de ambassadeur aan Tilden Street in Washington dc als diens bijzondere assistent en rechterhand. Het was in die jaren 60, dat Bob en ik vrienden werden. Het geschil over Nieuw-Guinea stond toen op het punt in een regelrechte conflictsfeer terecht te komen. Ik stond in die tijd al vijf jaar in direct contact met de groep Rijkens, onder voorzitterschap van Paul Rijkens, voormalig ceo van Unilever. Samen met dr. Emile van Konijnenburg, vice president van de klm, en dr. Koos Scholtens, directeur van de shell, vormde dit driemanschap het politbureau van een gezelschap van zakenlieden en hoogleraren, dat een einde aan de conflictsfeer met Indonesië wilde maken. Ik had sinds 1956 als journalist deel uitgemaakt van deze groep en in overleg menige geheime missie uitgevoerd. Volgend op de komst van dr. Zain in Washington werd ook mijn indirecte lijn naar president Sukarno hersteld, door de absolute vertrouwenspositie, die de ambassadeur bij ‘de oude heer’ in nam.
De nieuwe minister van Buitenlandse Zaken, dr. Subandrio, die ook de touwtjes van de Indonesische cia in handen had, verbood alle niet door hem gesanctioneerde contacten met het Indonesische staatshoofd. Laat staan met mij, die op verzoek van Den Haag in Indonesië op de zwarte lijst stond. Gelukkig was de Indonesische permanent vertegenwoordiger bij de United-Nations, Sukardjo Wirjopranoto, eveneens een persoonlijke vriend. Zo is het voorgekomen, dat de ambassadeurs Zain en Sukardjo mij in alle vroegte naar het appartement van President Sukarno in de Waldorf Astoria Towers smokkelden, om de waakhonden van Subandrio te ontwijken, opdat ik mijn oude vriend uit 1956 in Rome weer zou kunnen ontmoeten. In de reeds verschenen delen dagboeken van 1956 tot en met 1966 zijn alle details over mijn ontmoetingen en gesprekken met Bung Karno op datum en uur vermeld. Bob Tapiheru, die in 2002 nog altijd nabij Bonn in Duitsland woont schreef het volgende.
Willem Oltmans pakte de kwestie Nieuw-Guinea op radicale wijze aan. In 1957, toen de Nederlandse pers weigerde zijn artikelen over het geschil met Indonesië te publiceren, nam hij het driftige besluit om vanuit Jakarta een Adres aan de Staten Generaal in Den Haag te sturen. Hij en 400 medeondertekenaars bepleitten een andere aanpak van de betrekkingen met Indonesië en een overdracht van Nieuw-Guinea. Dit leidde tot de beschuldiging in Nederland, dat hij een landverrader was. Terugblikkend was de analyse van