveel. Ik zag zelfs een berekening, dat dit cijfer de komende jaren in de duizenden zou gaan lopen. In de Verenigde Staten heerst een rage om juist psychologie te studeren. Het is in feite de meest gezochte studierichting op ‘colleges’ en universiteiten. In 1965 studeerden in Amerika nog 17.000 studenten psychologie af. In 1975 waren het er 57.000. Waar moeten ze allemaal naar toe? | |
[pagina 119]
| |
In Japan is de situatie te vergelijken met die in de Sovjet-Unie, zonder een Stalin en zonder een autoritair regime. Naar schatting van professor Masaya Sato van de Cosmo-Brain-Group aan de Keio-Universiteit in TokyoGa naar eind55. zijn in het moderne Japan hoogstens vier duizend beroeps-psychologen werkzaam op ruim 110 miljoen mensen.
In Leningrad voerde ik over dit onderwerp een lang gesprek met de socioloog professor Dimitri B. Parygune, die van mening was dat naar de opvatting van Sovjet-geleerden de grens tussen sociologie en wat hij noemde ‘echte psychologie’ moeilijk was te trekken. Parygune: ‘Pas de laatste jaren is de scheidslijn duidelijker geworden. Wij kennen hier twee tendenzen: om sociologie en psychologie als twee zuiver afzonderlijke wetenschappen te beschouwen of om de sociologie en psychologie gezamenlijk en als onafscheidelijk te behandelen, met vooralsnog het accent op de sociologie. In de sociologie bestuderen wij niet zozeer het individu, maar de mens in zijn concrete sociale omstandigheden. Hier ligt het verschil met de traditionele algemene psychologie. Groepspsychologie is een nieuwe tendens trouwens, waarbij men de psychologie als uitgangspunt neemt en de sociologie als richting. De sociologie erkent weliswaar meer en meer het belang van het individu. Dus volgens mij groeien deze twee lijnen, psychologie en sociologie, naar elkaar toe. Ik: ‘Kent men in de USSR de bestudering van de individuele psychologie?’ Parygune: ‘Zeker. Bijvoorbeeld in de psychiatrie.’
Ik: ‘Oleg Prudkov, buitenlands redacteur van de “Literaturnaya Gazetta” in Moskou, vertelde mij het volgende: “Wij, Marxisten, onderzoeken eerst de materiële kant van het leven en de algemene levensomstandigheden, omdat deze factoren de psyche van de mens bepalen. Deze benadering doet denken aan het lezen van een Japans boek, van achteren naar voren.’ Parygune: ‘In laatste instantie is deze stelling toch juist. Dit betekent echter niet, dat de individuele psyche van de mens | |
[pagina 120]
| |
van nul en generlei waarde zou zijn. De psyche van de mens heeft een bepaalde zelfstandige functie. De psychische persoonlijkheid van de mensen is geen automatisch product van de sociale werking tussen individu en milieu. De inhoud van de persoonlijkheid bijvoorbeeld beïnvloedt de functie van de keuze. Eén van de belangrijkste aspecten van het gedrag en de autonomie van de persoonlijkheid is immers het nemen van beslissingen met als basis de alternatieven, die de maatschappij biedt. In die zin is de persoonlijkheid een product van de samenleving. De psyche zal verder worden beïnvloed door de erfelijkheid.’ Ik: ‘Bent u bekend met het werk van Noam Chomsky?’ Parygune: ‘Nee.’ Ik: ‘En B.F. Skinner of Erving Goffman?’ Parygune: ‘Nee, maar waarom vraagt u dit? Heeft u het werk van Vladimir Bechterev, de grondlegger van het Amerikaanse behaviourisme, bestudeerd? Of Igor Wigotsky, de kinderpsycholoog, Boris Ananiev, de psycholoog, of Boris F. Porschnev, onze specialist in de sociale psychologie?’
Professor Leontiev ontmoette ik ditmaal in een groot bos buiten Moskou, waar een ouderwetse grote villa staat, waar leden van de Sovjet-Akademie van Wetenschappen hun weekends of hun vacanties doorbrengen. Comfortabele ruime salons, in de stijl van Kasteel de Hoge Vuursche, mahoniehouten lambriseringen, oude meesters aan de wand en dienstertjes met zwarte jurkjes en witte kapjes in het haar. Wij gebruikten samen de thee. Leontiev: ‘Het gaat er om bijzondere aandacht aan de psychologie te besteden nu we onze derde duizend jaar ingaan. De sociale veranderingen in de wereld noodzaken ons de studie over de ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid uit te breiden. Dit is eigenlijk een internationaal vraagstuk. Ik spreek namelijk over de persoonlijkheid van alle levende wezens. Interne toestanden in alle landen van de wereld spelen hierin mee. De mens moet proberen zichzelf terug te vinden in een zich razendsnel veranderende wereld. Hij moet zich opnieuw leren uitdrukken, zich opnieuw in zijn bestaansrecht bevestigen. Belangrijk is hierbij de vraag, hoe men het individuele bewustzijn in harmonie zal weten te brengen met het sociale bewustzijn. | |
[pagina 121]
| |
Er moet tenslotte plaats blijven voor het persoonlijke drama van de mens. Wij moeten egalisatie voorkomen en de menselijke individualiteit krachtig beschermen.’Ga naar eind56.
Ik: ‘In het westen heeft men juist dikwijls de indruk, dat het in socialistische samenlevingen juist moeilijker is om een eigen identiteit te ontwikkelen en bewaren.’ Leontiev: ‘Integendeel. Socialistische regeringssystemen ondersteunen het scheppende werk met man en macht. Leest u maar onze dagbladpers. De publiciteit is in haar geheel op creativiteit gericht in de meest brede zin van het woord. De deur staat open. De speling wordt ruim gehouden, juist opdat het individu zich volledig zal kunnen ontwikkelen. Wat mij daarentegen juist bij mijn bezoeken aan de Verenigde Staten het sterkste opviel waren de reeds gevormde stereotypes in de Amerikaanse maatschappij, die onbeweeglijk op de plaats rust blijven. Dat is namelijk het resultaat van een geconditioneerde industriële samenleving. De mens in de Verenigde Staten wordt voortdurend door deze consumptie-maatschappij bedreigd. Uit statussymbolen is een vorm van fetichisme gegroeid, als glanzende sleeën van automobielen, overdreven-luxueuze huizen en protserigheid op alle gebied. De cultuur van de gadgets bestaat niet meer voor de mens. Amerika leeft voor de gadgets. Er blijft wel iets over van wat men “het individu” zou kunnen noemen, maar dit is toch te weinig om te kunnen komen tot een ware scheppende ontwikkeling van de persoonlijkheid. Hieruit is ook de weerstand onder de Amerikaanse jeugd gegroeid tegen dit dodelijke gestandariseer. De stereotypes waren in hun ogen terecht onecht en vals. Dit meten van de waarde van de mens, als individu, in termen van materiële goederen is ook zo gemakkelijk te gebruiken voor oneerlijke doeleinden. Wij, in de USSR, kennen die mogelijkheid niet. Onze samenleving voorkomt dat één mens zich vele miljoenen zou kunnen toeëigenen. Men zou dergelijke sommen gelds nergens kunnen opbergen. Sociaal zou men er absoluut niets mee kunnen uitrichten. In de socialistische maatschappij dient het tot niets om als levensdoel te kiezen schatrijk te willen worden. Wij bieden onze burgers geen mogelijkheden tot dergelijke misplaatste verlangens. | |
[pagina 122]
| |
Het is in het algemeen niet mogelijk om zichzelf op allerlei abnormale manieren in onze samenleving te bevestigen. Ook om financiële redenen is dit niet uitvoerbaar. Dat mensen zonder na te denken zouden kunnen toegeven aan allerlei grillen of omgeremde impulsen is ondenkbaar bij ons.’ Ik: ‘Maar een student heeft mij gezegd, dat ook in de USSR ten gevolge van een stijgende levensstandaard symptomen waarneembaar zijn, waarbij meer wordt gekeken naar wat men bezit, dan naar wie men is.’ Leontiev: ‘Inderdaad. Die verschijnselen doen zich soms voor. Het wijst ook op een vorm van crisis. Volgens mij zal dit alles van voorbijgaande aard zijn. Men zal deze fase te boven moeten komen. Want het is slechts een overgangsperiode. Onze maatschappij is innerlijk krachtig genoeg om deze symptomen het hoofd te bieden. Er bestaan reeds tegenbewegingen, zoals allerlei mopjes over dit onderwerp. Ik verwacht, dat deze situatie, die zich hier en daar inderdaad heeft ontwikkeld, nagenoeg automatisch zal worden gecorrigeerd.’ Ik: ‘De uit het westen afkomstige lange haardracht is nu toch ook vrij populair.’ Leontiev: ‘Ik ben er voor. Ik vind een goed verzorgde baard oké. Ik ken onze studenten echter zéér goed. Vele van onze wetenschappelijke medewerkers bijvoorbeeld dragen nu ook lange haren. Daar is verder geen enkel bezwaar tegen. Maar zouden zich andere schadelijke symptomen gaan voordoen, dan bestaat in onze studentensamenleving een vorm van solidaire saamhorigheid, waarbij de anderen, wanneer één van hen duidelijk de verkeerde richting op zou gaan, hun invloed zullen aanwenden om verder afglijden te voorkomen. In westerse landen ontbreekt deze corrigerende factor bij de ontwikkeling van morele, sociale en geestelijke waarden te enen male. Wanneer ik in New York arriveer zullen mijn gastheren allereerst waarschuwen om vooral niet in Central Park te komen en ook andere gedeelten van de stad te mijden, omdat men er absoluut zijn leven niet meer zeker is. Bij ons worden dergelijke toestanden absurd gevonden. Men denkt bij ons niet aan dergelijke situaties. Men behoeft er ook niet aan te denken. Dat burgers wapens bij zich zouden dragen is ondenkbaar.Ga naar eind57. Onze politiemannen leveren hun wapens na diensttijd in. Officieren dragen bij ons nooit wapens. Lee Harvey Oswald schijnt zijn telescopisch geweer via de post te hebben besteld.’Ga naar eind58. | |
[pagina 123]
| |
Ik heb natuurlijk geprobeerd, ook buiten de mij begeleidende APN-collega's om contacten te hebben en gesprekken te voeren met vooral ook jonge mensen. Professor Leontiev sprak hier ongetwijfeld over de overgrote meerderheid van zijn studenten en gaf er duidelijk de voorkeur aan felle critici en opponenten van het regime te ignoreren. Eerlijkheidshalve moet ik er aan toevoegen met hem de problemen van dissidenten ook niet te hebben aangeroerd. In Leningrad praatte ik twee avonden, en éénmaal tot diep in de nacht met een kleine groep jongeren, die het soms violent oneens waren met het door de communistische partij geordende en gedicteerde leven in hun land. Student: ‘De mensen tonen je misschien een vriendelijk gezicht, maar ons systeem drijft hen tot wanhoop. Velen van ons haten onze regering, maar kunnen er niets tegen doen. We zitten klem. Alles wordt bij ons over iedereen opgeschreven: waar je werkt, hoe lang je er gewerkt hebt en waarom je bent vertrokken. Ook wanneer je niet werkt, of wanneer je te diep in het glaasje hebt gekeken, wordt dit nauwkeurig bijgehouden. In ons land krijgt ieder mens een staatsetiket. Wanneer je bijvoorbeeld in de ogen van de autoriteiten niet hard genoeg werkt, word je naar een lager arbeidsniveau overgeplaatst. Letterlijk alles wordt nagevorst en gecontroleerd, over iedereen.’ Arbeider: ‘Een doorsnee-werknemer verdient 120 tot 140 roebel per maand (480 tot 560 gulden). Een ingenieur die misschien vijf jaar universitaire studie achter de rug heeft ontvangt soms maar 120 roebel. Iemand die in een fabriek werkt, waar militaire geheimen worden bewaard, zal misschien 700 roebel verdienen. Ook onze militairen ontvangen hogere salarissen, maar een eenvoudige wasvrouw krijgt misschien maar 65 roebel in de maand.’ Student: ‘Weet je wat een broekje voor mijn vriendin kost? Vijf roebel (20 gulden)!’ Arbeider: ‘We kunnen inderdaad een soort namaak-spijkerbroeken kopen, maar verder kun je weinig of niets met je geld doen.’ Werkende jongere: ‘We worden ervan beschuldigd teveel te drinken. Maar we kunnen werkelijk niet de dingen kopen, die wij zouden willen.’ Ik: ‘Zelf kreeg ik de laatste tijd de indruk, dat hier juist verbetering in was gekomen. Ik heb in de winkels en op straat ski- | |
[pagina 124]
| |
jacks gezien, die vergelijkbaar zijn met wat in het westen wordt verkocht.’ Journalist: ‘Ga je dàt ook schrijven?’ Ik: ‘Waarom niet?’ Journalist: ‘Vind je dat belangrijk genoeg?’ Ik: ‘Alles over de USSR is momenteel nodig om geschreven te worden, want wij horen in het westen weinig anders dan de namen Sacharov en Solzhenitsyn.’ Journalist: ‘Solzhenitsyn is naar het buitenland gegaan om geld te verdienen door slecht over ons te spreken. Vroeger hebben wij zijn ken veel gelezen. Maar nu spreekt hij geen waarheid.’ Student: ‘Een boek als “Een dag in het leven van Ivan Denisovich” is een werk dat je zou moeten bestuderen. Maar Solzhenitsyn heeft zich nu een westerse levensstijl aangemeten en hij schijnt veel geld op zak te willen hebben.’ (wordt vervolgd)
In Kiev werd ik op een avond in een drukke winkelstraat door twee jongelui aangesproken. De één studeerde, de ander werkte in een fabriek. Arbeider: ‘Wilt u dollars wisselen?’ Ik: ‘Nee, daar heb ik geen behoefte aan. Maar waarom doe je dit? Heb je geen werk?’ Arbeider: ‘Zeker, ik werk op een fabriek.’ Student: ‘Wij doen gewoon wat Solzhenitsyn doet, die naar Amerika is gegaan en zich laat betalen om de Sovjet-Unie in het buitenland te bekladden.’ Ik ben deze mening over de dissidente schrijver Alexander Solzhenitsyn meer tegen gekomen in de USSR en dus hier bij mensen, die duidelijk zelf bezwaren hadden tegen het centrale bewind in Moskou.
(vervolg Leningrad-gesprekken) Student: ‘Je weet toch, dat wij absoluut geen vreemd geld mogen bezitten? Wordt dit gevonden, dan ga je niet alleen onmiddellijk naar een werkkamp, maar je hele bezit wordt gekonfiskeerd.’ | |
[pagina 125]
| |
Journalist: ‘Bij ons wordt de verhoging van het welvaartspeil scherp geremd door veel voorkomende corruptie. Waar geen controle is wordt gecorrupteerd. De corruptie aan de top is wijd verbreid. Er bestaat in de USSR een wijd vertakt systeem van vriendjespolitiek. Kinderen van de partijtop hebben privileges, terwijl zij zich dikwijls misdragen. Er zou van bovenaf een grote schoonmaak moeten worden gehouden, want in principe is ons systeem, als het werd uitgevoerd zoals het is ontworpen niet slecht.’ Ik: ‘Een vorm van culturele revolutie?’ Journalist: ‘Noem het zoals je wilt. We zijn van de slavernij van het oude Rusland in een nieuwe vorm van reglementatie terecht gekomen door een nauwelijks meer te overziene bureaucratie. De ambtenarij en partijorganisaties zijn uiterst effectief tot in de verste uithoeken van ons land verspreid. Er is geen ontkomen aan. Het is bovendien onmogelijk de basis van dit systeem ooit meer kwijt te raken. Zouden we in opstand komen, dan zouden wij er alléén een nog strakker en strenger regime voor terugkrijgen. Aan de andere kant moet worden geconstateerd, dat er van een zeker liberalisatie sprake is. Er is, ook in de top, een intelligenter benadering van onze samenleving aan het ontstaan.’ Arbeider: ‘Waar de partij bijvoorbeeld slim in is, is het constante vernieuwen van de impulsen van het communisme door enthousiaste jongeren, afkomstig van ons platteland of vanuit de ver afgelegen gebieden, die doorgaans tot de Komsomol-organisaties behoren, naar de steden en centra te importeren. Met deze nieuwe injecties in het partijkader verzekert de top zich van een nieuwe stroom loyale aanhangers.’ Journalist: ‘De innerlijke spanningen onder ons volk zijn groter dan de leiding van de partij wil zien of schijnt te beseffen. Laat staan dat men dit in het buitenland werkelijk zou begrijpen. De Sovjet-mens, die bovendien steeds meer buitenlanders meestal van goede doen, in de straten ziet verschijnen, voelt zich in zijn hart gefrustreerd en misdeeld. De meesten van ons zijn absoluut niet in staat het leven te lijden zoals wij dit zouden willen. Vooral voor de jongeren wordt dit meer en meer een probleem. Velen voelen hun dagelijkse bestaan verlopen als een langgerekte voortdurende afbraak. Dit geldt vooral die jongeren, die dieper nadenken en gevoeliger zijn.’ Ik: ‘Jullie geven mij de indruk, dat je in een soort voortdurende angst leeft ook ten opzichte van wie wèl en wie niet te vertrou- | |
[pagina 126]
| |
wen is. Het herinnert mij aan de jaren van de Duitse bezetting.’ Arbeider: ‘Ik ben in militaire dienst geweest. Het is niet toegestaan een eigen radio te hebben. Zoals je weet worden de buitenlandse stations nu niet meer gestoord en wij luisteren er allemaal naar. In het leger kan iedereen je aangeven. Ik weet zeker dat een officier in mijn compagnie directe connecties had met de KGB (geheime politie). Ik durfde dan ook mijn hele diensttijd met absoluut niemand vrijuit te praten! Denkt u zich dat eens in. Het was te gevaarlijk.’ Journalist: ‘Het is een trieste zaak om naar die buitenlandse uitzendingen te luisteren. Via onze media horen wij niets anders dan over de grote overwinningen in de economie en de landbouw. Maar via de Amerikaanse stations komen wij dan tegelijkertijd te weten, dat onze regering al het mogelijke doet in de V.S. het graan te kopen, dat wij tekort komen.’ Student: ‘Een vriend van mij kwam onlangs met verlof uit militaire dienst. Hij had zijn eerste jaar afgesloten. Hij was volkomen veranderd. Hij was plotseling een rasmilitair geworden. Hij scheen er bovendien van overtuigd, dat er oorlog met China zou komen. Het bleek zijn ideaal te zijn geworden om in die komende strijd tot held van de Sovjet-Unie te worden uitgeroepen.’ Arbeider: ‘In onze kranten wordt de V.S. afgeschilderd alsof het ongeveer met het kapitalisme is gedaan. Amerika staat vanwege de economische crisis op instorten. Maar hoe bestrijden wij hier de inflatie? Als de prijs van de boter omhoog moet, wordt er eenvoudig een nieuw merk in de handel gebracht en komt er een nieuw etiket op het pakje met een andere naam.’ Student: ‘Misschien zijn wij nog meer kapitalisten dan jij, juist omdat wij in een socialistisch land wonen. Je moest eens weten hoe de zwarte handel hier opereert.’ Journalist: ‘Het gaat bij ons dezelfde kant op als bij jullie, de bezitsdrang van de mensen wordt steeds groter.’ Ik: ‘En onze vriend Sacharov?’Ga naar eind59. Journalist: ‘Wie is Sacharov? Dat is een geleerde bij uitstek, die zijn gehele leven in een laboratorium heeft gesleten. Wat weet hij van de werkelijke problemen van ons volk? Voor ons is hij verdacht, nu hij op zijn oude dag plotseling een communistische revolutionair is geworden.’Ga naar eind60. Ik: ‘Sacharov spreekt over 10.000 politieke gevangenen in de USSR.’ | |
[pagina 127]
| |
Hierop volgde een levendige discussie en bleken de meningen der vijf aanwezigen in alle opzichten verdeeld. Journalist: ‘Je aantekeningen zijn waardevol. Pas maar op dat de KGB ze niet in handen krijgt.’
Bij het spreken met personen in de USSR, die gekant zijn tègen het communisme, heeft mij toch voortdurend voor ogen gestaan, dat men in de meeste samenlevingen van onze tijd, critici of groepen van dissidenten zou kunnen signaleren, die er de voorkeur aan zouden geven in de kortst mogelijke keren de bestaande bestuursvormen omver te werpen. Het merkwaardige is echter, dat men in het westen wat de Sovjet-Unie betreft dit land vrijwel uitsluitend schijnt te vereenzelvigen met oppositionele elementen in de communistische maatschappij. Kenmerkend voor deze westerse pro-dissidenten mentaliteit blijken twee recente boeken over de USSR te zijn, geschreven door de journalisten Robert G. Kaiser van de Washington Post en Hedrick Smith van de New York Times. De Newsweek-literaire criticus, Paul D. Zimmerman, merkte 2 februari 1976 in dit verband op, dat beide Amerikaanse journalisten kennelijk in hun reportages het meest hartstochtelijke proza voor de dissidente professor Andrei Sacharov hadden gereserveerd. In de V.S. worden het aantal actieve dissidenten geschat op twintigduizend.Ga naar eind61. Hieronder worden gerekend, de ‘Weather-Underground-Organisation’, een splinter-groep van de ‘Students-for a Democratic-Society’ (SDS), de ‘Black-Liberation-Army’, de ‘Symbionese-Liberation-Army’, - waarvan miljonairsdochter Patty Hearst deel uitmaakte - en de FALN (Armed Forces of National Liberation), een nationalistische Puertoricaanse organisatie, die in de V.S. onder meer met bomaanslagen opereert. Van de 200.000 dienstweigeraars uit de oorlog in Vietnam, is een aanzienlijk aantal ondergronds actief gebleven. Bijvoorbeeld in 1969-1970 deden zich in Amerika 3.000 bomontploffingen voor, die aan deze groep werden toegeschreven en het protest tegen Vietnam moesten symboliseren. In de jaren 1967-1972 werden in de V.S. meer dan 20.000 studenten bij anti-Vietnamdemonstraties gearresteerd. De ouders van de vier aan de Kent-Universiteit door de Nationale Garde doodgeschoten studenten, alsmede de negen ge- | |
[pagina 128]
| |
wonde en invalide studenten (zij demonstreerden tegen de onwettige invasie van Nixon en Kissinger in het koninkrijk Cambodja in 1970) voeren momenteel gezamenlijk een proces tegen de overheid om schadevergoeding ten bedrage van 110 miljoen gulden. De ‘Weather-Underground’ heeft haar eigen systeem van ondergrondse literatuur opgebouwd. Onlangs werden in de V.S. bijvoorbeeld 25.000 exemplaren van een 152 pagina's tellend politiek pamflet, ‘Prairie Fire’, in omloop gebracht.
Pas nadat ik de USSR over een langere periode regelmatig had bezocht, begon ik mij te realiseren, hoe tragisch onjuist het is, dat wij in het westen feitelijk voortdurend worden overstroomd met informatie van het genre als het voorgaande gesprek met ontevreden jongelui in Leningrad. Ik heb de indruk gekregen, dat men beslist onderscheid moet maken tussen Sovjet-burgers, die het in wezen eens zijn met het Marxisme-Leninisme en de opbouw van een communistische maatschappij, maar soms uitgesproken bezwaren hebben tegen aspecten van de wijze, waarop dit ideaal in praktijk wordt gebracht en die burgers, die het à priori falikant oneens zijn met het vestigen van communisme in hun land. De eerste groep critici lijkt mij verreweg het omvangrijkste. Terwijl het juist de tweede groep tegenstanders van het communisme zijn, die het luidruchtigste doorkomen.
Enkele jaren geleden ontmoette ik in een badplaats nabij Rome de schrijver Alberto Moravia. Wij spraken langdurig. Die dagen was zijn reisverslag over de Chinese Volksrepubliek verschenen. Hij merkte hierin onder meer op, dat het regime in Peking geen gebruik maakte van spionnen of geheime agenten. Ik: ‘Hoe hebt u dit geconstateerd?’ Moravia: ‘Dat hebben de Chinese autoriteiten mij verteld.’ Mijn opinies inzake de USSR verzoek ik de lezer nogmaals te beschouwen als indrukken van een journalistieke reis. Ik heb de afgelopen 25 jaar ervaring opgedaan in het buitenland bij het waarnemen van toestanden in landen, die ons vreemd zijn. Ik heb dus ook bij het verzamelen van impressies in de Sovjet- | |
[pagina 129]
| |
Unie moeten afgaan op mijn eigen methode bij het vergaren van informatie, waarbij ik bepaald niet de methode à la Moravia heb gevolgd.
Ik kom niet bij toeval pas tegen het einde van deze reportage aan onderwerpen als ‘de dissidenten’ of ‘de KGB’ toe. Onze bladen staan er wekelijks vol van. De televisie informeert het publiek bijna uitsluitend over dergelijke negatieve berichten uit de Sovjet-Unie. Ik heb geprobeerd ook in deze precaire sector inlichtingen in te winnen - vandaar bijvoorbeeld de weergave van de meningen van jongelui uit Leningrad. Naar mijn mening valt het accent in onze media ten onrechte op veel onbetrouwbare informatie over de USSR met als gevolg dat het westerse publiek in feite een rad voor de ogen wordt gedraaid over wat er in werkelijkheid in de Sovjet-Unie gebeurt. De Sovjet-autoriteiten zijn zelf voor een belangrijk gedeelte schuldig aan deze ongewenste situatie. Van public relations begrijpt men nog weinig in Moskou. Op mijn herhaalde verzoeken om op het KGB-hoofdkwartier te worden ontvangen, kreeg ik ten antwoord: ‘Wanneer wij een dergelijk gesprek mogelijk zouden maken, wat tegen de traditie is, wij ontvangen namelijk nooit buitenlandse correspondenten bij de KGB, dan zal er een storm van critiek op je boek losbarsten. Je zult voor een collaborateur worden uitgemaakt.’ ‘Dat zullen ze toch wel doen, wanneer je ook aardige dingen over de Sovjet-Unie hebt te melden,’ antwoordde ik de betrokken functionaris. ‘Desondanks heb ik een aantal pertinente vragen te stellen om de stroom van berichten over de KGB in westerse bladen te kunnen toetsen aan uw informatie.’ Het hoofd van de KGB, Yuri V. Andropov, verklaarde tijdens een verkiezingsrede op 9 juni 1975, dat er vele leugens over de door hem geleide organisatie in het westen circuleerden. ‘Elke Sovjet-burger wiens belangen samenvallen met de maatschappij, is zich bewust van de omvang van onze democratische vrijheden. Dat wordt natuurlijk anders, wanneer deze belangen niet meer samenvallen,’ aldus Andropov.Ga naar eind62. Men moet constateren, dat de KGB zelf geen vinger uit steekt om wat zij als een onware en averechtse publiciteit ziet te verbeteren of te corrigeren. Via één verkiezingsrede van de heer | |
[pagina 130]
| |
Andropov zal er ook nauwelijks verandering in deze situatie komen. Het lijkt mij een mogelijk uitvloeisel van de basis-overeenkomst van Helsinki, dat ook van KGB-zijde eens enkele avonden zouden worden uitgetrokken om met de groep van buitenlandse correspondenten in Moskou om één tafel te gaan zitten.
Een woord van critiek op het voorlichtingsapparaat van de USSR in het algemeen en op de persafdelingen van Sovjet-ambassades in het bijzonder lijkt mij gerechtvaardigd. Men vind het bijvoorbeeld de gewoonste zaak van de wereld, wanneer zes weken tevoren een afspraak is gemaakt om in Moskou een aantal pers-interviews te gaan opnemen, dat de avond vóór vertrek de persattaché van een ambassade botweg telefoneert met de mededeling: ‘U kunt niet vertrekken. Men is in Moskou niet gereed om u te ontvangen.’ Verontschuldigingen worden niet gemaakt en men schijnt bij een dergelijke situatie niet te beseffen, dat de toekomstige gasten ook andere werkzaamheden hebben dan naar de Sovjet-Unie reizen. Sportlieden, kunstenaars, grootmeesters en andere genodigden uit de Sovjet-Unie, die voor een optreden in Nederland op een bepaalde datum werden verwacht, hebben bij schering en inslag op het laatste moment doen afweten en hiermee hun gastheren de meest onaangename verwikkelingen bezorgd. Soms ontstaan de moeilijkheden rond de meest eenvoudige zaken. Bijvoorbeeld mijn dringende verzoek om bij een reis door het zuiden de steden Samarkand en vooral Tashkent te mogen aandoen, omdat mijn grootmoeder hier een periode van haar leven (vóór 1917) doorbracht. Op het allerlaatste is ook dit bezoek afgelast. Soms stapelden de complicaties zich met zoveel frekwentie op, dat ik mij zelf moest, dwingen mijn voorgenomen programma af te werken en niet op staande voet de biezen te pakken. Anderzijds ben ik de eerste om toe te geven, dat ik misschien ook niet de gemakkelijkste bezoeker ben geweest. Vooral ook omdat ik althans naar de mening van mijn APN-vrienden ongewoon veeleisend ben geweest wat betreft de bezetting van ieder uur van het dag-programma met een dagelijks minimum van vier of vijf intensieve gesprekken. Dit, zo zeiden deze functionarissen mij, was een drie-dubbele hoeveelheid werk, die normaal | |
[pagina 131]
| |
door rondreizenden journalisten wordt verzet. Wanneer ik hier een aantal pagina's zou inruimen voor mijn Sovjet-tegenspelers, zouden zij waarschijnlijk met een eigen lijst van bezwaren jegens mij komen. Ik laat het er dus bij. Maar het moet gezegd worden dat de efficiëntie van de persafdelingen van Sovjet-ambassades en het Moskouse voorlichtingsapparaat in het alge-meen nog op een laag pitje staat.
In tegenstelling tot de KGB werd ik wèl nà enige aandrang ontvangen op het Ministerie van Binnenlandse Zaken door generaal Ivan Weremenko. Hier was extra aanleiding toe, omdat die dagen enig rumoer was ontstaan rondom de arrestatie van vier Nederlanders, die op de luchthaven Sheremetjewo van Moskou in het bezit bleken te zijn van 62 kilo hash. De heren waren op weg van Pakistan naar London. Zij stapten slechts op een ander toestel over en liepen geheel bij toeval tegen de lamp. Voorlopig werden twee van hen tot tien en de twee anderen tot zes jaar werkkamp veroordeeld. Ik wilde de generaal verzoeken toestemming te geven om onze landgenoten of een werkkamp in het algemeen te kunnen bezoeken. APN steunde mijn verzoek, maar de autoriteiten weigerden. Ook hier dus nodeloze kortsluiting. Wèl wilde de generaal een ander onderwerp dat mij interesseerde kwijt. Weremenko: ‘In de jaren 1958 en 1959 hebben de steden Moskou, Leningrad en Sverdlosk het initiatief genomen tot het oprichten van een vrijwillige militia of Druzhina. De idee is afkomstig van Lenin. Hij was van mening, dat ‘het tovermiddel om de kracht van de staat te versterken bij het gemeenschappelijk verdedigen van het staatsapparaat zou liggen. Dit streven zou door de arbeiders en de intelligentia zij aan zij moeten worden volbracht.’ Ik: ‘Een vorm van extra-politie dus?’ Weremenko: ‘Zo zou u het kunnen noemen. Men kan vanaf zijn achttiende jaar lid worden van de Druzhina. Er bestaat geen leeftijdslimiet voor dit hulpwerk. De vrijwilligers zullen een of twee maal per maand de plaatselijke politie assisteren, bijvoorbeeld bij patrouillediensten. Dit kan in de avond zijn van 19.00 tot 23.00 uur. De Druzhina dragen geen uniform. Zij hebben slechts een rode band om de arm en een speldje als legitimatie. | |
[pagina 132]
| |
Zij kunnen, indien dit noodzakelijk zou zijn, een verdachte verzoeken mee naar het politiebureau te komen. Ook kunnen zij rapporten indienen of informatie over een verdachte inwinnen bij een bedrijf, waar deze werkt, of bij een universiteit waar deze studeert. Het komt vooral op tact aan. Wij kiezen deze vrijwilligers met zorg. Ik zou willen zeggen, dat de voornaamste taak van de Druzhina “opvoeden” is. Zij moeten conflicten helpen voorkomen.’ Ik: ‘Op mij komen deze Druzhina over, vooral nu zij dus in het hele land optreden, als één groots opgezet spionagenet van burgers tegen burgers.’ De generaal lachte hartelijk. Ik: ‘Althans dit zal de meerderheid van het publiek in Nederland onmiddellijk denken, wanneer zij deze gegevens van u lezen.’ Weremenko: ‘Zoals u weet is het merendeel van onze jongeren bij de Komsomol-organisatie aangesloten.Ga naar eind63. Onze Druzhina komen voornamelijk uit deze gelederen. Zij zullen vooral op straat de orde helpen bewaren en bij de uitgaande jeugd bijvoorbeeld een oogje in het zeil houden. Soms is er laat in de avond in onze steden burengerucht, omdat deze of gene teveel heeft gedronken. Hier zullen onze Druzhina tussenbeide komen.’ Ik: ‘Hoe grijpen zij in?’ Weremenko: ‘Met tact dus. De Druzhina zullen een lastige persoon voor een gesprek meenemen naar het bureau. Hij zal dan overredingskracht gebruiken. Een dergelijk onderhoud mag bij de wet nooit langer dan één uur duren. De plaatselijke procureurs, die verantwoordelijk zijn voor de Druzhina, houden scherp toezicht op het naleven van deze regel.’ Ik: ‘De Druzhina treden dus niet rechtstreeks in de privé-sfeer op?’ Weremenko: ‘Volgens de wet mogen zij alleen op uitdrukkelijk verzoek van de procureur een huis binnen gaan. Misschien in gevallen bij hoge uitzondering kunnen zij een gevluchte misdadiger in een huis opsporen, of wanneer zij weten dat ergens eens misdrijf wordt begaan ingrijpen en naar binnen gaan.’
Andrei Sacharov schatte in het verleden het aantal politieke gevangenen in de USSR op tienduizend. In een meer recente uitspraak bij het ter perse gaan van deze reportage, heeft de | |
[pagina 133]
| |
heer Sacharov verklaard, dat er nu enige nieuwe stromingen in de Sovjet-Unie tot bloei zijn gekomen. ‘Er zijn heel wat mensen, die met meer moed hun mening kenbaar maken. Er is iets in beweging. Ons land is zeer groot en gecompliceerd. Onze geschiedenis heeft zéér sterk haar stempel gedrukt op onze hedendaagse werkelijkheid. Daarom is het moeilijk voorspellingen te doen.’Ga naar eind64. Ik deel deze mening, want ook voor mij zijn de uiterlijke verschillen in de USSR tussen 1971 en 1976 duidelijk waarneembaar geweest. Ook gevangenen, die ik dus niet mocht bezoeken, schijnt een beter lot beschoren te zijn. Andrei Amalrik, de dissidente 37-jarige historicus, verklaarde onlangs naar aanleiding van zijn laatste periode in quarantaine van drie jaar: ‘De veranderingen, die zich binnen de gevangenis voltrokken weerspiegelden de wijzigingen in het leven daarbuiten. Terwijl ik was opgesloten begon men de gevangenen bijvoorbeeld niet eens in de tien dagen, maar eens per week naar het badhuis te begeleiden. Ook begon men ons iedere week schone lakens te verstrekken. Het valt mij ook op, dat de mensen buiten de gevangenis nu beter zijn gekleed. Ze eten ook waarschijnlijk iets beter.’Ga naar eind65.
In Bratsk, Siberië, vroeg ik aan de plaatselijke APN-correspondent, of er een werkkamp in de omgeving was waar ik een reportage over zou kunnen schrijven. Hij zei mij, dat er geen strafkampen in de buurt waren. Later las ik een verslag in de ‘Le Monde’, dat niet ver van de krachtcentrale bij Bratsk de plaats Tshuna lag, waar onder meer de dissidente schrijver Anatoli Martsjenko verbleef. Volgens diens vrouw, Larisa, werkte Martsjenko op een houtbedrijf tegen een vergoeding van 100 roebel (400 gulden) per maand. Dit is een salaris, aanzienlijk beneden het gemiddelde inkomen in de Sovjet-Unie. Larisa voegde er echter tegenover ‘Le Monde’ aan toe, dat de materiële omstandigheden van de bannelingen in Siberië waren verbeterd. | |
[pagina 134]
| |
‘Verbanning,’ schreef de Amerikaanse journalist Robert C. Toth in de Herald Tribune betekent tegenwoordig, dat men in een Siberisch gehucht of dorp wordt geplaatst, dat men weliswaar niet kan verlaten, maar waar men de burgerrechten behoudt. Met uitzondering, dat men zich verscheidene malen per maand bij de politie moet melden.’ Als voorbeeld beschreef Toth het lot van een 27-jarige (Joodse) dissident Mark Nashpitz. Hij zat in het gehucht Topek langs de grens met China. Hij was van huis uit tandarts. In Topek had men nog nooit een tandheelkundige gezien. De directeur van de plaatselijke kliniek stelde Nashpitz dus om die reden aan tot tandarts van zijn staf. Hij verdiende nu, terwijl hij zijn straftijd uitzit, meer dan hij voor tandheelkundige assistentie in Moskou verdiende, aldus de Tribune.
De Joodse emigratie uit de USSR heeft sinds 1945 122.000 personen bedragen, waarbij 2 procent van de aanvragen niet werd ingewilligd. In 1975 verlieten 11.700 Sovjet-Joden het land, waarvan 8.400 personen naar Israël reisden. Het aantal aanvragen is sterk teruggelopen en momenteel zouden nog slechts 1.800 Sovjet-Joden op vertrek wachten. Intussen zijn ook de emigratiebepalingen in Moskou enigszins verzacht, waarbij de prijs voor een uitreisvisum met 25 procent werd verlaagd.Ga naar eind66. Aangezien er geen diplomatieke betrekkingen zijn tussen de Sovjet-Unie en Israël behartigt de Nederlandse ambassade in Moskou op zeer discrete wijze het uitreiken van visa aan Sovjet-Joden. Menigmaal zal men dan ook voor de ambassade aan het Kalashny Pereulok 6 een rij mensen zien staan wachten om binnen gelaten te worden.
Een ander voorzichtig symptoom, dat er een andere wind waait in deze sector is bijvoorbeeld de critiek, die hier en daar opduikt in de Sovjet-pers op het huidige systeem voor gevangenen. Een hooggeplaatste functionaris van het gevangeniswezen, V. Bolysov, publiceerde onlangs in het blad ‘Sotsialistischeskaya Zakonnost’, dat ‘de socialistische werkelijkheid’ een nogal scher- | |
[pagina 135]
| |
pe kritiek op bepaalde toestanden in straf- en werkkampen betekent. Hij voerde bijvoorbeeld aan, dat in het Krasnoyarsk strafkamp in de centrale sovjet-republiek een vrouw, die met de letter ‘M’ werd omschreven, tien dagen eenzame opsluiting zou hebben gekregen, omdat zij in het bezit was gevonden van geld. Deze strafmaat was echter in strijd met de voorschriften geweest. Volgens Bolysov had men onder meer rekening dienen te houden met de voortreffelijke conduitestaat van de vrouw. Bij ontdekking van de overtreding van de regels was de straf onmiddellijk verzacht. Dit soort schendingen van de voorschriften zou volgens Bolysov veel te dikwijls voorkomen. James F. Clarity merkte naar aanleiding van deze publicatie van de critiek van de heer Bolysov in de New York TimesGa naar eind67. op, dat deze zaak in Moskou nogal de aandacht had getrokken. Het onderwerp was tot dusverre als zo delicaat beschouwd, dat tot nooit eerder met een woord in de Sovjet-pers van dit soort critiek gewag was gemaakt.
‘Ik ben mij zeer bewust,’ aldus professor Georgi A. Arbatov, directeur van het USA-Instituut van de USSR Akademie van Wetenschappen,’ dat veel Amerikanen bepaalde wetten, bepaalde procedures en bepaalde politieke en sociale instituten, zoals deze in de Sovjet-Unie bestaan, afkeuren. Op precies dezelfde wijze, en hier behoor ik zelf ook toe, keuren onze burgers zeer veel af van wat er in de Verenigde Staten gebeurt. Normale betrekkingen in vredestijd tussen onze twee landen zijn echter alléén mogelijk op voorwaarde, dat een ieder afziet tegen iedere prijs de ander te willen corrigeren of te willen hervormen.’Ga naar eind68. In het partijblad ‘Pravda’ schreef professor Arbatov verder: ‘Welk moreel recht hebben Amerikaanse politici of journalisten eigenlijk om de houding aan te nemen van ijveraars voor de eeuwige waarden van vrijheid en democratie? Met name in het licht van datgene, wat zich de laatste jaren in de V.S. zelf afspeelt. Bij het opwerpen van een dergelijke vraag willen wij zelfs geen ogenblik denken aan de principiële verschillen bij het behandelen van begrippen als democratie en vrijheid, die er bestaan tussen communisten en de vertegenwoordigers van de | |
[pagina 136]
| |
bourgeois-levensbeschouwing. Zelfs als men uit zou gaan van de algemeen aanvaarde formele criteria over burgerlijk-democratische vrijheden, dan wordt het moeilijk om de argumenten serieus te nemen van nieuwbakken “kruisvaarders” die thans een veldtocht tegen de USSR ondernemen onder de leuze “voor vrijheid en democratie”.Ga naar eind69. Zelfs voor hen, die slechts oppervlakkig zijn geïnformeerd moet het duidelijk zijn en enige verbazing wekken, dat juist zij, die het hardste schreeuwen om verbetering bij anderen, in eigen huis een enorme hoeveelheid werk zouden hebben te verzetten.’Ga naar eind70.
Het aanvaarden van de communistische omwenteling in het oude Rusland kostte het westen duidelijk ernstige moeite. De Verenigde Staten aanvaardden in 1933 tenslotte de werkelijkheid en zonden een ambassadeur naar Moskou. Nederland stemde in 1934 nog tègen toelating van de USSR tot de voormalige volkenbond in Genève. Dit in de stijl zoals Amerika de Chinese Volksrepubliek maar niet wilde erkennen nà 1949. Daarentegen gingen België en Luxemburg in de dertiger jaren wèl tot erkenning van het Kremlin over. Ook vandaag nog is de Belgische buitenlandse politiek ten aanzien van de USSR realistischer dan die van Den Haag. Koning Boudewijn en Koningin Fabiola brachten in juni 1975 een staatsbezoek aan de Sovjet-Unie, waarbij enkele belangrijke handelsakkoorden werden gesloten. Jaarlijks zal België bijvoorbeeld vijf miljard kubieke meter gas in de USSR aankopen. Luxemburg zal 500 miljoen kubieke meter gaan betrekken. Deze belangrijke energie-overeenkomst kreeg een looptijd van twintig jaar. Nederland wachtte met erkenning van de Sovjet-Unie tot het niet meer anders kon, namelijk tot nà de Duitse invasie van de USSR. Op 10 juli 1942, een kwart eeuw nà het aan de macht komen van de Bolsjewieken, nam Koningin Wilhelmina in Londen het besluit een ambassadeur te benoemen. In 1976 bevinden zich in het grootste land ter wereld slechts een 50 Nederlanders, waarvan het merendeel tot het ambassadepersoneel gerekend moet worden. Er is één Nederlandse vertegenwoordiger van de KLM in Moskou, één zakenman, die een kantoor heeft geopend en bijvoorbeeld AKZO en VMF in de | |
[pagina 137]
| |
Sovjet-hoofdstad vertegenwoordigt, en er is één Nederlandse persvertegenwoordiger, maar die is er pas sinds 1 november 1975 en zit in een aanloopperiode.
Het is nog steeds zo, dat wanneer men een bezoek brengt aan de Nederlandse ambassadeur, J.L.R. Huydecoper van Nigtevegt, deze naar de kroon aan het plafond van zijn werkkamer wijst en te kennen geeft, dat zijn gesprekken door verborgen microfoons worden afgeluisterd. Wanneer zijne excellentie een werkelijk vertrouwelijk gesprek wil voeren in Moskou schijnt hij bij voorkeur in een park te gaan wandelen waar veel verkeer in de buurt is. Ook tijdens een lunch in diens Moskouse flat met de Nederlandse zaakgelastigde, A.B.M. Norbart, maakt deze het bekende gebaar naar de eetkamerlamp. De overeenkomsten van de Conferentie van Helsinki schijnen nog weinig verandering in dit soort wrange grappen gebracht te hebben. Wie herinnert zich niet het kostelijk verhaal uit de mémoires van Joseph Luns, die aan het einde van een officieel bezoek aan het Kremlin in de hotelkamer tegen Lia (mevrouw Luns) zei: ‘Het zou me tegenvallen als men ons morgenavond bij het afscheid niet wat van hun heerlijke kaviaar mee zou geven.’ Luns vervolgde: ‘Ik kon de dag daarop op het vliegveld moeilijk een glimlach onderdrukken, toen men ons bij het afscheid vier blikken met deze lekkernij overhandigde.’Ga naar eind71.
Een Sovjet-diplomaat in Den Haag liet zijn gast uit en wees naar een villa aan de overkant, van waaruit dag en nacht de ambassade van de USSR aan de Andries Bickerweg wordt bespioneert en gefotografeerd. Een Sovjet-veligheidsagent vond nà afloop van een receptie in het Haagse ambassadegebouw afluisterapparatuur tegen de onderzijde van de schrijftafel van ambassadeur Alexander I. Romanov geplakt. | |
[pagina 138]
| |
In Irkutsk, Siberië, vroeg mij de schrijver-historicus Konstantin M. Malanov hoe het met de graven was gesteld van Sovjetburgers, die in de tweede wereldoorlog in Nederland waren omgekomen. In 1942 werden namelijk 100 Sovjet-burgers in het concentratiekamp van Amersfoort gefusilleerd. In 1945 sneuvelden 565 krijgsgevangenen uit Georgië, die op Texel tegen de Duitsers in opstand kwamen. Ik kon hem meedelen, dat de Sovjet-ambassadeur in Den Haag ieder jaar kransen legt, zowel op Texel als op het landgoed ‘Den Treek’ nabij Amersfoort. Merkwaardig in dit verband is, dat wanneer Sovjet-diplomaten 's ochtends in Amersfoort hun plicht hebben vervuld en 's middags nog op Texel moeten zijn, het niet is toegestaan normaal via Den Helder te reizen. Iedere Sovjet-diplomaat, die bijvoorbeeld naar Amsterdam-Noord zou moeten, is verplicht hiertoe 48 uur van te voren een verzoek in te dienen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Laat staan, wanneer diplomaten van de USSR naar Den Helder zouden moeten rijden, zelfs bij het vervullen van een normale diplomatieke ceremoniële plicht als het leggen van een krans. Ook een briefwisseling tussen de ambassade en de afdeling protocol van het ministerie leverde in mei 1975 geen ander resultaat op, dan dat de ambassadeur en diens militaire attaché, kolonel Annisimov, ergens bij de Afsluitdijk in een boot van de politie werden opgehaald om met een grote boog om Den Helder heen naar Texel te varen. Onaangenaam is, dat toen ik later in Moskou deze affaire met onze ambassadeur, Huydecoper van Nigtevegt, besprak, deze mij antwoordde: ‘Wij hebben deze regels niet bedacht. Ons worden dit soort beperkingen in de Sovjet-Unie opgelegd. Dat dit dus in Nederland gebeurt is het gevolg van het principe van reciprociteit.’ Onaangenaam en gedeeltelijk onwaar, want wat de ambassadeur verzuimde te vermelden, was dat het Sovjet-Ministerie van Buitenlandse Zaken geruime tijd geleden, om precies te zijn, op 18 februari 1974 een officiële brief naar onze ambassade in Moskou heeft gezonden met het voorstel om de reisbeperkingen voor de ambassadeur en diens staf in de USSR op te heffen, en dus hetzelfde in Nederland te doen. Op 20 november 1975 kon minister Max van der Stoel de Sovjet-ambassade in Den Haag nog altijd geen verklaring geven, waarom de brief van 18 februari 1974 nimmer werd beantwoord. Intussen werd onlangs in | |
[pagina 139]
| |
Moskou bekend gemaakt, dat reisbeperkingen behalve voor westerse diplomaten nu ook voor westerse journalisten vereenvoudigd zullen worden. Iedereen weet en erkent, dat aan beide zijden wordt gespionneerd. De KGB is erin geslaagd in 1974 telefoongesprekken in Washington D.C. tussen regeringsfunctionarissen, militaire autoriteiten van het Pentagon of zelfs bepaalde burgers onderling met succes af te luisteren.Ga naar eind72. De Nationale Veiligheids Raad, die dagen nog door Henry Kissinger voorgezeten, deelde mee van deze praktijken op de hoogte te zijn. Een woordvoerder voegde hier leterlijk aan toe: ‘Er is absoluut niets tegen te ondernemen.’ Anderzijds is het voldoende bekend, dat de CIA over nieuwe apparatuur schijnt te beschikken, waarbij zelfs gesprekken in de automobiel van partijleider Brezhnev in Moskou gevoerd, kunnen worden opgevangen.
Het Amerikaanse bureau van federale recherche (FBI) in Washington D.C. breekt minstens één maal per week bij een ambassade in. In de Tsjechische ambassade werd de gehele codeapparatuur in een FBI-truck meegenomen. Dit veroorzaakte, aldus het persbureau Reuter, enige hilariteit op het FBI hoofdkwartier, omdat Praagse diplomaten hierop naar de USSR-ambassade moesten gaan om hun boodschappen te kunnen verzenden. Ook ambassades in de V.S. van Arabische landen, Polen, Joegoslavië, Frankrijk en Japan zijn het doelwit van deze FBI-acties geweest.
De beide marechaussees op de Nederlandse ambassade in Moskou worden iedere acht weken afgelost. Nà kantoortijd kijken zij de Sovjet-schoonmaakdames op de vingers, omdat anders, zoals in Nederlandse kringen in Moskou wordt gezegd, teveel handdoeken uit de toiletten zouden verdwijnen. Ook moeten deze militairen er op toezien, dat er geen documenten of andere geheime papieren op de bureaus zijn achter gebleven. Alle prullemanden behoren in de papier-vernietigingsmachines te worden geledigd. | |
[pagina 140]
| |
Henry Kissinger heeft niet alléén problemen met slordige werksters, maar bovendien met nieuwsgierige verslaggevers. In de zomer van 1975 sleepte de journalist Jay Gourly van het boulevardblad ‘The Enquirer’ een aantal zakken afval mee, welke de dienstbode argeloos bij de woning van de minister in Washington D.C. voor de deur had gezet. Zij bleken honderden documenten van bijvoorbeeld de geheime dienst te bevatten. Op sommige van de paperassen was door de hond van Kissinger gekauwd. Het ministerie deelde wrang mee, dat de minister over het voorval bijzonder geagiteerd was.
Een collega in Moskou vertrouwde mij eens toe, dat men in de woning van een westerse journalist 27 microfoontjes had ontdekt, inbegrepen twee apparaten op de W.C. Later ontmoette ik bij toeval de informant van mijn collega, die zich verbaasd toonde, dat men zijn inlichtingen had verdraaid. Niet bij de betrokken journalist, maar op de ambassade van het land dat hij vertegenwoordigde, had men zevenentwintig microfoontjes weggehaald. In Moskou kletst de buitenlandse gemeente elkaar blindelings na over dit soort zaken. Ik heb nimmer iemand ontmoet, die zelf een dergelijke ontdekking heeft gedaan. De helft van dit soort verhalen, of meer, is onwaar. Desalniettemin handelt een belangrijk gedeelte van de conversatie in de buitenlandse gemeente in de Sovjet-hoofdstad over dit soort onderwerpen. De andere helft wordt gevuld met zwammen over dissidenten. Zelf heb ik er aan meegedaan. Tijdens één van mijn reizen raakten twee taperecorders en liefst drie microfoons in mijn Moskouse hotelkamer defect. Dit kon geen toeval meer zijn. Een buitenlander met jarenlange Moskou-ervaring verzekerde mij, dat veiligheidsagenten in het betrokken hotel ongetwijfeld met een magneet de apparatuur onbruikbaar hadden gemaakt. Ik protesteerde fel bij APN en schreef een protestbrief naar ambassadeur Romanov in Den Haag. Het ‘Algemeen Dagblad’ publiceerde er een bericht over en ook het Avro Radio Journaal haastte zich mee te delen, dat er zich in Moskou een incident had ontwikkeld rond mijn geluidsapparatuur. Bij thuiskomst in Nederland bleken de drie microfoons niet | |
[pagina 141]
| |
defect. De beide taperecorders hadden inderdaad losse elementen, doch de reparatie-afdeling van Philips schreef dit toe aan het transport van de apparatuur in het vliegtuigruim.
Een ander dergelijk incident speelde zich in de zomer van 1975 in Leningrad af. Hier was een delegatie van Amerikaanse Congresleden voor een officieel bezoek rechtstreeks uit de V.S. aangekomen. Nà enige dagen beklaagde een lid van het Huis van Afgevaardigden zich tegenover de Sovjet-autoriteiten, dat hij voortdurend door twee mannen werd gevolgd. De zaak werd uitgezocht. Spoedig kon bewezen worden, dat deze Amerikaanse volksvertegenwoordiger niet door de KGB maar door agenten van zijn eigen CIA was gevolgd. Wat ik wil benadrukken is, dat de Sovjets dikwijls alle aanleiding hebben om zich te beklagen, wanneer buitenlanders hen ten onrechte beschuldigen van kwade trouw. Doorgaans specialiseren wij ons in het westen in het verzamelen van gegevens, waarbij Moskou buiten haar boekje is gegaan, en wij vergeten vlug die voorbeelden, waar wij ons zelf niet bepaald van onze beste zijde hebben laten zien.
Wat betreft de kardinale kwestie van het wegwerken van achterdocht over en weer tussen westerse landen en de USSR heb ik de indruk, dat de Finse ervaring in deze voor ons van belang zou kunnen zijn. In Helsinki ontmoette ik enkele bestuursleden van de Nationale Unie van Finse Studenten. Jorma Eloranta (secretaris-generaal): ‘In ons uitvoerend bestuur zitten dus vertegenwoordigers van alle politieke richtingen uit onze samenleving. Er is echter één onderwerp, waar wij nooit over hoeven te stemmen omdat wij het hier allemaal volmaakt over eens zijn en dat zijn onze betrekkingen met de USSR. Negen en negentig procent van de studenten (70.000 in Finland) staat pal achter de Kekkonen-politiek.’ Finland was tussen 1807 en 1917 een hertogdom binnen het oude Tsaristische Rusland. Ik bezocht President Urho K. Kekkonen (75) in diens villa ‘Tamminiemi’ in een bosrijke buiten wijk van Helsinki.Ga naar eind73. | |
[pagina 142]
| |
Kekkonen: ‘Onze achterdocht jegens de Sovjet-Unie heeft haar wortels in het verleden, toen de tsaren probeerden onze autonomie te vernietigen. Ook jegens het Bosjewisme koesterden wij ernstige bedenkingen, want wij zagen het als een zeer agressieve ideologie. In 1939 groeide dit wantrouwen tegen de USSR nog meer.’ President Kekkonen zette uiteen, hoe men bij het bouwen van een goede verstandhouding met de machtige oosterburen inderdaad een bijna onoverkomelijke drempel van angst en wanbegrip voor de Sovjet-Unie heeft moeten weten te overschrijden. Ook de Finnen hadden met historisch gegroeide en diep verankerde anti-Sovjetgevoelens te maken bij het wegwerken van deze sfeer van wantrouwen en het scheppen van op een nieuwe politieke realiteit gevestigde aanvaardbare betrekkingen met Moskou. Volgens de Finse president zijn teveel westerse politici begaan met hun eigen politieke carrière en daardoor bevreesd om leiderschap te ontwikkelen bij het vestigen van gezonde, wederzijds voordelige en in hoge mate noodzakelijke normale betrekkingen met het oostblok.Ga naar eind74.
Tussen Nederland en de Sovjet-Unie zijn ook enkele hangende kwesties. Tientallen Sovjet-schepen doen iedere maand de haven van Rotterdam aan. Moskou heeft herhaaldelijk verzocht om in Rotterdam een consulaat-generaal te mogen openen, mede om een groot aantal Sovjet-zeelieden te kunnen opvangen, die jaarlijks de havenstad bezoeken. Nederland gaat er, ondanks de voorspraak van de burgemeester van Rotterdam niet op in, want, volgens het fameuze principe van reciprociteit zouden wij dan een soort gelijke vestiging in Leningrad moeten krijgen. Met dit verschil, dat nauwelijks Nederlandse schepen deze haven aandoen. Waarom kreeg Antwerpen wel een Sovjet-consultaat?
De fractie-voorzitter van de P.v.d.A. in de Tweede Kamer, Ed van Thijn, meende onlangs dat het de hoogste tijd was dat Nederlandse socialisten op officieel niveau contacten gingen | |
[pagina 143]
| |
onderhouden met de communistische partij in Moskou. Dus, als een soort hekkesluiters van Europa arriveerden enige van onze socialistische politici in het voorjaar van 1975 in Moskou. Tekenend voor de hier heersende mentaliteit ging de P.v.d.A. delegatie er blijkbaar vanuit dat men onmogelijk in het vaderland zou kunnen terugkeren zonder uitvoerig van gedachten te hebben gewisseld met de diverse dissidenten tègen het Sovjetregime. Van Thijn en Harry van den Berg (secretaris) spoedden zich dan ook naar het huis van Andrei Sacharov. Zelfs in een reportage geschreven voor het weekblad ‘Vrij Nederland’ ving de heer Van Thijn met Sacharov aan en eindigde hij zijn pennevrucht over het Sovjet-bezoek met een lans te breken voor opstandige minoriteiten in de USSR.Ga naar eind75. De Indonesische socialist Sutan M. Sjahrir schreef reeds in de dertiger jaren vanuit een koloniaal gevangenkamp in Boven-Digoel op Nieuw-Guinea, dat Nederland een land was van sloten, heggen en hekken...’
Onze voormalige ambassadeur in Moskou, A.R. Tammenoms BakkerGa naar eind76., maakte geschiedenis door zijn dédain voor het bedrijfsleven als volgt te demonstreren: ‘Ik verkoop geen kaas.’ Het gevolg van deze vreemde positie van de chef-de-mission in Moskou is in feite geweest, dat het bedrijfsleven nauwelijks of niet, bij de toch al moeilijke omstandigheden rond het zaken doen in de USSR, kon terugvallen op assistentie van ons diplomatieke apparaat. De huidige handelsraad, Mr. H.C.J. Everaars, schijnt thans assistentie op zijn afdeling te krijgen van een mijnheer Van Voorst tot Voorst, maar mij werd van de zijde van onze zakenmensen in de hoofdstad van de Sovjet-Unie onomstotelijk te verstaan gegeven, dat ‘de hele zaak op niets leek.’ In ieder geval schijnt in dit opzicht ook de Belgische ambassade in de economische sector in de USSR juist voor een sterke bezetting te hebben gezorgd, met alle positieve resultaten van dien. Ook de in de USSR opererende Nederlandse journalisten klagen steen en been over de faciliteiten, die zij van de zijde van de ambassade ontvangen. Een pers-attaché heeft de ambassade niet. | |
[pagina 144]
| |
Er liggen aanzienlijke en diepgaande verschillen bij het Nederlandse bedrijfsleven ten aanzien van het zaken doen met de Sovjet-Unie. Terwijl multi-nationals als AKZO en VMF over voortreffelijke contacten beschikken en winstgevende contracten sluitenGa naar eind77., weigert Philips in alle standen zich op de USSR toe te leggen. Ik heb eens in Moskou een Philips-functionaris ontmoet, die zich bezighield met het plaatsen van medische apparatuur ter waarde van slechts enkele tonnen. Hij had opdracht om er bij te vermelden, dat Philips geen service op de verkochte apparaten zou verlenen. Het merkwaardige is, dat Philips-Eindhoven wèl florissante zaken afsluit met bijvoorbeeld de volksrepubliek Joegoslavië, - waar toch ook gesproken kan worden van politieke dissidenten, of arrestaties van andersdenkenden bij honderden tegelijk - of een fabriek heeft neergezet in een fascistisch land als Spanje. Ook worden er zaken afgesloten met het Chili van dictator Pinochet, terwijl men in Indonesië, vooral sinds Suharto, uitermate actief is. Momenteel bouwt het Philips concern aan onder meer een nieuwe telefooncentrale voor Djakarta.Ga naar eind78. Nog merkwaardiger wordt het wanneer men Ir. Frits Philips beluistert in een televisie-interview met Jan Pieter Visser van de NCRV, en hem hoort verklaren, dat zij, die zich de oorlogstijd herinneren, zullen begrijpen dat het Philips-concern geen zaken wenst te doen met de USSR, ‘want wij deden ook geen zaken met de Nazi's’.Ga naar eind79.
In mei 1971 interviewde ik professor Jermen M. Gvishiani, vicevoorzitter van het Comité voor Wetenschap en Techniek van de USSR raad van Ministers voor de televisie-première over de Club van RomeGa naar eind80. voor het NOS-programma Panoramiek. Tijdens dit gesprek merkte professor Gvishiani op, dat hij een bezoek aan Nederland zou gaan brengen en levendige belangstelling had om de Philips-bedrijven in Eindhoven te bezoeken.Ga naar eind81. Ik meende er goed aan te doen deze informatie aan de Raad van Bestuur van Philips rechtstreeks door te spelen, hetgeen is gebeurd. Er ontstond, naar mij later bleek uit waarschuwingen van mij bevriende relaties binnen het Philips-concern, een milde paniek over dit mogelijk hoge Sovjet-bezoek. | |
[pagina 145]
| |
De heer Gvishiani bezocht later dat jaar inderdaad ons land, doch werd onder meer vergast op een rondleiding door de schilderijenverzameling van de heer Sidney van den Berg in Wassenaar plus een cocktailpartij op de golfclub aldaar. ‘Philips,’ zo werd mij gezegd, ‘gaat aan Gvishiani's neus voorbij.’ Zo redeneren dan in onze dagen de nazaten van de Heren XVII! Hierbij dient men te bedenken, dat alle buitenlandse contracten, die door de USSR Raad van Ministers moeten worden bekrachtigd, eerst door het comité van Gvishiani worden doorgelicht. Twee jaar later ontmoette ik professor Gvishiani opnieuw in diens kantoor ter voorbereiding van een interview over het onderwerp ‘Grenzen aan de Groei’, van de Club van Rome.Ga naar eind82. Bij die gelegenheid bleek mij dat op dat moment de president van het Japanse Sony-bedrijf als gast in Moskou verbleef. Iemand uit Gvishiani's omgeving maakte toen de opmerking: ‘Als Philips in 1971 op onze belangstelling om tot zaken te komen zou zijn ingegaan, had dit Nederlandse concern het terrein hier nagenoeg voor zichzelf kunnen hebben. Nu sluiten wij alle nodige overeenkomsten met de Fransen, Amerikanen, Duitsers en Japanners.’
Merkwaardig in dit verband is, dat blijkbaar de Nederlandse vakbonden ook in deze sector zijn ingedommeld. In mijn boek ‘Den Vaderland Getrouwe’ (Bruna, 1973) heb ik voor deze situatie enige aandacht gevraagd. De pers wijdde in bladen als het ‘Eindhovens Dagblad’, het ‘Brabants Dagblad’ en andere couranten van 14 november 1973 een drie-koloms kop aan de zaak Gvishiani-Philips: ‘PHILIPS IS NIET LIEF VOOR DE RUSSEN’. En tenslotte schreef ‘WIK’, de weekkrant voor leden van de Industriebond NVV op 17 april 1974 naar aanleiding van een interview met mij vrij uitvoerig over deze affaire. De vakbonden schijnen geen verband te zien tussen werktijdverkorting en ontslagen en de mogelijkheid van omvangrijke orders uit de Sovjet-Unie.
Men vergist zich in het westen, wanneer men zou denken dat de leiding in het Kremlin zich zou verheugen over de zich uit- | |
[pagina 146]
| |
breidende economische moeilijkheden in de rijke landen. Moskou is gewoon bezorgd dat er thans in het westen en Japan 15 miljoen werkelozen zijn. Arbatov: ‘De algehele depressie van 1930 heeft in de V.S. weliswaar een Franklin D. Roosevelt en de New-Deal voortgebracht, maar in Europa kregen wij hierdoor eerst Mussolini en later Hitler. Het fascisme vond haar voedingsbodem in die crisis.’ In de Sovjet-Unie herinnert men zich levendig Hitlers metamorphose. Op 10 november 1933 verklaarde hij bijvoorbeeld in een interview met het Franse blad ‘Le Matin’: ‘Ik voel mij beledigd, dat men mij er steeds van beschuldigt naar oorlog te verlangen. Denkt u dat ik gek ben? Oorlog! Dit zou immers niets oplossen?’ Nog geen tien jaar later zei dezelfde Reichsführer op 8 november 1942 in München: ‘Ik heb u voorspeld dat ik Stalingrad zou veroveren! Zoals iedereen weet, zijn wij Duitsers bescheiden, maar wij hebben de stad in feite reeds ingenomen...’ Ik zei het reeds en ik herhaal het hier, men is in de USSR allergisch voor mogelijke sociaal-politieke ontwikkelingen, zoals die in Duitsland plaats vonden onmiddellijk volgend op de crisis van 1929. De gedachte aan een mogelijke rechtse staatsgreep in de Verenigde Staten - waar senator William Fulbright reeds voor waarschuwde - bezorgt het Kremlin nachtmerries.
Gvishiani: ‘Het zou zeer verkeerd zijn, wanneer men in het westen klakkeloos zou aannemen, dat wij in de USSR voldoening zouden scheppen in de gevaarlijke situatie in de Amerikaanse of Westeuropese economische en sociale ontwikkeling. En waarom doen wij dit niet? Omdat instabiliteit in het westen ons verre van gelukkig maakt. Onze plannen zijn er op gericht om onze buitenlandse economische betrekkingen sterk uit te breiden. Alles wat wij willen aankopen is nu al 10 en 12 procent duurder dan het gisteren was. De rentevoet vliegt omhoog. Dit bemoeilijkt allemaal het sluiten van werkelijk belangrijke transacties.’ Ik: ‘Maar terwijl wij over ontspanning en meer handel spreken gaat de ideologische strijd onverminderd voort.’ Gvishiani: ‘Wij hebben twee verschillende systemen en dus verschillende uitgangspunten bij het organiseren van onze samen- | |
[pagina 147]
| |
levingen. Desondanks hebben we toch veel met elkaar gemeen. Om te beginnen zijn we allemaal mensen. Wij leven in een wereld, die steeds kleiner en kleiner wordt. Ook de grondstoffen van onze planeet nemen af. Wij weten dat wij niet geïsoleerd van elkaar zullen kunnen leven. Wat wij onszelf ernstig zullen moeten afvragen is of deze verschillen in ideologie onze bestaansmogelijkheden bedreigen en benadelen. Er zijn geen andere alternatieven dan om in vrede te leven. Wij moeten voorkomen, dat wij in een vicieuze cirkel van een eeuwige wapenwedloop verstrikt raken. Wij moeten concurrentie op militairterrein voorkomen, omdat wij weten, dat dit een levensgevaarlijke zaak is. De wereld wordt op alle gebied steeds gecompliceerder. Dit alles behoeft allerminst in te houden, dat vreedzame samenleving en verschillen in ideologie niet samen zouden kunnen gaan.’Ga naar eind83.
In een opmerkelijke rede, niet lang geleden uitgesproken voor een conferentie van 650 industriëlen uit vijf en zeventig landen te San-Francisco, benadrukte dr. Gvishiani verder, dat de Verenigde Staten en de USSR na een halve eeuw nagenoeg in economische isolatie van elkaar te hebben geleefd, nu waren overgegaan tot de snelle uitbreiding van zakendoen op een langdurige basis. Ook roerde hij het veelbesproken onderwerp van grenzen-aande-groei aan: ‘Er zijn moderne humanisten, die voorstellen doen om de economische groei stop te zetten. Zelden houden deze mensen zich bezig met sociale vraagstukken. Het is niet zo zeer de vraag van het stop zetten of het aan grenzen binden van de economische groei waar het om gaat maar juist het vinden van een effectieve methode voor het in passende banen leiden van die economische groei. Tenslotte zal alleen de economische vooruitgang en expansie de voorwaarden helpen scheppen waarbij de kwaliteit van het leven kan worden verbeterd. Ook om die reden verwelkomen wij de samenwerking met de westerse multinationale bedrijven.’ | |
[pagina 148]
| |
Ook van andere Sovjet-zijde is de laatste tijd onderstreept dat met de rijke landen moet worden samengewerkt. In een artikel van dertig pagina's in het literaire tijdschrift ‘Novy Mir’ stelde onder-minister voor buitenlandse handel, Nikolai N. Smelyako, dat het de hoogste tijd werd, dat Sovjet-ambtenaren zich snel westerse technieken dienden eigen te maken, wilde men met succes concurreren bij de export en de internationale handel. ‘De wereldmarkt is nauwelijks minder meedogenloos dan oorlogvoeren,’ aldus Smelyako. Hij wees in dit artikel op het feit, dat Japanners een fabriek in zes maanden neerzetten, terwijl de Sovjets er twee jaar voor nodig hadden. Hij schreef, dat in tegenstelling tot de Sovjetexport van automobielen alleen de Westduitsers onmiddellijk hun uitvoer hadden aangepast aan nieuwe Amerikaanse luchtvervuilingsvoorschriften. Hij onderstreepte, dat de Brazilianen zeer slimme onderhandelaars waren bij de afzet van koffie naar de USSR. De Sovjet-Unie moet namelijk haar totale koffieverbruik invoeren. Onderminister Smelyako ging zelfs zover te verklaren, dat wanneer de Sovjet-machineïndustrie producten leverde, die het buitenland niet wilde aankopen, de binnenlandse industrie er beter aan zou doen dergelijke artikelen eveneens te weren. De teneur van het artikel was dus: leer van het westen en leer snel. Ik moet hieraan toevoegen, dat mij bij tal van gesprekken met buitenlandse zakenlieden, die in Moskou onderhandelingen voerden, is gebleken, dat het advies van Smelyako blijkbaar niet voor dovemansoren werd geschreven. Eén Sovjet-functionaris van enig niveau ging zelfs zover mij te zeggen: ‘We zijn bezig precies zulke schurken te worden als de westerse zakenlieden. We betalen ze nu bij de onderhandelingen met dezelfde munt.’
Détente - in het Russisch: ‘razryadka naprya z-hennosti’ (in het Chinees: ‘ho-tje’) - betekent voor Moskou niet, dat de sociaalpolitieke status-quo in de wereld zou moeten worden bevroren. Steun aan nationale bevrijdingsbewegingen, zoals in Angola, zal normaal door gaan, ondanks de officiële ontspanningspolitiek. Alexander Solzhenitsyn heeft laatst nog eens benadrukt, dat hij van mening is, dat Henry Kissinger te enen male de levenservaring mist om de psychologie van de communistische leiders | |
[pagina 149]
| |
op te vangen. ‘Volgens mij zit hij geblinddoekt aan de onderhandelingstafel.’Ga naar eind84. Misschien was de dissidente Sovjet-schrijver nog steeds gepiqueerd, dat Kissinger de Amerikaanse president eerder in 1975 adviseerde hem niet op het Witte Huis te ontvangen. Misschien ook school er een grond van waarheid in zijn these: Het is voor communistische politici tenminste een totaal onbegrijpelijke zaak dat de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken 23 januari 1976 bij aankomst in de Sovjet-hoofdstad verklaarde, dat hij bereid was vooruitgang bij de SALT-onderhandelingen (de beperking van strategische wapens) te verbinden aan de voorwaarde dat de Sovjets zich niet meer zouden bemoeien met Angola. Een Sovjet-diplomaat merkte tegen mij op: ‘Kissinger wil dus een pinda ruilen voor een diamant. Wij ruilen niets!’
‘Détente,’ schreef de dissidente historicus Andrei Amalrik, ‘schijnt in de Verenigde Staten te betekenen, het beveiligen van een reeds bestaande situatie. Maar voor de USSR heeft détente een veel wijdere betekenis. Ontspanning is een instrument, niet bedoeld om de vrede te bewaren, maar juist om de wereld te helpen verbeteren.’Ga naar eind85.
De Britse premier Harold Wilson omschreef de ontspanningspolitiek eens aldus: ‘Détente betekent erg weinig, wanneer zij niet waarneembaar zou zijn in het dagelijks leven van onze burgers. Er is geen enkele aanwijsbare reden, waarom in 1975, Europeanen niet zou worden toegestaan te trouwen met wie zij willen, te luisteren naar wie zij willen of te lezen wat zij zouden willen, naar het buitenland te reizen, wanneer zij maar willen en ontmoetingen te hebben met wie zij maar willen.’ In Armenië ontmoette ik een groep studenten, die toegaven best eens naar het westen te willen reizen om poolshoogte te nemen. ‘In sommige landen zijn niet voldoende buitenlandse valuta verkrijgbaar voor toeristische doeleinden,’ zei mij een toekomstige journaliste. ‘De jaren nà de tweede wereldoorlog beschikte men zelfs in Westeuropese landen niet over voldoende dollars om naar Amerika te kunnen reizen.’Ga naar eind86. | |
[pagina 150]
| |
Professor Arbatov schreef in een artikel voor de New York TimesGa naar eind87., dat wanneer een Sovjet-geleerde naar de Verenigde Staten wilde gaan, hij in het bezit diende te zijn van een officiële uitnodiging van een Amerikaanse instantie. Of, wanneer hij op particulier initiatief wilde reizen, dan moest zijn Amerikaanse gastheer de autoriteiten schriftelijk meedelen, dat hij zich garant stelde voor zijn Sovjet-bezoeker, ook wat betreft het persoonlijke gedrag van de Sovjet-geleerde. ‘In andere gevallen zijn alle contacten tussen de Sovjet-bezoeker en het Amerikaanse volk verboden,’ zei Arbatov mij. ‘Bijvoorbeeld: wanneer een functionaris van één onzer vakbond-organisaties in zijn hoedanigheid van vakbondsbestuurder naar Amerika reist zal hij bepaalde collega's mogen ontmoeten. Gaat hij niet direct in verband met zijn functie naar New York, dan ontvangt hij tezamen met zijn visum een officiële waarschuwing, dat iedere poging om contacten te leggen met leden van Amerikaanse vakbonden tijdens zijn verblijf beschouwd zal worden als gedrag in strijd met de Amerikaanse wet.’
Wat de militaire détente betreft is het opmerkelijk, wanneer het NAVO-hoofdkwartier in Brussel een communiqué uitgeeft om uiting te geven aan verheugenis over het feit dat de sovjet-autoriteiten ingevolge de overeenkomst van Helsinki inderdaad het westen inlichten over te houden militaire manoeuvres of daartoe zelfs vertegenwoordigers van de generale staven van Griekenland en Turkije uitnodigen. Anderzijds zal de Britse admiraal Sir Peter Hill-Norton de jaarlijkse NAVO-Raad in de meest alarmerende en dringende taal waarschuwen voor de toename van de sovjet-strijdkrachten te land, ter zee en in de lucht.Ga naar eind88. ‘Het waren de gedetailleerde gegevens gebaseerd op het werk van de inlichtingendiensten, die de uiteenzetting van admiraal Hill-Norton bijzondere kracht verleenden,’ aldus schreef Don Cook in de Trib. ‘De USSR streefde naar een overweldigende machtspositie,’ aldus de hernieuwde alarmbel van de Britse NAVO-admiraal. Legt men hiernaast de reportage van de journalist John M. Crewdson uit de New York Times van 6 november 1975, dan heeft dit een relativerend effect op Sir Peter's pleidooi voor een krachtiger westerse defensie: ‘De directeur van het Comité voor | |
[pagina 151]
| |
de Inlichtingendiensten van het Huis van Afgevaardigden in Washington D.C., A. Searle Field, heeft vandaag meegedeeld,’ aldus Crewdson, ‘dat het Witte Huis via een dubbele boekhouding er in is geslaagd om over de jaren de cijfers van de inlichtingendiensten over ramingen betreffende de sterkte van bijvoorbeeld de Sovjet-atoommacht of Sovjet-atoombewapening opzettelijk te vervalsen, om meer geld van het Congres los te kunnen krijgen voor de wapenindustrie.’
Volgend op deze detours inzake economische, politieke en militaire aspecten betreffende de USSR versus de wereld, keer ik terug tot het voornaamste thema van deze reportage, de jeugd, de mensen in de Sovjet-Unie, de toekomst, en het ideaal van een communistische burger tegen het jaar 1990. In de studio's van Kazakh-film woonde ik opnamen bij van ‘De diamant’. Het verhaal ging over een vader, moeder, twee zoons en de schoondochter uit een boerengezin in Kazakhstan. Zij woonden en werkten in de steppen. De oudste zoon had het karakter van de vader en dacht slechts aan werken en slapen. Zijn vrouw had echter een poëtisch karakter. Zij hield van de natuur, van schoonheid en van kunst. De jongste zoon begreep haar onmiddellijk. Ik: ‘Ontwikkelt er zich een liefdesrelatie tussen de schoondochter en de jongere broer?’ Sharib Baisembaiv (regisseur): ‘Njet, njet, njet. Alléén een zeer zuivere en pure vriendschap. Beiden zijn poëtisch. Beiden hebben hetzelfde karakter. Als zij naast de jongere broer van haar man staat voelt zij zich opnieuw meisje.’ Ik: ‘Wie speelt de tweede zoon?’ Baisembaiv: ‘Kairken Gakishov.’ Ik: ‘Hoe hebt u hem gevonden?’ Baisembaiv: ‘Op een middelbare school. Hij was zeventien en zat in de tiende klas. Hij wil niet doorgaan met acteren en een technische opleiding volgen.’ De jongen, met een Aziatisch uiterlijk, kwam binnen, reeds geschminkt en gereed voor de opname. Kairken: ‘Ik woon thuis, met mijn ouders, grootmoeder en drie broers en zusters. Ik ben de jongste.’ Ik: ‘Had je eerder aan de mogelijkheid van acteren gedacht?’ | |
[pagina 152]
| |
Kairken: ‘Nee. De regisseur kwam in de klas en hij vroeg mij mee te gaan. Mijn moeder heeft mij aangemoedigd de rol te nemen. Het is een interessante ervaring, maar ik wil verder studeren en ingenieur worden.’ Ik: ‘Jij hebt de mooiste rol, Kairken.’ Baisembaiv: ‘U hebt gelijk. Hij moet inderdaad het liefste in de menselijke betrekkingen uitbeelden.’ Ik: ‘Vertel je je moeder over de opnamen in de studio?’ Kairken: ‘Niet alleen mijn moeder. Mijn hele familie volgt mijn werk met grote belangstelling.’ Ik: ‘Maar als de jongste zal je moeder toch wel het meeste met jou meeleven?’ Kairken: ‘Ik lijk op haar.’
Aan het Baikalmeer in Siberië had ik een toevallige ontmoeting met een groepje middelbare scholieren, die op vacantie waren. Zij maakten muziek met guitaren en genoten van hun vrije dag. Want als vacantiewerk bouwden zij ergens in de buurt een recreatiecentrum voor zieke kinderen. Men komt voor verrassingen te staan tijdens zo'n gesprek. Blonde knul, die op de akademie voor lichamelijke opvoeding zat: ‘Wat voor regering hebt u?’ Ik: ‘Wij hebben in Nederland een progressieve regering. Onze premier is een socialist.’ ‘Ach! Dus geen vis en geen vlees!’, was zijn spontane reactie. Dezelfde jongeman later: ‘Ben je getrouwd?’ Ik: ‘Nee, gescheiden.’ Hij: ‘Heb je kinderen?’ Ik: ‘Gelukkig niet.’ Hij: ‘Dàt is een belediging voor je ouders’.
In Moskou ontmoette ik een arbeider, Nikolai Averushkin (30). Hij was getrouwd en had twee zoontjes. Zijn hobbies: tennis en ski. Nikolai: ‘Ik was 24 toen ik trouwde. Dat was inderdaad te vroeg. Maar ik was drie jaar in militaire dienst geweest en had er behoefte aan.’ | |
[pagina 153]
| |
Ik: ‘Wat verdiende je in het leger?’ Nikolai: ‘Drie roebel tachtig (ongeveer 14 gulden) per maand.Ga naar eind89. Maar bij ons is alles vrij in het leger. Je betaalt nergens iets voor.’ Ik: ‘Bij welke eenheid was je ingedeeld?’ Nikolai: ‘De bewakingsdienst. Wij begeleidden voornamelijk gevangenen naar de rechtbank.’ (Hij was overigens van mening, dat misdadigers en verdachten het nog zo slecht niet hadden in Sovjet-gevangenissen. Hier ben ik echter niet op in gegaan, zolang ik niet in de gelegenheid ben gesteld zelf deze instellingen te bezoeken.) Ik: ‘Wilde je niet studeren?’ Nikolai: ‘Vergeet u niet, ik verdien meer als chauffeur, dan wanneer ik ski-instructeur zou zijn geworden.’ Ik: ‘Maar straks heb je meer geld nodig als je zonen groter worden.’ Nikolai: ‘Ik spaar niet. Ik ben zeker van de toekomst. In ons land is alles immers geregeld? Ik leid een normaal leven, heb een goed huwelijk en heb geen zorgen. We staan nu op een wachtlijst voor een driekamerflat.’ Ik: ‘Hoe lang?’ Nikolai: ‘Meestal twee jaar. Dan is men aan de beurt.’ Ik: ‘Het is niet eenvoudig om over je land te schrijven. Ik zie overal tegenstellingen.’ Nikolai: ‘De mensheid heeft haar bewustzijn nog niet voldoende ontwikkeld. Er zijn tussen jullie wereld en de onze nog teveel verschillen. Maar wat ik wel eens met eigen ogen in het westen zou willen zien is, hoe welvarende mensen zich in rijke landen tegenover elkaar opstellen. Bestaat de gewoonte in Nederland, dat mensen zich werkelijk opofferen om elkaar te helpen? In ons land kent de vriendschap tussen de mensen onderling geen grenzen. Uitersten tussen rijk en arm of de armoede, zoals die in andere landen nog altijd bestaat, zouden wij hier niet toelaten. Misschien is het ook wel de oorlog geweest, die ons volk in dit opzicht anders heeft gemaakt.’
In de Moskouse ondergrondse ontmoette ik een jongeman, die in een fabriek werkte. Hij had veel te kankeren op de situatie in zijn land. Ik zal hem Vladimir noemen. | |
[pagina 154]
| |
Ik: ‘Waarom ben je niet gaan studeren?’ Vladimir: ‘Als je niet tot de Komsomolorganisatie behoort is het moeilijk om er in te komen. Veel van die partijjeugd zijn kontlikkers. Ik heb gevallen meegemaakt, dat zij door hun klasgenoten werden afgeranseld, omdat het de andere leerlingen ergerde, dat zij succes boekten door een wit voetje te halen bij de leraren.’ Ik: ‘Maar had je dan verder willen studeren om een bepaald vak te kunnen beoefenen?’ Vladimir: ‘Ik heb er wel eens over gedacht diplomaat te worden. Een dergelijk beroep is echter voor de gewone man niet weggelegd.’ Ik: ‘Je denkt toch niet dat dit in andere landen wèl zo is?’ Vladimir: ‘Nee, maar bij ons lukt het je alléén, wanneer je een vader hebt die partijfunctionaris is of een functie heeft bij de KGB.’
Opvallend waren ook dikwijls de scherpe vragen van jongeren over aspecten van het leven in kapitalistische samenlevingen. Dat een stad als New York City failliet kon gaan begrijpt niemand. Kinderen vroegen mij, wat het effect hiervan op het onderwijs was. In New York City zijn 1,1 miljoen scholieren verdeeld over 950 openbare scholen. Tekorten op de stadsbegroting maakte in 1975 een besnoeiïng van 12 procent op onderwijsuitgaven noodzakelijk. Dit resulteerde in het ontslag van 8.138 onderwijzers, waardoor New-Yorkse kinderen een aantal uren les per week minder zouden ontvangen.
Op een school in Moskou, tijdens een langdurige ontmoeting met scholieren van 15 tot 17 jaar ging men in op het wapenbezit onder de jeugd in de Verenigde Staten. Ik voerde aan, dat men nà de moord op senator Robert F. Kennedy in 1968 een National Firearms Act had aangenomen, welke het wapenbezit aan banden diende te leggen. Jongen: ‘Maar hoe komt het dan, dat nog altijd 15 miljoen Amerikanen met een revolver op zak lopen?’ | |
[pagina 155]
| |
Ik heb hier maar niet tegen ingebracht dat volgens de New York Times dit cijfer 40 miljoen bedraagt. Of dat in 1975 alléén al 5,8 miljoen pistolen, revolvers, geweren en zogenaamde ‘shotguns’ op de vrije Amerikaanse markt werden verkocht, wet of geen wet. De omzet in deze handel bedraagt in de V.S. 2 miljard gulden per jaar.
Mij is wel eens op straat ergens in de Sovjet-Unie om pornografische lectuur gevraagd. Waarom zouden alle burgers in de USSR heilige bonen zijn, die geen belangstelling voor dit soort pikante zaken zouden hebben? Toch is er natuurlijk geen enkele vergelijking in deze sector met het westen te trekken, omdat de overheid streng toeziet, dat de sex-explosie uit de eerste wereld niet naar de Sovjet-Unie overslaat. Een jongeman in Leningrad flapte er uit, toen ik het onderwerp homosexualiteit aanroerde: ‘Homoseksuelen verkrachten hun lichaam.’ Daarmee was het onderwerp voor hem afgesloten. Zijn vriend scheen een wat genuanceerder standpunt ten aanzien van mannen-relaties te hebben, want hij protesteerde heftig tegen de vervolging van homoseksuelen door het regime van Fidel Castro op Cuba. Hij sprak over zogenaamde ‘homo-farms’, waar men Cubaanse jonge mannen op beestachtige wijze zou proberen terug te leiden naar een heteroseksueel leven. Volmaakt raadselachtig vonden een groep jongeren in Kiev de mededeling, dat het Zweedse parlement nà een langdurig debat met 171 tegen 131 stemmen had besloten, dat het wettelijk toegestaan zou blijven, de geslachtsdaad in sex-clubs op het podium en tegen betaling uit te voeren. Sovjet-kinderen kunnen met hun verstand een dergelijke informatie niet volgen.
Ik besprak het thema jeugd met de oudste der levende Sovjetcomponisten, Abram Katchaturian (72), tijdens een maaltijd in een Huis van de Componisten in Moskou. Katchaturian: ‘Mijn indruk is, dat de Sovjet-jeugd veel scherper reageert en het leven sneller begrijpt. Mijn studenten maken de indruk meer over plezier maken te denken dan vroeger. Soms schiet de werkelijk ernstige en noeste arbeid er bij in. Dit geldt | |
[pagina 156]
| |
natuurlijk niet voor alle studenten, maar het is een merkbare trend. Ik houd veel van vissoep. Wat ik in Nederland heerlijk vind zijn jullie haringen, die je staande bij een kar naar binnen werkt,’ en hij maakte het bekende gebaar van de parachuterende ‘nieuwe’. Ik: ‘Wat bedoelt u met “scherper zien”.’ Katchaturian: ‘Zij reageren anders dan vroeger. Hun gevoelens zijn duidelijker en scherper omlijnd. Onze moderne jeugd reageert veel sneller op het leven. Het levenstempo is nu toch ook heel anders? Maar het gevaar is onmiskenbaar aanwezig, dat jongeren er naar neigen meer over uitgaan of plezier maken te denken, dan zich een werkelijk intellectuele levensstijl eigen te maken met een diepere inhoud.’ Ik: ‘Zou dit verband kunnen houden met het stijgen van de levensstandaard?’ Katchaturian: ‘Ik zou je vraag liever negatief beantwoorden, maar ik moet wel “ja” zeggen.’ Ik: ‘En met sneller bedoelt u?’ Katchaturian: ‘Er vindt een snellere innerlijke acceleratie in vele verschillende vormen plaats.’ Ik: ‘Ziet u markante verschillen met de westerse jeugd?’ Katchaturian: ‘Zeker. Vooral in uiterlijkheden. Westerse jongeren hebben nog meer en nog langere haren. Misschien ook is onze jeugd in het algemeen beleefder in haar omgangsvormen. Ik ben er trouwens zeker van, dat onze jeugd over de hele linie een rijkere levensinhoud heeft. Het blijft altijd moeilijk om etiquetten te plakken op deze verschillen of om te kunnen zeggen, dat het hier beter is dan dáár of omgekeerd. Ook het westen kent natuurlijk vele jonge mensen met talent of een rijke zielsinhoud. Maar bij ons is het voor de jeugd onmogelijk om als een vogeltje in het bos te leven, omdat de ouders rijk zijn, of omdat kinderen over grote sommen geld kunnen beschikken. Zulke toestanden kent men vooral in de westerse wereld. Ook heb ik hier treurige voorbeelden van in Latijns-Amerika gezien. Ik ben één maal drie maanden met mijn vrouw en zoon in de Verenigde Staten geweest. Nà twee weken vroeg mijn zoon al, of ik hem terug naar Moskou wilde laten gaan.’ Ik: ‘Was hij verliefd?’ Katchaturian: ‘Nee, maar hij voelde zich in Amerika niet prettig. Ik heb het gevoel, Willem, dat jij en ik pas één-tiende hebben besproken, van wat wij samen zouden moeten bepraten. Je | |
[pagina 157]
| |
volgende reis gaan wij naar mijn dacha en zetten wij dit gesprek voort.’ Later die avond bezocht ik samen met de componist en diens vrouw, de pianiste en componiste, Nina Makarova, het Bolshoitheater om een uitvoering bij te wonen van het ballet ‘Spartacus’ van Katchaturian. Mijn ‘date’ was Consuelo Molchanov, de vrouw van mijn collega en vriend Volodja van APN. Tussen de tweede en derde acte kreeg de maestro een stormachtige, staande ovatie van het publiek. Vladimir Vasieljev (36) danste de hoofdrol. Hij is één der belangrijkste Sovjet-dansers. Ik ben enige jaren intensief bezig geweest met onderhandelingen in Moskou om televisie-opnamen te kunnen maken van ‘Spartacus’, gedanst door Vasieljev en zijn vrouw, de ballerina Ekaterina Maximova. De filmer Thijs Chanowski steunde het project. Ook Katchaturian zelf zegde zijn medewerking toe, omdat volgens hem deze productie slechts waarde kon hebben, zolang Vasieljev en Maximova zich op een hoogtepunt van hun danskunst bevonden. Het bleek echter onmogelijk om in de mallemolen van de Sovjet-bureaucratie voldoende door te dringen, om dit project mogelijk te maken. De Sovjet-televisie maakte later een eigen productie van gedeelten van dit prachtige ballet. Ik kreeg de indruk, dat Ahram Katchaturian er niet tevreden mee was.
In een danszaal van het Bolshoi-theater woonde ik enkele uren de oefeningen bij, die Vladimir Vasieljev onder leiding van de beroemde ballerina Galina Ulanova uitvoerde. Ik ben allerminst deskundig op balletgebied, maar de fenomenale lichaamsbeheersing van deze danser, maakte ook op mij een onvergetelijke indruk. Later sprak ik met Madame Ulanova in één der salons van het theater. Ulanova: ‘Het leven is zo anders geworden. Er zijn betere theaters. Alles schijnt te kunnen. De techniek maakt veel mogelijk. Ik herinner mij nog dat kleine vierkante doosje, waar geluid uit kwam, en dat een radio heette. Nu vindt de jeugd kleurentelevisie gewoon. Ik heb de indruk, dat de kinderen in deze tijd meer met hun hoofd denken. Dat is ongetwijfeld de invloed van de techniek op het leven. Men is rationeler geworden. Maar om werkelijk mooi te kunnen dansen, moet men de dans niet alleen | |
[pagina 158]
| |
met het hoofd tegemoet treden. Het hart is de beslissende factor. Het is ook niet de schuld van de kinderen, dat zij harder zijn geworden. Het lijkt soms, alsof er geen tijd meer is om het leven meer met het gevoel te benaderen.’ Ik: ‘Hoe brengt u tijdens uw lessen dit gevoelsmatig beleven van schoonheid bij de kinderen naar voren?’ Ulanova: ‘Ik werk niet alleen met hen. We spreken ook veel samen. Ook over andere onderwerpen dan het ballet. Over situaties uit het leven, over beleefd zijn of over goede omgangsvormen hebben, over emotionele problemen uit hun leven. Zij vragen mij dikwijls om raad. Zoals u weet is de vrouw van Volodja Vasieljev momenteel ziek.Ga naar eind90. Maximova is een zeer gesloten vrouw. Zij verlangde naar een kind, maar zij was bang, dat een bevalling haar dansen zou schaden. Zij kwam met haar probleem niet eerst bij de moeder of bij haar man, maar bij mij. Zij vroeg om raad. Natuurlijk heb ik haar gezegd, dat zij een baby moest krijgen. Straks, als zij beter is, zal zij een kind krijgen.Ga naar eind91. Ik ben dus niet alléén betrokken bij het vervolmaken van de danskunst van mijn leerlingen, maar dikwijls bij hun meest intieme levensproblemen. Ik vind het heerlijk om met de jeugd in dit theater te werken. Ik zou er niet buiten kunnen.’
Aan het Instituut voor Filosophie in Alma-Ata, Kazakhstan en aan de Faculteit voor de Filosofie van de Universiteit van Moskou voerde ik urenlange gesprekken over de toekomst van de USSR. Men begon, met mij te verwelkomen en te zeggen verbaasd te zijn, dat een journalist belangstelling toonde om met filosofen te willen spreken. Ik: ‘In Kiev heeft docent Boris Pochwalinsky zich beijverd mij uiteen te zetten wat wetenschappelijk communisme is. Ik moet echter toegeven, nog weinig van deze onderwerpen, als historisch optimisme, materialistische dialectica, materialistische logica, theorie van kennis en andere vakken, die zo essentieel lijken in uw onderwijssysteem, te begrijpen.’ Professor Vusha Czhernjak: ‘Waarheid moet bij ons de objectieve feiten weerspiegelen.’ Ik: ‘Waarheid is een woord waar men mee doodgegooid wordt. Ik hoor al wekenlang iedereen over “de waarheid” spreken.’ | |
[pagina 159]
| |
Czhernjak: ‘Ik verwachtte, dat u over de filosofie wilde praten, maar wij zijn er niet tegen ook andere onderwerpen aan te roeren. Morele categorieën van de ethiek bepalen de normen van het menselijke gedrag. Door de eeuwen heen heeft het mensdom geprobeerd ethische categorieën als eerlijkheid en waarheid te formuleren om de normen van het menselijke gedrag inhoud te geven. Voor ons heeft de categorie “pravda” geen holle klank. Zouden wij de inhoud van deze categorie waarheid missen, dan zal deze ook afwezig zijn in de vorm van ons menselijk gedrag.’ Ik: ‘Dat zegt u, als filosoof, maar hoe ervaart een fabrieksarbeider dit waarheids-complex?’ Czhernjak: ‘In onze opvoeding en over de hele linie trachten wij deze inhoud te geven aan de betekenis van het waarheidsprincipe, wat dus betekent, dat de waarheid de concrete feiten behoort weer te geven. Wanneer een arbeider over zijn werk vertelt zal hij alles moeten zeggen, de werkelijkheid moeten weergeven. Doet hij dit niet, dan zou hij niet te helpen zijn en zouden er misstanden ontstaan.’ Professor Abdildin Gabaichan: ‘Omdat wij onze bevolking als één en ondeelbaar zien, richten wij ons gezamenlijk op dit begrip van eerlijkheid. Maar ieder mens zal naar eigen graad van cultuur of individualiteit zijn persoonlijke kleuren toevoegen. Eeuwenlang zijn onze arbeiders en boeren onderdrukt. Onze wetenschap der filosofie richt zich in de eerste plaats op de bevrijding van de massa. U roert dit eerlijkheids-begrip aan. Marx’ conceptie differentieerde over de categorie van klasseeerlijkheid. Neemt u bijvoorbeeld de heren Ford of Rockefeller. Zij zullen alles aan hun gezin kunnen geven. Hun kinderen zullen op hun wenken worden bediend. Aan alle verlangens zal onmiddellijk tegemoet kunnen worden gekomen. Zij vinden dat dit een eerlijke situatie is. Maar werkende Amerikaanse arbeiders zijn een andere mening toegedaan. Zij moeten met minimale middelen rondkomen. Zij vinden dit oneerlijk. Ook zij hebben hun hele leven gewerkt. Wij waarderen deze sociale ongelijkheden als onjuist. De rijke klasse zal het steeds goed hebben, maar de massa lijdt. Wij onderwijzen de jeugd dan ook onderwerpen als: de benadering van de samenleving door de behoudende klasse. Wij behandelen in dit verband alle categorieën als eerlijkheid, waarheidsliefde, vriendschap en verdelen de maatschappij in een (1) algemeen menselijke benadering, (2) klasse benadering en in (3) individuele benadering.’ | |
[pagina 160]
| |
Czhernjak: ‘Marx was van mening, dat de inhoud van de gedachten van een mens tot uitdrukking komt in diens gedrag temidden van de massa. Het optreden van een mens in de samenleving hangt nauw samen met intermenselijke wetten. Aan de andere kant staan innerlijke wensen en de wilskracht. Het menselijke gedrag vertoont dus een samensmelting van deze factoren, die steeds meespelen.’ Ik: ‘Maar wij weten nog zo weinig van de werking van de hersenen.’ Professor Marat Sugikov (hoogleraar in het wetenschappelijk communisme): ‘U roert hier zeer moeilijke problemen aan. Wij benaderen dit vraagstuk van een historisch uitgangspunt. Wij zijn het oneens met Carl G. Jung. Wij zijn van mening, dat de hersenen een orgaan zijn van de gedachten van een mens. De vraag is, hoe ontwikkelen deze gedachten zich, progressief, reac-tionair of liberaal? Dit hangt af van een aantal feiten. Hier spelen het macro- en het micro-milieu een rol. Deze ontwikkeling hangt af van de traditie van de denkwereld.’ Ik: ‘Toch is het nog nooit gelukt van de mens een robot te maken. Hitler slaagde er slechts zeer tijdelijk in. Mao misschien?’ Sugikov: ‘Wij zoeken ook naar antwoorden op deze vragen. Voor ons geldt, dat men het zelfbewustzijn van de werkende klasse slechts kan stimuleren en activeren wanneer dit in de samenleving in haar geheel aan de voortdurende productie van materiële en geestelijke waarden kan arbeiden. Bij de verhoging van het -zelfbewustzijn speelden historisch gezien de vooraanstaande en intellectuele klassen een rol. In de Sovjet-Unie is het nu juist de arbeidende klasse, die hierin de boventoon voert, omdat het nu de arbeiders zijn die in de eerste plaats materiële waarden in het leven roepen.’
Czhernjak: ‘U noemde het cijfer van vierduizend psychologen. Maar denkt u vooral niet, dat wij de rol van de psychologie ignoreren. Wij bouwen nu een sociaal-psychologische dienst in een netwerk over de gehele USSR. Uw mening en de onze over psychologie verschilt diepgaand. Dit hangt samen met het verschil in begrip voor de mens zelf. Ik maak uit ons gesprek op, dat u naar de mens kijkt als een geïsoleerd persoon, niet verbonden met zijn omgeving. Volgens u hangt diens gedrag dus | |
[pagina 161]
| |
af van de werking van de individuele hersenen. Wij zien een mens niet als een afzonderlijk object. Voor ons is de mens een sociaal dier.’ Professor Alexander Kovaljev: ‘Waarom ziet u een hinderpaal in het niet kennen van de functies van de hersenen? Honderd jaar geleden wist de mensheid nog bijna niets. Nu is er oneindig veel nieuwe kennis. De wegen van de wetenschap staan open. Wij zullen nog veel meer ontdekkingen doen. Hierop is ons historisch optimisme gebaseerd. Wat zegt dit historisch-optimistische proces ons? Miljoenen jaren geleden was de mens een onbetekenend wezen. Daarop kwam de beschaving, de kennis, de industrie, de wetenschap, de cultuur. Alle groeiden zij samen. Waarom zouden wij nu moeten verklaren, dat de wereld moet worden stop gezet? De wereld zal zich juist verder ontwikkelen. Er zullen moeilijkheden zijn. Milieu-vervuiling, de groei van nervositeit, de gevaren rond een exponentiële groei van de wetenschap, de steeds groter wordende stroom van informatie naar alle kanten, en de vrees dat de hersens dit allemaal niet meer zullen kunnen opnemen. Toch zijn de moeilijkheden die wij tegenkomen niet meer zo gevaarlijk als in vorige eeuwen. In Afrika kampt men nog met honger. Bij ons niet meer.’ Professor Serafin Meljuchin: ‘U wekt de indruk dat u van mening bent, dat men het functioneren van de hersens zou moeten kennen om het gedrag van de mens te ontleden. Wij zijn van mening, dat men met een dubbele determinatie heeft te maken: (1) de sociale determinatie van het gedrag, en (2) de biologische determinatie van het gedrag. De sociale determinatie van de mens is wetenschappelijk bewezen. De mens wordt zonder ideeen geboren.’ Kovaljev: ‘Ieder kind moet opnieuw leren lezen en schrijven.’ Professor Nikolai Drjachlov: ‘Sociale aspecten spelen bij het gedrag een overwegende rol. In Amsterdam in uw parken vertoonde zich niet lang geleden een grote groep zogenaamde hippies, die hun eigen plaats in het leven niet konden begrijpen. Die hippie-beweging is een tragedie. Wanneer een maatschappij zulke kinderen baart is zij in wezen ziek. Er schijnen bepaalde sekten op straat in lange jurken rond te lopen. In die context hebben westerse gedragstheorieën voor ons geen betekenis. Het ziet er naar uit, dat men in de kapitalistische samenleving er niet in is geslaagd deze jonge mensen in het maatschappelijke proces binnen te leiden. Bij de ontwikkeling van de | |
[pagina 162]
| |
persoonlijkheid en het bestuur van het sociale gedrag gebruiken wij bij onze opvoeding uitsluitend gerichte methoden. Wij bereiden onze kinderen voor op deelneming aan een brede sociaalmaatschappelijke basis. Wij vermijden het sociale antagonisme, dat in de kapitalistische maatschappij juist het doel lijkt te zijn.’ Kovaljev: ‘U schijnt redenen te hebben om tot historisch pessimisme te neigen.’ Ik: ‘Ik vraag mij inderdaad af of de mens de vooruitgang maakt, die u, historische optimisten, meent waar te nemen.’ Kovaljev: ‘Zelfs de stammen in Afrika boeken duidelijke vooruitgang.’ Ik: ‘Al maakten de Verenigde Naties niet lang geleden bekend, dat er tussen 1960 en 1970 nog eens 48 miljoen analfabeten op de totale wereldbevolking bij kwamen.’ Serafin: ‘Men moet de tijd in zijn historische ontwikkeling zien. Australische Papoea's gaan nu ook naar Oxford en worden uitstekende specialisten.’ Ik: ‘Toch trok Nikita Khrushchev in de UNO zijn schoen uit om tègen de gang van zaken nogal levendig te protesteren.’ Serafin: ‘Was Khrushchev's vader een markies geweest, dan zou hij zich anders hebben gedragen. Maar hij kreeg niet de opvoeding van een edelman.’ Kovaljev: ‘Nikita had misschien geen Franse gouvernante, die hem bepaalde tafelmanieren kon bijbrengen, maar hij beschikte over wetenschappelijke kennis en een grote dosis politieke ervaring, die hij zich zonder de beschikking te hebben gehad over een privé-leraar eigen kon maken, omdat immers de maatschappijstructuur radicaal veranderde.’ Ik: ‘En zullen die veranderingen niet door blijven gaan? In Yerevan, Armenië, zitten de dames 's avonds om tien uur, zelfs op zondag, nog onder de droogkappen bij de kapper.’ Serafin: ‘Dàt zegt helemaal niets. Hoogstens, dat onze vrouwen door de week allemaal werken en alléén op zondag de gelegenheid hebben hun kapsel te laten verzorgen.’
Ik: ‘Volgens de China-schrijfster Han Suyin zou Mao Tse-tung tot de trieste conclusie zijn gekomen, dat er veel mensen in de Chinese Volksrepubliek zijn, die ondanks de intensieve indoctrinatie niet wezenlijk zullen veranderen.’Ga naar eind92. | |
[pagina 163]
| |
Professor Leontiev: ‘In theorie bestaat dit probleem van een nieuwe communistische mens natuurlijk ook bij ons. Zeker volgens de grondleggers van het Marxisme. Maar het meest belangrijke resultaat van de revolutionaire omwenteling is toch geweest, het vestigen van een samenleving, waar mogelijkheden tot exploitatie werden uitgebannen. Natuurlijk werkt men nog steeds aan een gedaanteverwisseling van de mens als uitkomst van een socialistische maatschappijopvatting. Maar dit blijft een uiterst traag proces. We missen nog de historische ervaring. Niemand heeft ooit in de wereld een dergelijk experiment ondernomen. Ik zie als drie voornaamste aspecten van dit vraagstuk: (1) Er is een nieuw begrip nodig, dat de menselijke bezigheid - ik zou het Duitse woord “Tätigkeit” willen gebruiken - in een socialistische maatschappij totaal verandert. De relatie individusamenleving is immers totaal veranderd. (2) Men kent nu het collectieve bezit, wat een verandering in het geweten, in de menselijke verantwoordelijkheid tot stand brengt. Hierdoor wordt eveneens het systeem van zijn handelen of doen en laten in die nieuwe communistische maatschappij beïnvloed. En (3) het feit, dat een nieuwe bewustzijnstheorie zal worden ontwikkeld maakt een diepgaande verandering in de menselijke persoonlijkheid nodig, een verandering waarvan wij de draagwijdte zelfs nog niet kennen of begrijpen.’ Ik: ‘Is het toch geen Utopisch ideaal? Zijn alle mensen au fond niet even beperkt en onmachtig?’ Leontiev: ‘Het geweten bestaat als fenomeen van de essentie van het sociale leven van het individu. Er komt immers geen ander leven voor dan in sociaal verband? Zo is nu eenmaal de natuur. Dit is een feit. Hoe zullen wij het leven begrijpen? Het is een systeem. Het is de totaliteit van de menselijke activiteit, zowel naar buiten als naar binnen gekeerd. Het is de omzetting van ideeën in daden. Ik geloof, dat vóór de mens zal komen tot een nieuwe vorm van handelen, er eerst een nieuwe inhoud, men zou kunnen zeggen, een ander bewustzijn geboren zal moeten worden. Dit proces is ongetwijfeld in beweging. Wij hebben aanwijzingen, dat er een dergelijke verschuiving onder het volk van de Sovjet-Unie aan de gang is.’ Ik: ‘Maar er zijn toch nog diepgaande verschillen, bijvoorbeeld tussen Moskou, Leningrad, Kiev en andere delen van het land.’ Leontiev: ‘Ik zie zelf ook overal belangrijke verschillen. Er zijn soms zelfs gevallen van mensen, die duidelijk op de verkeerde | |
[pagina 164]
| |
weg zijn, en terug willen naar toestanden van vroeger. Er is nog steeds een enorme afstand tussen jongeren in onze moderne steden en de plattelandsjeugd. In de dorpen heerst dikwijls nog een traagheid en serene kalmte, die niet meer past in het levenspatroon van een hoogontwikkelde technisch geëvolueerde samenleving. Daar tegenover vindt men dan in de cosmopolitische centra, wat ik reeds eerder omschreef, het heersende fetichisme van het bezit. Geen mens heeft tien piano's nodig. De rage om goederen te kopen, die men niet direct nodig heeft, maar die moeten dienen om zichzelf gerust te stellen, grijpt alom om zich heen. Problemen van bezitsprestige, die in de westerse zogenaamde welvaartsmaatschappijen zulke absurde vormen hebben aangenomen, duiken ook hier soms op.’ Ik: ‘Eén van de fraaiste voorbeelden vind ik altijd de Amerikaanse dames, die zich nà de moord op president John F. Kennedy door middel van plastische chirurgie Jaqueline-Kennedyneuzen lieten aanmeten.’ Leontiev: ‘Zoiets. Er zijn echter mensen, die alhoewel een televisietoestel beslist geen teken van menselijke waardigheid vertegenwoordigt, toch een verandering in hun persoonlijkheid ondergaan tengevolge van het feit, dat men thans zo'n instrument bezit. Laat staan, welke invloeden slechte en verdorven programma's op een samenleving zouden kunnen hebben.’
Ook het lid van de hoofdredactie van het ‘Novosti’-persbureau, de voormalige APN-correspondent in Bonn, Vladimir Lomeiko, sprak ik alvorens Moskou te verlaten. ‘Je zou hier eigenlijk lange tijd als een onzichtbaar mens moeten kunnen leven. Pas dàn zou je onze samenleving kunnen waarnemen zoals ze in werkelijkheid is. Je zou onze kinderen in hun scholen op die wijze moeten kunnen gadeslaan, of naar de gesprekken met hun ouders kunnen luisteren, zonder dat iemand wist dat je er was. De waarachtige situatie, zoals de Sovjet-samenleving is, zetelt in de mens zelf. Wat er hier in de USSR gebeurt, is niet alleen afhankelijk van de stijging van ons nationale inkomen. Er gebeurt immers zoveel meer. Wij stellen ons zelf vele moeilijke vragen. Hoe zullen wij onze kinderen opvoeden? In hoeverre moeten zij zichzelf opvoeden? Want niets is moeilijker en tegelijkertijd verantwoordelijker arbeid, dan het | |
[pagina 165]
| |
bespelen van de gevoelige snaren van een kinderziel. Hoe er voor te zorgen, dat niet kwade instincten zullen zegevieren? In ons partijprogramma staat veel over hoe wij de mens moeten begeleiden. In het buitenland lacht men hier om. Men vindt ons maar onwerkelijke idealisten. Door de eeuwen heen is het immers nooit gelukt de mens wezenlijk te veranderen?’ Ik: ‘Geloof je er in?’ Lomeiko: ‘Ik ben het met je eens. Wij staan inderdaad voor een uiterst gecompliceerd probleem, want er is tenslotte maar één mens en er zijn vele verschillende werelden. Het is niet mogelijk om in percentages uit te drukken of de Sovjet-ziel over vijf en twintig jaar inderdaad verder veranderd zal zijn in de richting van ons communistische ideaal. Toch zullen wij alles doen om ons volk te beschermen tegen een mentale vervuiling van buitenaf, waardoor alleen maar de slechte instincten zouden worden ontwikkeld.’ Ik: ‘De moeilijkheid voor mij is, dat ik niet als een onzichtbare waarnemer door jullie land ben gereisd, maar als mens van vlees en bloed. Ik weet dat ik nog maar zeer weinig en lang niet genoeg heb gezien of leren kennen.’ Lomeiko: ‘Als journalist tot journalist wil ik je dit zeggen: als ik jou was zou ik een boek schrijven over “zo heb ik de USSR begrepen”.’
De Sovjet-futuroloog professor Igor Bestujev-Lada vertelde mij over het Instituut voor Managementstudies, alwaar de eerder genoemde professor Jermen M. Gvishiani de leiding heeft van de afdeling ‘global modelling’. Bestujev-Lada: ‘Wij spreken over onderzoek naar de toekomst en vermijden het woord futurologie. Dit onderzoek bestaat uit twee hoofdonderdelen: (1) voorspellingen ten aanzien van modellen over vermoedelijke sociale processen, en (2) de voortekenen in de wetenschap, niet als toekomstvoorspellingen, maar op basis van wetenschappelijke wetten, cybernetica, en management van theorie-controle, enzovoorts. Wij bestuderen het systeem van sociale spanningmeters tegen het jaar tweeduizend. Ook worden de sociale behoeften voor de volgende eeuw bestudeerd. Wij nemen het perspectief van onze sociale levenswandel onder de loupe en integreren dit met de stijl, kwa- | |
[pagina 166]
| |
liteit en de omstandigheden waaronder in de toekomst geleefd zal worden. Wij bereiden ons voor op het wereldcongres, dat in 1978 over deze zaken in Uppsala zal worden gehouden.’ Ik: ‘En uw uiteindelijke doel, een communistische mens? Houdt u zich hier mee bezig?’ Bestujev-Lada: ‘Enige jaren geleden verkeerden wij nog in de veronderstelling, dat wij de Marxistische mens in 1980 of 1985 tegemoet zouden kunnen zien. Nu begrijpen wij, dat wij in een socialistisch-communistische overgangsfase zitten. In dit verband houden wij ons met vijf onderwerpen bezig: (1) het primitieve communisme, (2) antieke vormen van slavernij, (3) feudalisme, (4) kapitalisme en (5) communisme. Ik: ‘Hoe zal de situatie in het jaar 1990 zijn?’ Bestujev-Lada: ‘Sociale processen zijn uiterst gecompliceerd. Om communisme te bereiken moeten wij afrekenen met voormalige karaktertrekken van de samenleving. Het is niet mogelijk om op basis van totale vrijwilligheid een nieuwe maatschappij op te zetten. Eerst vestigen wij de materiële en technische basis van het communisme. Dàn gaat het erom de betrekkingen tussen de mensen onderling te verbeteren en pas op die nieuwe basis kan men werkelijk communisme bouwen. Wij bedoelen met dit tot hoge ontwikkeling brengen van het individu in een communistische wereld aspecten als (1) een zo hoog mogelijk peil van opvoeding en onderwijs, (2) een zo hoog mogelijke ontwikkeling van de cultuur en de technische ontwikkelingen, (3) de verbreding van de gedragswetenschappen, (4) stimuleren van de bewustzijnsverhoging, (5) de garantie dat er voor iedereen arbeid zal zijn, en (6) een zo volledig mogelijke stimulans tot zelfbevestiging, en hiermee wordt niet bedoeld in de vorm van een bevredigende arbeidsomgeving, maar de persoonlijkheid in het algemeen.’ Ik: ‘Maar hoeveel tijd is er nodig om het doel te bereiken?’ Bestujev-Lada: ‘Vijftig jaar lang hebben wij bij de opvoeding er op gewezen, dat het niet in orde is als een mens alleen maar arbeid verricht om daar geld voor te ontvangen. In het kapitalistische systeem is de mens er juist op uit meer winst te maken. Misschien is dit effectief, maar zeker een eenzijdige levensbeschouwing, die het individu in de verdrukking brengt. Wij proberen concrete sociale successen te behalen op basis van wetenschappelijke aanbevelingen en conclusies. Het gehele proces van ontwikkeling is bij ons gericht op het sociale effect. Wat | |
[pagina 167]
| |
bereiken wij in het totale economische beeld voor de mens, waarbij de vraag van een maximale voldoening van de menselijke behoefte prevaleert over het maximale winstbejag. De categorie winstmaken komt beslist en overwogen op de tweede plaats. Het individu, de mens, is geen transcendentaal fenomeen. Het individu is op verschillende niveaus gestructureerd. Hij moet voedsel hebben, zich kleden, wonen, zijn gezondheid verzorgen, aandacht aan zijn sociale omgeving besteden, zijn behoefte aan communicatie vervullen, kennis op doen en hij moet scheppend kunnen leven. Het is niet mogelijk om de toekomst van de mens, ook de communistische mens, strak omlijnd te bepalen en vast te stellen. Het zou onjuist zijn om toekomstige generaties een bepaalde gedragsleer voor te schrijven. Zij zullen zelf beslissen hoe zij zullen leven.’ Professor Bestujev-Lada adviseerde om twee werken, beide verschenen bij ‘Progress Publishers’ in Moskou te bestuderen, namelijk ‘The basis of scientific communism’, en ‘The future of the human society’. Ik heb hemel en aarde bewogen en de hulp van APN ingeroepen, om die boekwerken te bemachtigen. Tot dusverre is dit niet gelukt.
Marx meende, dat kapitalistische samenlevingen de kiemen voor een onvermijdelijke ondergang bevatten. Uiteindelijk zou er, na een overgang, die hij omschreef als ‘de dictatuur van het proletariaat’, een communistische orde komen gebaseerd op een klasseloze maatschappijstructuur. De USSR in 1976 bevindt zich in een tussenfase van staatssocialisme, op weg naar werkelijk communisme. Niemand waagt zich blijkbaar aan voorspellingen over hoeveel tijd er nodig zal zijn het communistische ideaal te benaderen. De Verenigde Staten, de machtige leider van het democratisch-kapitalistische systeem, werden gesticht in 1776. Dat was het jaar, waarin Adam Smith zijn ‘The wealth of nations’ publiceerde, het startsein voor het moderne kapitalisme. Van 1776-1876 overschaduwde het Britse wereldrijk vooralsnog de wereldeconomie en de volkeren van de aarde. De glorie van Engeland was onovertroffen. Van 1876-1976 maakte de mensheid kennis met de fantastische vlucht van de Amerikaanse industriële onderneming. Amerika schoot nà 1945 zelfs alle | |
[pagina 168]
| |
landen en volkeren voorbij en groeide uit tot de machtigste en welvarendste natie ter wereld. ‘Nu ons land zich gereed maakt,’ zo schreef ‘Newsweek’ in een recent overzichtsartikel, ‘om haar derde eeuw binnen te treden moet men constateren, dat onze invloed in het buitenland sterk is afgenomen, terwijl tegelijkertijd de stabiliteit in het binnenland ernstig in gevaar is gekomen.’Ga naar eind93.
Ook de vooraanstaande socioloog van de Harvard University, professor Daniel Bell, is van mening, dat de Verenigde Staten in wezen het geloof in het uniek-zijn van de natie hebben verloren. ‘Wij zijn het slachtoffer van ons verlies aan macht en prestige en het vertrouwen van het volk in de toekomst is verdwenen. Dit unieke geloof van de Amerikaan in zijn land was terug te voeren naar uitspraken van De Tocqueville, Hegel en anderen. De Amerikaanse vrije democratische samenleving bood het individu immers kansen, die elders in de wereld niet waren te vinden. Amerika is niet bij machte gebleken een vorm van interne ontbinding te ontlopen, die indertijd kenmerkend was voor het uiteenvallen van de keizerrijken en de vorstendommen van Europa.’Ga naar eind94.
Bij de dageraad van Amerika's derde eeuw is in het oosten een nieuwe supermacht verrezen. In een uitgestrekt en tot voor kort nog onderontwikkeld en achtergebleven gebied, van het hart van Europa tot de grenzen van China, Mongolië en Japan is een gigantisch Marxistisch-Leninistisch laboratorium ontstaan, waarin men met de hele inzet van de bevolking bezig is het westen soms pijlsnel in te halen. Op bepaalde gebieden, zoals van de gedisciplineerde masa-organisatie tot sectoren van techniek en wetenschap toe heeft men de kapitalistische landen reeds geëvenaard, zo niet voorbij gestreefd. Tekenend in dit verband, is dat zelfs Solzhenitsyn in een gesprek met ‘Le Point’ op de vraag wat hem in het communisme het duidelijkste aantrok, het antwoord gaf: ‘de rechtvaardigheid’Ga naar eind95. In het begin van deze reportage schreef ik, dat ik als gevolg van | |
[pagina 169]
| |
wat ik in de USSR deze afgelopen vijf jaren had gezien en gehoord, niet eerder zo bezorgd was geweest om de algemene situatie en levensomstandigheden in de westerse wereld als juist nu. Hiervoor zijn een aantal redenen.
Geen akkoorden à la Helsinki, geen moeizaam verkregen overeenstemming bij SALT-onderhandelingen, geen water in de wijn over politieke kwesties als Korea of Angola, geen vrijere uitwisseling van personen, of verhoogde emigratie van Sovjet-Joden, geen joint-ventures met de multi-nationals, geen westerse kapitaals-investeringen, en geen versneld binnenlaten van buitenlandse bladen als ‘Le Monde’ of ‘Time Magazine’, helemaal niets kan mijns inziens meer verandering brengen in de onwrikbaar vastgestelde basis van de communistische maatschappijstructuur van de Sovjet-Unie. Hoogstens zal de communistische partij tijdens de voortdurende strenge, strakke overgangsfase waar men zich nu in bevindt, van een arbeiders-dictatuur naar het werkelijke communisme, de daadwerkelijke uitvoering van het Marxisme-Leninisme verder proberen uit te bouwen, te verzachten en te vervolmaken. Het communistische uitgangspunt voor de Sovjet-samenleving ligt echter onverbrekelijk vast.
Intussen zit een overgrote meerderheid van mensen in de vrije, kapitalistische wereld, met rotsvast vertrouwen in eigen gelijk, maar al te dikwijls ten onrechte te wachten op de zogenaamde onvermijdelijke ineenstorting van het grootcommunistische imperium. Dat vind ik verontrustend. Overeenkomsten als die van Helsinki worden in het westen voornamelijk aangegaan, omdat hierbij dan de mogelijkheden zouden worden geschapen om de USSR met andere denkbeelden te infiltreren en zodoende naar ons toe te corrumperen. Solzhenitsyn meent nog altijd, dat 80 procent van het Sovjet-volk denkt zoals hij. Helaas zijn er nog zèèr velen in het westen die in deze onjuistheid vast geloven. Men misleidt zichzelf daarmee in hoge mate. Wanneer Sacharov in zijn nieuwste boekje ‘Mijn land en de | |
[pagina 170]
| |
wereld’, het voorstelt, alsof de Sovjet-Unie van 1976 één zee van ellende is, waar het volk gebukt gaat onder wederzijdse naijver, moeilijkheden, wreedheid, onverschilligheid en diepe vermoeidheid, dan betoont hij slechts hoe weltfremd hij in wezen is. Op welke westerse samenleving zouden algemene kwalificaties als deze niet van toepassing zijn? Bovendien, die ‘zee van ellende’ is onzin. Professor Karel van het Reve uit Leiden schreef onlangs een voorwoord voor het nieuwe boek ‘Rusland’, eerder hier ter sprake gekomen. Volgens hem was het totaalbeeld dat in dit gedegen werk over de moderne USSR werd opgeroepen ‘vrij somber’. Hij vervolgde: ‘Hieraan is weinig te doen. Men kan de algemene indruk van somberheid trachten te bestrijden met de gedachte, dat de toestand in menig ander deel van de wereld ook zo rooskleurig niet is, of dat er - als we goed toezien - ook in ons land wel het een en ander verkeerd is.’ Tot hier kan ik hem uitstekend volgen. Maar dan. Van het Reve: ‘Maar dàt soort opmerkingen is weinig relevant: dit boek is geen vergelijkende studie, maar een poging tot weergave van de situatie daar, niet hier. Bovendien heeft de gedachte, dat er nog wel meer landen zijn waar de toestand niet zo rooskleurig is weinig opwekkends.’
Mijn eigen benadering van het enigma de Sovjet-Unie is juist om de sociaal-politieke ontwikkeling in de USSR niet van de rest van Europa los te koppelen en voortdurend wèl te toetsen aan de ontwikkelingen bij de mede-ondertekenaars van de nieuwe charter voor Europa van 1 augustus 1975 (Helsinki). In deze tijd van globale modellen en de bewustwording dat de aarde één en ondeelbaar is, is, de gedachte dat milieu-vervuiling in Leningrad of de Baltische Zee in relatie staat tot schade berokkend aan de natuur in de Noordzee, de Atlantische Oceaan of de Stille Oceaan toch geen nieuws meer? Vergelijkende studies op deze planeet zijn juist volstrekt onontbeerlijk gebleken bij het analyseren, of beramen van zowel hedendaagse toestanden als bij toekomstverwachtingen. De serieuze bestudering van de overlevingskansen van de mensheid in 1976 ontkomt er zelfs totaal niet meer aan. De Europese of mondiale aanpak is een noodzaak geworden! | |
[pagina 171]
| |
Niet lang geleden vertoonde de Amerikaanse televisie-maatschappij ABC een tien uren durende productie over het dagelijkse leven in de Sovjet-Unie. De beelden strookten allerminst met de ook in de Verenigde Staten algemeen heersende misvattingen. Protesten barstten los. De producer, Jules Power, voelde zich geroepen zich in de ‘New York Times’ te verweren. Power: ‘Toen de kans om dit programma te maken zich voordeed waren mijn collega's en ik van mening, dat wij deze gelegenheid dienden te benutten om een lichtpuntje van informatie te kunnen bieden. Zoals alle buitenlandse journalisten, die in de USSR werken met bepaalde beperkingen te maken hebben, ondervonden ook wij deze moeilijkheden. Toch bleven wij van mening, dat het de moeite waard zou zijn om het publiek zij het beperkte informatie aan te bieden, vooral omdat niets in deze zin nog door de Amerikaanse televisie was ondernomen. Wij vinden dan ook, dat wij een informatief, onthullend en onderhoudend werkstuk hebben geleverd.’ Maar Power en zijn filmers kregen een avalanche van vooroordelen en dom elkaar nakletsen te verwerken, wat er op neer kwam, dat ABC-televisie zich voor het karretje van de Sovjetpropagandamachine zou hebben laten spannen. Bondskanselier Konrad Adenauer heeft het reeds gezegd: ‘De lieve God heeft zéér bepaalde grenzen gesteld aan de intelligentie van de mens, maar heeft helaas vergeten ook diens ezelachtigheid beperkingen op te leggen.’
Wanneer professor Andrei Sacharov in zijn onlangs verschenen boekje pleit voor een zich meer openstellen voor internationale invloeden, nieuwe ideeën en een hernieuwde dialoog met zowel de buitenwereld, als tussen Sovjet-burgers onderling, kan men deze humanitaire en intelligente benadering van de gemeenschapsproblematiek in de vóór ons liggende periode van 1976-1990 alléén maar delen en volledig onderschrijven. Er staat het Europa van het jaar tweeduizend geen andere weg meer open, dan deze vorm van solidariteit en sobere bezinning te kiezen. Er zijn tal van voorbeelden, onder meer ook eerder in deze reportage gegeven, waaruit blijkt dat deze vooruitstrevende tendens in het officiële beleid van het Kremlin meer en meer weerklank vindt en terrein wint. Ik herinner mij de uitspraak | |
[pagina 172]
| |
van de dekaan van de journalistieke faculteit van de Universiteit van Moskou, professor Yessen N. Zazursky, die openlijk verklaarde, dat de nieuwsorganisaties in zijn land veel van de Amerikanen zouden kunnen leren. In 1975 vond namelijk in Moskou een symposium plaats, dat handelde over het onderwerp ‘Literatuur en journalistiek in de Verenigde Staten’. Twee honderd Sovjet-specialisten, alsmede vertegenwoordigers uit de DDR, Hongarije en Bulgarije namen eraan deel. Men staat nu in de USSR inderdaad meer open voor uit het Westen geïmporteerde noviteiten.
De dissidente historicus Andrei Amalrik schijnt van mening te zijn, dat er een nieuwe generatie van bureaucraten zal komen, die misschien soepeler en pragmatischer optreden dan de huidige bewindvoerders in Moskou.Ga naar eind96. Zoals het systeem nu tot in alle geledingen van de administratie is geïnstitutioneerd, moet men zich inderdaad de vraag stellen, of op den duur, zoals men ieder ideaal kan verstikken, ook deze revolutie niet de nek zal worden omgedraaid, wanneer men de ‘input’ niet zou verbreden en verruimen. Een moderne samenleving kan alléén met succes met de rest van de wereld concurreren, wanneer zij niet achterblijft bij de snelle ontwikkelingen op alle gebied, ook die van techniek en wetenschap. Wanneer de Sovjet-massa in het huidige keurslijf geperst zou blijven, wanneer de teugels van het scheppende denkwerk te strak zouden blijven aangetrokken, wanneer men gedwongen zou blijven om de wereld voortdurend in beperkte, enge fragmenten te beschouwen, dan zou de USSR de strijd om de technisch-wetenschappelijke revolutie, die momenteel vooral in Amerika op volle toeren draait, kunnen verliezen. Want ondanks alle symptomen van verwarring en neergang, door Charles de Gaulle eens omschreven als ‘de Amerikanen zijn op weg van minderjarigheid naar decadentie, zonder ooit volwassenheid te hebben bereikt’, vinden juist in de Verenigde Staten deze jaren de meest fantastische ontwikkelingen plaats in nagenoeg alle takken van wetenschap en techniek. Behalve inderdaad - en dit is juist voor de Sovjets in laatste instantie de beslissende factor - aan de eigenlijke basis van de maatschappij, de Amerikaanse massa. | |
[pagina 173]
| |
Zoals men een nieuwe generatie van computers ontwerpt, zo zou de grotesque Sovjet-bureaucratie een geaccelereerde reeks vitale injecties moeten kunnen krijgen om een noodzakelijk élan te brengen in alle contacten, ook zakelijke of wetenschappelijke, met het buitenland. Er zijn tekenen die op een meer intelligente benadering van de maatschappelijke problematiek wijzen. Er is meer tolerantie. Er is sedert de tijd van Nikita Khrushchev een mildere wind gaan waaien, ook al bestendigt men het heersende regime nog steeds met bedreigingen en straffen, wat de aantrekkelijkheid van het communisme, zowel in het land zelf als daarbuiten, op den duur niet vergroot. Het Marxisme-Leninisme zou een nieuw begin moeten weten te maken. De vraag is namelijk, of de methoden in 1917 ook door Lenin gebruikt om het tsaristische model te verpletteren niet aan een radicaal gewijzigde vorm van toepassing en uitvoering toe zijn. Men rekende met Stalin af, maar er zijn nog duizenden mini-Stalins blijven zitten. Zij, die tegen zijn, worden nog altijd op een zijspoor gerangeerd of indien nodig weggejaagd, omdat de gelovige partij-aanhangers niet alléén voor hun brood vechten, maar eveneens voor de zin van hun huidige communistische levensopvattingen. Aangenomen, dat een meerderheid van het Sovjet-volk het Kremlin steunt, moet men zich in goede gemoede afvragen, in hoeverre dit niet nog zeer dikwijls onbewust gebeurt. Een Oosteuropese diplomaat in de Verenigde Naties zei mij hierover. eens: ‘Dit zou de situatie in de USSR tot een droevige zaak maken, want het zou een geheel andere betekenis krijgen, wanneer men in de Sovjet-Unie met volledig bewuste gelovigen in het systeem te maken zou hebben.’
‘Toen tsaar Alexander II in 1881 werd vermoord, vroegen Tolstoy en Solovjov onafhankelijk van elkaar gratie voor diens moordenaars. Solovjov, die toen 28 jaar oud was, verloor zijn positie als hoogleraar en stierf in armoede. Dat is Russisch,’ vervolgde professor W. Schubart in zijn studie over de komende Europese-mens, ‘De Rus duldt niet, dat waarheid en werkelijkheid verschillende wegen zouden gaan. Voor beide begrippen gebruikt hij hetzelfde woord, “pravda,” hetgeen “dat wat is” en “dat wat behoort te zijn” betekent.’Ga naar eind97. Bij het beschouwen van de USSR, het nieuwe Rusland, gaat | |
[pagina 174]
| |
men maar al te dikwijls aan de diepe karakteristieke grondtrekken van het Sovjet-volk voorbij. Wij weten er nagenoeg niets over. Wie neemt zich de moeite zich in deze aspecten van onze relatie met dàt andere Europa te verdiepen? De Amerikaanse journalist, Robert Kaiser, publiceerde onlangs ‘Russia: the people and the power’,Ga naar eind98. nà een aantal jaren de Washington Post in Moskou te hebben vertegenwoordigd. Ook hij herinnerde ons er aan, dat zelfs hij er nooit in was geslaagd de werkelijke mysteries van de Sovjet-Unie te doorgronden. En dat ook hij niet tot de ‘magische kring van personen’ rond het politieke leiderschap van de USSR heeft kunnen doordringen. En tenslotte, dat hij er niet in was geslaagd de toestand bij benadering met Russische ogen te bezien. ‘De Sovjet-Unie bestaat op Sovjet-voorwaarden in een unieke omgeving en een uniek cultureel milieu, dat anders is dan alles wat wij tot nu toe leerden kennen,’ aldus Bob Kaiser. Vond men deze introspectieve eerlijkheid maar eens weerklank bij de kankeraars en betweters hier en elders over de toestand in de Sovjet-Unie!
Waar men bij het analyseren van de Sovjet-Unie mijns inziens eveneens te weinig rekening mee houdt, is het feit dat men meestal met een eerste generatie burgers van doen heeft, die men naar algemene maatstaven ‘beschaafd’ zou kunnen noemen. De affaire met de schoen van Nikita Khrushchev zou ons in gedachten moeten terugbrengen naar het mijnwerkersdorp Yuzovka in de Ukraine. Mijn ervaring is geweest, dat men steeds gastvrij en hartelijk zal worden ontvangen om dikwijls te worden overladen met geschenken. Maar zodra er iets wordt gezegd, of de buitenlandse bezoeker reageert anders, dan men had verwacht, loopt men gerede kans in ruw vaarwater terecht te komen. De geestelijke eruditie van de doorsnee Sovjet-mens houdt nauw verband met het feit dat in 1917 meer dan vijf en zeventig procent van de bevolking nog altijd niet kon lezen en schrijven. Yuri Gagarin mag de eerste ruimtevaarder zijn geweest, maar zijn voorouders behoorden wellicht tot de misdeelde, onderdrukte klasse van het oude Rusland. Deze overweging wil ik hier nog eens herhalen. | |
[pagina 175]
| |
Een min of meer analoge situatie doet zich in Japan voor. Professor Jiro Kawikata, die aan het hoofd staat van een Human-Relations-Research-Institute in Tokyo, zei mij van mening te zijn, dat ‘cultuur’ drie ontwikkelings-niveaus heeft. Tussen, wat hij noemde ‘de naïeve cultuur’, een samenleving in het pre-geciviliseerde stadium en onze moderne maatschappij bevindt zich een uniek overgangs-stadium, dat noch primitief-naief noch gestroomlijnd-geciviliseerd is. in sommige gevallen meende professor Kawikata, kan dit overgangs-stadium enkele eeuwen in beslag nemen. ‘In zekere zin heeft de hedendaagse Japanse mentaliteit nauwelijks een werkelijk beschaafd karakter. Wij, Japanners, zijn in feite nog tamelijk barbaars en maar half geciviliseerd,’ aldus deze Japanse geleerde.Ga naar eind99.
Tenslotte deel ik de opinie van de directeur van het Institute for Contemporary Affairs in London, Walter Laqueur, die van mening is, dat er geen gevaar bestaat voor een fysieke bezetting van Europa door de USSR. De journalist Vladimir Lomeiko zei mij hierover in Moskou: ‘Onze collega's van het Westduitse Springer-concern schrijven al vijfentwintig jaar lang, dat de Sovjet-Unie Europa zal binnendringen. Wij, hier in de USSR, hebben eveneens geleerden gehad, die jaren lang predikten dat het Westduitse revanchisme zich opnieuw tegen Oost-Europa zou keren. Deze specialisten vergaten echter, dat ook het revanchisme tegenkrachten heeft opgewekt. Zij veronachtzaamden deze stromingen. Nu staan wij genoemde geleerden niet meer toe in onze media te publiceren, want zij hebben voor het moment hun professionele waarde verloren. De realiteit is nu anders.’ Laqueur: ‘Wat zeker meer is dan een gevaar - bijna een waarschijnlijkheid - is, dat de Sovjet-Unie te voorschijn zal treden als dè leidende politieke macht voor geheel Europa. Dat kan van alles betekenen. Bijvoorbeeld: dat West-Europa zich onder druk zal beginnen aan te passen aan de Sovjet-politiek. Ik denk niet, dat dit morgen zal plaats hebben of het volgende jaar, maar wanneer de huidige trend zich voortzet, zal dit zeer waarschijnlijk gebeuren.’Ga naar eind100. | |
[pagina 176]
| |
Niemand kan voorspellen en niemand weet of het de USSR inderdaad zal gelukken tegen het jaar 1990 een drie honderd miljoen tevreden mensen in een werkelijk communistische maatschappij te laten leven en een welvarend bestaan te bieden. Naar mijn mening zou men er echter in het westen goed aan doen er niet langer uitsluitend à priori vanuit te gaan, dat het Sovjet-systeem gedoemd is te mislukken. Ik geloof dat het een eigen belang is, wanneer men er tevens rekening mee zou gaan houden, dat het communistische ideaal, al zou het slechts ten dele zijn, wel degelijk verwezenlijkt zal kunnen worden. Mijn voornaamste indruk uit de Sovjet-Unie is dan ook geweest, dat ik er allerminst meer van overtuigd ben, dat Marxisme-Leninisme in strijd zou zijn met de menselijke waardigheid en daarom op den duur door alle proletariërs van alle landen als niet van toepassing zal worden afgewezen. Wat ik zag en hoorde in de Sovjet-Unie was in totale strijd met het beeld, dat ik mij van het socialisme en communisme had gevormd, zowel vanuit de V.S. als vanuit Nederland. De massa in het kapitalistische westen zou zich moeten voorbereiden op een mogelijke verrassing. Het niet onderkennen van dit vraagstuk en de absolute onwetendheid omtrent het ware gezicht van de Sovjet-Unie vervult mij dan ook met de ernstige zorg, waarvan ik bij de aanvang van dit verhaal sprak.
Student in Armenië: ‘Laten we drinken op vriendschap met het westen.’ Andere student: ‘Dat heeft geen zin. De tegenstellingen zijn onoverbrugbaar.’ Student: ‘Jawel, het moet. Laten we drinken. Het is onze enige kans.’ En aldus gebeurde het. |
|