Mijn vriendin Beatrix
(1999)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||||||||||
Voor Edward Gandhi Martinez Llanos | |||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||
[Mijn vriendin Beatrix]Claus is in gesprek met een gast in zijn werkkamer op paleis Noordeinde. Het is 16.00 uur en de deur zwaait open. Majesteit verschijnt in de deuropening. Zonder verdere plichtplegingen snauwt zij naar de prinsgemaal: ‘Als je nu niet komt ga ik alleen.’ Jonkheer von Amsberg geneert zich voor het gedrag van zijn vrouw tot in het merg van zijn botten. De gast probeert dit pijnlijke moment te helpen doorbreken en zegt: ‘Dit is een probleem dat we thuis ook hebben: men vergeet de tijd bij een boeiend gesprek.’ ‘Uw persoonlijke omstandigheden interesseren me niet’, aldus de koningin bits, terwijl zij zich prompt omdraait en even onverwacht verdwijnt als zij gekomen is. Claus en de bezoeker kijken elkaar perplex en hulpeloos aan. Het koninklijk paar had inderdaad een afspraak en de prins moest meteen weg. Maar is het nodig om via een dergelijk hufterig optreden het vertrek van de gast van haar man te bespoedigen? Dit ene incident uit vele illustreert de werkelijke Beatrix ten voeten uit, als rechtgeaarde dochter van haar vader, die al even lomp en onbehouwen kan optreden wanneer het in zijn kraam te pas komt. De Amsterdamse koopman Ernst van Eeghen zat eens ontspannen te praten met koningin Juliana en prins Bernhard in de werkkamer van Z.K.H. op paleis Soestdijk. Volkomen onverwacht zei de prins tegen de toenmalige majesteit: ‘Ik vind dat je nu maar weer eens weg moet gaan.’ Bernhard Shaw onderstreepte dat het er bij een beschaafd mens niet zozeer om ging of men over goede of slechte manieren beschikte, maar dat men zich jegens iedereen welvoegelijk diende op te stellen. Hoe ontwapenend haar glimlach naar het volk toe ook mag lijken, ontdaan van haar koninklijke parafernalia houd je bij Beatrix helaas een over het paard getilde Haagse dame over. Nederlanders zijn geneigd blindelings, naïef en in goed vertrouwen een ideaalbeeld van hun vorstin te projecteren, wat geen verbinding heeft met wie zij werkelijk is. Men baseert een mening, zelfs een heilige overtuiging, op publieke optredens en het tot in de perfectie opgevoerde uiterlijk vertoon van Beatrix, prima donna der Oranjes. Men ziet slechts een theaterkoningin, die met toewijding en een enorme dosis volksverlakkerij de Oranje-soap op de weg houdt. Over wat er zich werkelijk in haar bovenkamer afspeelt weten maar weinigen iets. Over hoe zij zich privé gedraagt hangt een waas van geheimhouding en interessantdoene- | |||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||
rij. Zij heeft een psychodynamisch verleden waar de massa, die haar adoreert, verder weinig of niets over weet. Ook de parlementariers blijven jaar in jaar uit haar toejuichen, naar haar zwaaien en ‘hoera, hoera, hoera’ roepen, in afwezigheid van zelfs ook maar de minste kennis van haar persoon. Als deze mevrouw maar iedere derde dinsdag van september braaf in de Gouden Koets plaatsneemt, is het volk van Nederland bij de nadering van het derde millennium nog altijd gerust. Ooit werd ik eens opgebeld door een middernachtelijk radioprogramma dat zich bezighield met de problemen rond het financieren van prinsjesdag. Beatrix scheen niet van plan haar aanzienlijke privé-vermogen hiervoor te willen aanspreken. Begrijpelijk. Tenslotte zit zij in de honderd jaar oude karos om de mensen te plezieren, dus dan moet de belastingbetaler ook maar voor de kosten opdraaien. De interviewer vertelde dat de ministerraad zich over de zaak gebogen had en er nog niet uit was, want geen der bewindslieden had er eigenlijk een cent voor over. Op Financiën was men van mening dat bezuinigd zou moeten worden op franjefiguren in de koninklijke stoet, als stalmeesters, lakeien en palfreniers. Verkeer en Waterstaat opperde dat in escortes van bereden huzaren zou kunnen worden gesneden door hen te vervangen door agenten op mountainbikes van de gemeentepolitie. Iemand had voorgesteld de kosten bij Volksgezondheid weg te halen, want tenslotte diende het sprookje van de koets om de gemoederen in het koninkrijk te sussen en om via de Oranjes de kalmte in het land te helpen bewaren. Wat zou mijn oplossing zijn? Het was na middernacht. Ik lag in bed naar Jerry Springer en de capriolen van zijn gasten te kijken, en gaf als impromptu-reactie dat Beatrix voortaan het eenvoudigst een taxi van Noordeinde naar de Ridderzaal zou kunnen nemen. Er viel een ijzige stilte aan de andere kant, dus ik vervolgde maar: ‘Daarbij komt dat deze vergulde rammelkast van Wilhelmina geen kentekenplaat heeft, wat in strijd met de wet is, dus de koets zou sowieso van de weg moeten worden gehaald.’ ‘De vraag is,’ aldus de inmiddels geïrriteerde vragensteller, ‘waar het geld vandaan moet komen, omdat de mensen juist wel de Gouden Koets willen zien.’ ‘Eenvoudig,’ zei ik, ‘schilder op het ene portier “Drink Heineken” en op het andere “Vlieg klm” en jullie sores zijn opgelost.’ De lijn met Hilversum werd abrupt verbroken. In de Verenigde Staten heeft ‘the systematic inquiry into our thinking selves’ door historici, sociale wetenschappers, psychologen, neurologen | |||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||
en antropologen een enorme vlucht genomen. Psychohistorici decoderen het verleden en bestuderen waarom mensen de persoon werden die ze zijn.Ga naar voetnoot1 Peter Löwenberg schreef hierover: ‘Herinneringen, dagboeken, brieven, of andere gegevens uit de eerste hand maken deel uit van de informatie die de historicus - of journalist - hanteert. Levenspatronen, gedrag, vooral in tijden van crisis, de kwaliteit van optreden jegens derden, persoonlijke stijl en het behandelen van gecompliceerde situaties, vormen belangrijke gegevens voor een psychohistorische benadering’.Ga naar voetnoot2
Dikwijls zonder één pas in de richting van de Oranjes te hebben gezet, heeft een lange reeks toevalligheden erop toegezien dat onze paden zich sinds 1936 voortdurend hebben gekruist. Hierdoor kwam ik in het bezit van een stroom van persoonlijke herinneringen, brieven, en directe informatie uit de onmiddellijke omgeving van het Koninklijk Huis, welke ik soms optekende en bewaarde in mijn dagboek.Ga naar voetnoot3 Waarmee ik niet wil impliceren dat de hier volgende reportage een volwaardige psychohistorische schets van Beatrix zou zijn, zoals professor Löwenberg dit samenvatte. Het leek me echter verantwoord om als bijdrage voor een wellicht in de toekomst te schrijven psychohistorie der Oranjes een eigen ooggetuigeverslag van wat ik hierover zag, meemaakte en hoorde, samen te vatten voordat ikzelf vertrek uit dit aardse paradijs. Op mijn elfde jaar, in 1936, logeerde ik met mijn ouders en beide broers in het Grand Hotel in Le Hohwald in de Franse Vogezen. We waren per auto op weg naar Zwitserland. De route via Duitsland was korter, maar vooral mijn moeder wilde niet door nazi-Duitsland reizen. In de late middag werd ons van de zijde van de directie gevraagd onze kamers weer te ontruimen vanwege de onverwachte aankomst van koningin Wilhelmina, prinses Juliana en een klein gevolg. Ook ik was in de jaren dertig, op de Zeister School Vereniging, braaf gehersenspoeld tot toekomstig soldaat van Oranje. Op de verjaardag van Wilhelmina, 31 augustus, nam ik deel aan de Oranjefeesten, uitgedost met oranje muts en sjerp en mijn vliegende hollander. Een halve eeuw later slaat de Oranjegekte zelfs toe bij alle sportfestijnen, tot en met dartwedstrijden. Nu worden ook gezichten volgekladderd en keert men terug naar prehistorische gebruiken van natuurvolkeren. | |||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||
Die avond, in de dinerzaal van het Grand Hotel, stelde ik voor het eerst vast dat de eerbiedwaardige dame uit het Loo in werkelijkheid me sterk deed denken aan onze grootmoeder op de Villa des Marronniers, in de Ardennen: Wilhelmina leek een imposante dame, maar was verder eigenlijk niets bijzonders. Het wemelde die dagen in onze familie van tantes die er ongeveer uitzagen als de koningin, of het haar ook in een chignon droegen, zoals mijn moeder en grootmoeder. Het koninklijke gezelschap dineerde in een vrijgehouden gedeelte. De afstand tot de hooggezeten majesteit in het witte paleis en mij werd die avond in Le Hohwald gehalveerd. Wilhelmina en Juliana waren eveneens op weg naar Zwitserland. Wat wij niet wisten was, dat de prinses in 1935 tijdens de Olympische Winterspelen in Garmisch-Partenkirchen prins Bernhard zur Lippe Biesterfeld had leren kennen en verliefd op hem was geworden. Prins Bernhard werkte die dagen op het Parijse kantoor van de chemiegigant I.G. Farben. Hij was 25 jaar en best in voor een koninklijk avontuur. Moeder en dochter waren in Le Hohwald op weg naar een rendezvous met de jonge prins. Er zou in Grindelwald een definitieve beslissing over een officiële verloving worden genomen. De volgende ochtend haastte Juliana zich naar de plaatselijke coiffeur. De koninklijke Cadillac was reeds voorgereden. De kap was neer, men was gereed voor vertrek, het wachten was op de prinses. Wilhelmina had reeds plaatsgenomen achter een celluloid scherm tegen de wind. Ordonnansofficier jhr. van Lawick Pabst legde een plaid over haar schoot. Eindelijk kwam Juliana aanhollen, ging eerst nog naar haar kamer, kwam vervolgens in volle vaart de statige trap van de entree af, liep welhaast mijn jongste broer Theo van de sokken en nam plaats naast haar moeder achter in de auto. We wuifden hen uit.Ga naar voetnoot4 In zijn biografie met Alden Hatch vertelde prins Bernhard dat zijn tante, de gravin von Kotzebue in Parijs, een dringende boodschap naar het Grand Hotel in Le Hohwald had gezonden om de ontmoeting niet in Zwitserland maar in Frankrijk te laten plaatsvinden.Ga naar voetnoot5 Kapitein C. Sesink, de veiligheidsadviseur van hare majesteit, had geadviseerd hiervan af te zien met het oog op geheimhouding van de ontmoeting en de op de loer liggende paparazzi in Parijs. In augustus 1936 verschenen in de kranten de eerste foto's van het ver- | |||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||
liefde paar op ski's in Grindelwald. De verloving volgde in september. Het huwelijk werd op 7 januari 1937 in Den Haag gesloten.
Al spoedig zou ik, als jongen van twaalf jaar, bij puur toeval prins Bernhard voor de lens van mijn Zeiss Ikon box krijgen. In de zomer van 1937 werd op het buitengoed van de familie Barnaart in Vogelenzang de Wereld Jamboree voor padvinders gehouden. Mijn oudste broer Henk en ik waren aanwezig als verkenners, broer Theo als welp; alle drie van de Bisons in Zeist. Ons tentenkamp was naast de afvaardiging uit Nederlands-Indië gelegen. Op een middag zat ik aardappels te jassen en zag toevallig de 26-jarige prins Bernhard bij de buren uit Indië naar binnen glippen. Ik haalde mijn toestel uit mijn tent en maakte de eerste foto's van de kersverse prins-gemaal.Ga naar voetnoot6 Geen haar op mijn hoofd kon die middag bedenken dat ik hem zestig jaar later zou oproepen in een gevecht op leven en dood met de Nederlandse staat.
Op 31 januari 1938 werd prinses Beatrix geboren. Enkele maanden later wandelde ik met mijn beide broers, alle drie in padvindersuniform, de oprijlaan naar paleis Soestdijk in. Onze grootmoeder, gravin Poslavsky in België, had een baby-uitzet vervaardigd van Brussels kant. Baron Baud nam het geschenk voor de koninklijke familie in ontvangst. De hemel mag weten of het kleine schaap er ooit iets van heeft aangehad, of dat de met witte seringen opgemaakte mand regelrecht naar het Rode Kruis is gegaan. In 1939 trokken de Duitsers Polen binnen en het gedonder in de glazen van de Tweede Wereldoorlog was begonnen. Broer Henk volgde die dagen het Prinses Beatrix Lyceum in Flims, dat boven Chur hoog in de Zwitserse bergen lag. Op het moment dat de Tweede Wereldoorlog begon waren we met z'n allen daar. Vader telefoneerde met diverse adviseurs in Nederland. Onze ouders overwogen in Zwitserland te blijven. Na lang wikken en wegen reisden we naar huis, omdat de communis opinio was, dat ons koninkrijkje, net als tussen 1914 en 1918, buiten schot zou blijven. Wij namen broer Henk, ondanks diens hevige protesten, mee terug. Mijn ouders chauffeurden om beurten in de Oldsmobile van mijn moeder. We reden de hele nacht door. We kwamen dwars door de beroem- | |||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||
de Maginot Linie, de reeks Franse fortificaties die tegen de Duitsers was aangelegd. Aan de nazikant was de Siegfried Linie gebouwd. Een algehele verduistering was reeds afgekondigd met het oog op aanvallen van de Luftwaffe. Het werd een onvergetelijk spannende rit. We waren opgelucht toen we in alle vroegte de grens over kwamen en aan het ontbijt zaten in Hotel de l'Empereur in Maastricht. Hitlers leger trok op 10 mei 1940 ons land binnen. De Oranjes reisden spoorslags af, wat ze niet door iedereen in dank werd afgenomen. Ik was vijftien jaar en zat op het Baarns Lyceum. Ik verdomde het om Duits te leren en in 1942 zakte mijn cijfer naar een drie. Mijn ouders raadpleegden rector dr. J.A. vor der Hake, die voorstelde dat ik bijles zou krijgen van mejuffrouw G. Büringh Boekhoudt (49), de ongehuwde dochter van een overleden psychiater uit Groningen. Zij woonde met haar bejaarde moeder in een villa aan de Steynlaan te Baarn. Op 16 april 1942 ontmoette ik haar voor het eerst voor Duitse bijles. Het volgende rapport had ik een zeven voor die taal. Ik zou tot de zomer van 1945 al mijn huiswerk bij haar maken. Haar zorg en invloed, persoonlijke warmte en wijsheid zouden mij zonder verdere obstakels en met goed gevolg door het Baarns Lyceum loodsen. Bij het beëindigen van haar taak gaf ze me Die Augen des ewigen Bruders van Stefan Zweig ter herinnering.Ga naar voetnoot7 De woorden waarmee ze dat deed geven exact de kwintessens weer van drie jaar intense gesprekken, die onze intieme vriendschap voor het leven bestendigden. Haar advies werd voor mij een levensmotto. De Oranjes keerden in 1945 uit Londen en Ottawa terug. Beatrix en haar zussen zouden de Nieuw Baarnse School aflopen. Een nieuwe coïncidentie. De directeur, de heer J. van Dijk, was in 1936/1937 mijn onderwijzer in de zesde klas van de Zeister School Vereniging geweest. Hij had mijn ouders aangeraden me naar het Baarns Lyceum te sturen. Van 1939 tot 1942 was ik in Baarn bij de familie Van Dijk in huis, en alleen in de weekends op ‘De Horst’ in Bosch en Duin bij Zeist. Ook met hen zou ik veertig jaar, en tot hun dood, bevriend blijven. Het feit dat vier kinderen uit paleis Soestdijk hun lagereschooljaren op de Nieuw Baarnse School doorbrachten, leverde via de familie Van Dijk een stroom van informatie en anekdotes op, ook over contacten met de ouders. Het beeld dat over het opgroeiende meisje Beatrix door onderwijskrachten werd geschetst was er een van een nogal verwend, | |||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||
ongeduldig, soms stampvoetend kind, met een buitengewoon sterk willetje. Trix was de primus inter pares tussen haar zusjes. Zij, en zij alleen maakte de dienst uit. Een situatie die eerst Irene en later Christina permanent deed afhaken. Zij worden ook niet meer gerekend tot A-leden van het Koninklijk Huis. Grootmoeder Wilhelmina was als een circusleeuwin achter tralies geboren. Op haar oude dag beschreef zij nog steeds haar leven als doorgebracht in een paleiskooi. Prins Bernhard memoreerde tegenover Alden Hatch, dat Juliana zich al in hun verlovingstijd had beklaagd over een moeilijke jeugd achter koninklijke tralies. Het kroonprinsesje was als kind al door de grond gegaan wanneer oudere dames een diepe revérence voor haar maakten om het simpele feit dat zij een afstammelinge van koninklijke bloede was. In dit opzicht was de jeugd van Beatrix rooskleuriger begonnen. Vanaf haar tweede jaar woonde zij in een villawijk in Ottawa, Canada, waar zij met haar moeder en zussen in betrekkelijke anonimiteit leefde en waar van een kooi-met-tralies-gevoel geen sprake was. In 1995 heb ik samen met prinses Margriet en Pieter van Vollenhoven het geboorteland van de prinses bezocht. H.K.H. ontving de pers op een middag in het huis waar zij van 1942 tot 1945 gewoond had. Pieter was gaan golfen. Ik kon me uitstekend voorstellen hoe onpaleiselijk die jaren voor de Oranjes waren geweest. Het zou anders zijn na terugkeer op Soestdijk in 1945. Toen werd het een koekje van ander deeg: met een complete hofhouding, hofdames, adjudanten, lakeien en gendarmes aan de poort. Voor het eerst werd Beatrix geconfronteerd met de notie, dat zij de kroonprinses en de toekomstige ‘moeder des vaderlands’ was. Er werden aan het hof geen revérences meer gemaakt, maar waar de jonge prinses zich het meest aan stoorde was, dat vrijwel niemand gewoon tegen haar deed. Wanneer mensen zich op een receptie tweemaal aan haar lieten voorstellen merkte zij dit onmiddellijk en stak zij haar ergernis niet onder stoelen of banken. Zelf volgde ik na het Baarns Lyceum de opleiding voor de diplomatieke dienst op Nijenrode en ging twee jaar naar Yale University in de V.S. voor het volgen van colleges Political Science. Mijn broers waren intussen in 1948 per auto dwars door Afrika naar Kaapstad vertrokken, waar zij negen maanden later aankwamen. Mijn ouders voegden zich in 1950, toen ik terugkeerde uit Amerika, bij mijn broers in Zuid-Afrika. Ik woonde alleen in Amsterdam. | |||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||
Ik trof mejuffrouw Büringh Boekhoudt in 1950 in een staat van milde opwinding aan. De volgende coïncidentie in de richting van de Oranjes diende zich aan. Het koninklijk paar had rector dr. J.A. vor der Hake geraadpleegd hoe de opleiding van Beatrix op het Baarns Lyceum zou kunnen worden voortgezet en in passende banen zou kunnen worden geleid. Er werd besloten een aparte kleine klas voor de kroonprinses op te zetten. De rector had mejuffrouw Boekhoudt voorgedragen als rectrice. De prinses zou haar ‘miss B.B.’ noemen.Ga naar voetnoot8 Ze was 57 jaar geworden en vertelde zich zorgen te maken of zij deze moeilijke taak aankon. Tegelijkertijd begreep ik dat zij het als een unieke kroon op haar loopbaan als lerares beschouwde juist deze leerling in haar belangrijke lyceumjaren te mogen begeleiden. Het was voor mij een wonderlijke ontwikkeling, dat de liefste vriendin uit mijn jeugd de regie van de heer Van Dijk inzake het opvoedingsproces van Beatrix zou gaan overnemen. Ook met hem had ik het laatste jaar in Zeist en de eerste drie jaren in Baarn een uitzonderlijke relatie opgebouwd. Het was toch meer dan toevallig, en gebeurde geheel buiten mij om, dat de oudste dochter van Soestdijk in hetzelfde spoor zat. Het vergrootte van mijn kant een gevoel van solidariteit jegens haar. Zij zou de ‘andere lieveling’ van mejuffrouw Boekhoudt worden en voor ons beiden was zij een tweede moeder. Welke weg zou deze begaafde pedagoge met Beatrix gaan bewandelen? Ik wist dat zij kritisch tegen de erfelijke monarchie in een moderne staat aan keek. Toch vermoedde ik dat zij haar eigen mening over het koningshuis niet zou laten prevaleren boven de situatie van de prinses, die tenslotte de gevangene was van haar afkomst. Dus hoe zouden gesprekken tussen de lerares en de tiener uit Soestdijk verlopen? Er zat weinig anders op dan dat mejuffrouw Boekhoudt haar pupil, zo goed en zo kwaad als mogelijk, zou helpen vertrouwd te raken met haar lot zoals het was voorbestemd. Het was geen eenvoudige opgave om die ene leerling in de klas te begeleiden in het proces om het koningschap te gaan aanvaarden, ongeacht of het kind in kwestie duizendmaal liever iets anders met haar leven zou willen doen. Op de Nieuw Baarnse School waren de eerste noten in de richting van het koningschap gekraakt door de heer Van Dijk met zijn staf onderwijzend personeel. Er deden zich dikwijls delicate momenten voor, bij- | |||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||
voorbeeld in de geschiedenisles, wanneer heldendaden van de Oranjes ter sprake kwamen, en klasgenoten, Beatrix en de onderwijzer in kwestie zich hier zeer ongemakkelijk bij voelden. Toen de jonge dame begin jaren vijftig onder de hoede van miss B.B. kwam, worstelde zij nog volop met haar koninklijke afkomst. Soms rebelleerde zij openlijk en kende momenten dat zij het liefst voor altijd in lucht zou opgaan. Bij andere gelegenheden vervulde zij braaf haar eerste koninklijke plichten, meestal eerst nog samen met haar ouders, maar van tijd tot tijd ook onder begeleiding en op eigen kracht, waarbij ook mejuffrouw Boekhoudt weleens meeging. Eens ergerde de jonge prinses zich dermate aan een horde fotografen, dat zij in een onbewaakt ogenblik op hen afstapte en zei: ‘Zo zie ik er van voren uit’, zich vervolgens omdraaide en zei: ‘En zo zie ik er van achter uit.’ Mejuffrouw Boekhoudt sprak haar dan in de auto terug naar Soestdijk toe in een poging de prinses te leren om zich met haar lot nog beter te verzoenen. Althans, zo vertelde ze me dit indertijd. Ik bracht dan weleens naar voren of het haar niet moeilijk viel het meisje als beroep het toekomstige koningschap te moeten aanpraten, terwijl zijzelf ernstige vraagtekens bij dit ambt plaatste. Ik weet niet meer wat zij antwoordde, want ik heb het niet in mijn dagboek opgetekend. Veel uit die jaren rond de koninklijke familie is op die manier verloren gegaan, ook omdat ik besefte dat we steeds buitengewoon vertrouwelijk met elkaar spraken wanneer het ‘de familie op Soestdijk’ betrof. Op mijn 73ste jaar herinner ik me de meeste niet-opgeschreven details inderdaad niet meer. Ik was er absoluut van overtuigd dat miss B.B. ook een unieke plaats in het leven van Beatrix zou gaan innemen. Zij had inmiddels een kamer op Soestdijk ter beschikking gekregen om meer voor de prinses aanwezig te zijn. Soms kreeg ik onverwacht een brief van haar uit Het Loo waar zij tijdens een vakantie - bij verblijf van koningin en prins in het buitenland - een oogje in het zeil hield op alle vier de dochters. Mejuffrouw Boekhoudt hanteerde een volkomen natuurlijke wijze van reageren wanneer je met tienerproblemen bij haar aanklopte. Ik zal één voorbeeld uit eigen ervaring vermelden toen ik, zelf 19 jaar oud, vertelde nog altijd niet te kunnen besluiten of ik met piano verder zou gaan of zou gaan studeren. Op 12 april 1945 schreef zij me: ‘Dat evenwicht waarvan je sprak, daar zou heel wat over zijn te zeggen. Je denkt vele malen in je leven, nu heb ik het en telkens blijkt het weer | |||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||
mis. Ikzelf - en nu komt een bekentenis van mij - vond het evenwicht pas op mijn veertigste. Wat bovendien niet wil zeggen, dat je nooit meer eens uit je evenwicht zou komen. Gelukkig, zou ik haast zeggen. Dat zijn ontzettend vervelende mensen, die nooit van hun leven er eens uit raken. Het is helemaal niet erg om door hevige emoties eens helemaal door elkaar geschud te worden. Je moet alleen daarna het evenwicht spoedig herstellen zonder dat er voordien catastrofes zijn gebeurd. En ik denk, dat jij dat ook wel zal leren.’ De sfeer van deze enkele regels illustreert de wijze waarop zij, als oudere vriendin, vertrouwen won en vertrouwen schonk, in die onmisbare jojo die over en weer tot een levenslange, uiterst bestendige wederzijdse affectie kan leiden. Dit zou gebeuren tussen haar en Beatrix en haar en mij. Vier decennia later, toen deze jonge dame zelf majesteit was geworden, zou ik aan dit voor mij simpele en onontkoombare feit een logische conclusie verbinden, waarmee ik van een koude kermis thuis zou komen. Het zou even aannemelijk zijn geweest wanneer het andere aangenomen kind van mejuffrouw Boekhoudt een zoon van een bankier of een dochter van een ambassadeur zou zijn geweest, zoals ik de zoon was van een advocaat en procureur. Het toeval wilde, dat ‘de andere lieveling’ uit paleis Soestdijk kwam en een prinses was. Voor mij is dit nooit een aanleiding geweest om anders tegen haar te doen of anders over haar te denken dan jegens klasgenoten op het Baarns Lyceum of Nijenrode. Men verdient in dit leven geen respect of bewondering louter omdat men in een bepaalde wieg heeft gelegen, al was het misschien zelfs in een jurkje van Brussels kant geweest. Terwijl Beatrix al jaren jeremieert over het feit dat vrijwel niemand ooit gewoon tegen haar doet, schijnt ze al heel lang het spoor bijster te zijn om zelf gewoon te doen of zichzelf heel gewoon als ieder ander te zien. Wie leeft in een verziekte poppenkast, welke in deze tijd ieder menselijk bestaansrecht ontbeert, maakt het normale burgers niet makkelijker om in reactie hierop gewoon te doen. Integendeel, men past zich bij de zotte vertoning aan en gaat zich vanzelfsprekend ook anders gedragen. Wie wil uit de toon vallen bij een koninklijke entourage met hofdames en andere overbodige flauwekul? In 1953 was ik inmiddels redacteur buitenland van het Algemeen Handelsblad geworden en ving mijn parcours als journalist aan. Beatrix zat die dagen op het Baarns Lyceum en ontwikkelde met mejuffrouw Boekhoudt - zoals ik eerder - een der innigste relaties uit haar leven. Opnieuw geheel bij toeval raakte ik enigermate betrokken bij een ont- | |||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||
dekking ten aanzien van de vader van Trix, die ik liever zou hebben misgelopen, maar waar geen ontkomen aan was. Ik was een relatie begonnen met jonkvrouwe Inez Röell na een ontmoeting met haar tweelingbroer Charles, die op dat ogenblik diende als luitenant bij de huzaren van Boreel in Amersfoort. Na de oorlog hadden hun ouders een villa in Laren verhuurd ten behoeve van de militaire staf van prins Bernhard. Het huis werd gedeeltelijk gemeubileerd, met inbegrip van enkele kostbare schilderijen, onder de hoede van Bernhard en diens vrienden achtergelaten. Op een avond organiseerden officieren een feest. Prinses Juliana was reeds om 22.00 uur naar Soestdijk teruggekeerd, waarna de eigenlijke partij kon beginnen. Het moet er vrolijk aan toe zijn gegaan, om niet te zeggen dat er een bacchanaal werd aangericht. Midden in de nacht brak een felle brand uit. De villa veranderde in een rokende puinhoop. Prins Aschwin zur Lippe, de broer van Bernhard, werd piemelnaakt bij de buren binnengebracht. Later, na het overlijden van de vader, onderhandelde de moeder van Charles en Inez met de prins over een schadevergoeding. Men had die nacht wat gered kon worden in allerhaast naar de orangerie op Soestdijk gebracht. Volgens mevrouw Röell had zij, uit hoffelijkheid jegens het Koninklijk Huis, vijftigduizend gulden schadevergoeding geaccepteerd, ook al gaf dat in de verste verte niet weer wat het verlies van de villa en de inboedel voor de Röells betekende. Ik ervaarde het gebeurde als een schok, omdat het aanzien van het Huis van Oranje ermee was gemoeid. Omdat de moeder de affaire in geuren en kleuren vertelde, ook als ik andere gasten had, wilde ik weten of het waar was. Ik heb in die dagen deze affaire besproken met de heer C. Sesink, de chef van de veiligheidsdienst van de Oranjes, in diens werkkamer aan de overkant van het paleis. Hij was dezelfde rechercheur die in 1936 in Le Hohwald Wilhelmina en Juliana adviseerde niet naar Parijs maar naar Grindelwald te gaan. Het verhaal over de villa van de familie Röell klopte en mij werd verzocht dit vooral niet in de krant te zetten.Ga naar voetnoot9 Het was de eerste maal dat ik een ontnuchterend beeld kreeg van de handel en wandel van de sprookjesprins uit Lippe-Detmold. Het zou slechts een voorbode van meer onheil zijn. Het volgende debacle binnen de koninklijke familie diende zich al spoedig aan. In 1956 schreef ik artikelen voor De Telegraaf vanuit Rome. President Soekarno zou op staatsbezoek in Italië komen. Ik reisde een aantal | |||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||
dagen met hem mee in de speciale trein die hem door president Giovanni Gronchi ter beschikking was gesteld. Op 16 juni 1956 kwam tussen Milaan en Venetië de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken, Ruslan Abdulgani, naar mijn coupé met de vraag of ik wist wie Greet Hofmans was, waar ik hem een antwoord op schuldig moest blijven. Bij thuiskomst ontdekte ik dat Soestdijk inmiddels op haar grondvesten had geschud vanwege de gebedsgenezeres Greet Hofmans, die, na een tip van W.J. baron van Heeckeren van Molencaten, op suggestie van prins Bernhard naar het paleis was gehaald om na te gaan of zij iets aan de oogziekte van prinses Marijke - later Christina - zou kunnen doen. Deze dochter van een sportleraar uit Amsterdam en ex-modeontwerpster van een Twentse textielfabriek raakte bevriend met koningin Juliana en zou geleidelijk aan een ongunstige invloed op haar zijn gaan uitoefenen. Bernhard had haar met haar hele hebben en houden uit het paleis laten verwijderen. Bovendien zou hij naar Der Spiegel deze buitengewoon onaangename interne Oranje-affaire laten uitlekken en het schandaal kreeg wereldformaat. Er zou in die kritieke dagen zelfs een kamer in gereedheid zijn gebracht in de Ursulakliniek in Wassenaar om een geestelijk gestoorde Juliana ter observatie te laten opnemen. De prins vertelde jaren later toen op het punt te hebben gestaan samen met zijn vier dochters Soestdijk voorgoed te verlaten. Kortom: een hofschandaal dat zijn weerga in de geschiedenis van Oranje niet kende. De zaak is elders voldoende afgekloven om er veel woorden aan te besteden. Mejuffrouw Boekhoudt, zelf dikwijls op het paleis om beschikbaar te zijn voor haar uitverkoren pupil, distantieerde zich volgens haar extreem bescheiden natuur van alle perikelen binnen huize Van Oranje en concentreerde zich uitsluitend op de haar toegewezen taak: Beatrix te begeleiden. Uit andere contacten met insiders werd me die dagen, en ook later, duidelijk dat mevrouw Hofmans inderdaad op Soestdijk als een lont in een kruitvat had gewerkt. De hofhouding was in twee kampen uiteengevallen. De vier dochters zaten in de tang. De meisjes trokken sowieso meer naar de vader, wat Juliana in zekere zin isoleerde binnen haar gezin. De koningin bleef bovendien, in weerwil van alles, idolaat van haar man. Ondanks haar uitzonderlijke geslotenheid betreffende het Koninklijk Huis, liet miss B.B. zich weleens een detail ontvallen. Wat mejuffrouw Boekhoudt als buitengewoon kwetsend ervaarde was, dat bij feestjes op het paleis de prins kon doen alsof zijn vrouw lucht was, terwijl hij tegelijkertijd zeer hoffelijk was jegens andere dames en er ook geen been in | |||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||
zag openlijk te flirten. Mijn vriendin merkte dan op hoe diep dit koningin Juliana altijd weer kwetste, wat de prins uitstekend geweten moet hebben maar hem kennelijk geen lor kon schelen. De leden van de hofhouding die Juliana toegenegen waren, zagen dit drama jarenlang machteloos aan. ‘Tegen mij is de prins altijd buitengewoon correct geweest,’ vertelde zij me. ‘Soms vroeg hij me naar zijn werkkamer te komen om over de kinderen te spreken. Dan zat ik naar hem te luisteren en dacht dan altijd uiteindelijk toch: nee...’ Aldus noteerde ik in die dagen wel voor een keer in mijn dagboek.
Enkele vertrouwelingen van koningin Juliana heb ik gekend, vooral nadat het hof in tweeën was gesplitst. Hofdame freule C.E.B. Röell was jarenlang de hartsvriendin van de majesteit. Zij was mijn kanaaltje naar de koningin wanneer dat nodig was. Bij het huwelijk van prinses Christina had men vergeten de heer en mevrouw Van Dijk van de Nieuwe Baarnse School uit te nodigen. Ik herinnerde freule Röell hieraan, waarna koningin Juliana zelfde Van Dijken opbelde om hen alsnog uit te nodigen. Ook schreef ik de toenmalige koningin eens een pleidooi om herinneringen te schrijven zoals prinses Wilhelmina had gedaan. Freule Röell antwoordde dat Juliana er veel over had nagedacht en tot de slotsom was gekomen het niet te doen. In verband met de Hofmans-affaire had ik een urenlang gesprek met de buitengewoon kamerheer mr. dr. I.G. van Maasdijk, zelf eerder vijftien jaar lang journalist en diplomatiek correspondent. Hij was in opspraak gekomen omdat de journalist Friso Endt hem had betrapt in gesprek met Victor Sims van de Britse Sunday Pictorial, om een tegenzet te doen tegen Der Spiegel, om daarmee de kant van het Juliana-kamp op Soestdijk publiciteit te geven. De heer Van Maasdijk zei dankbaar te zijn geweest voor het feit dat hij door zijn optreden de druk op de koningin had helpen verlichten, omdat daardoor de kanonnen van de media enige tijd op hem hadden gestaan. Ik vroeg hem of er van een complotsfeer binnen het ouderlijk huis van Beatrix zou kunnen worden gesproken. ‘Ik zou liever het woord koningskwestie gebruikt zien,’ antwoordde hij, ‘want er zijn nu inderdaad twee kampen aan het hof. De vaderlandse pers schijnt te willen afwachten tot zij zeker weet welke zijde gaat winnen.’Ga naar voetnoot10 Van Maasdijk benadrukte dat hoofdredacteuren veel meer wisten dan | |||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||
er in de media over de affaire werd geschreven. Toen, in mijn derde jaar als journalist, verraste die opmerking. Veertig jaar later weet ik welke, dikwijls dubieuze rol het college van hoofdredacteuren bekleedt in de vaderlandse journalistiek. Niet lang na het Hofmans-drama ontmoette ik de juridisch adviseur van koningin Juliana, professor dr. J.A. van Hamel (76), oud-hoogleraar strafrecht. Hij was de majesteit zeer toegewijd en kennelijk uitzonderlijk goed op de hoogte, niet alleen van wat er binnen Soestdijk speelde, maar hij was ook van haver tot gort bekend met de machtsverhoudingen in de residentie. Hij was de eerste gezaghebbende landgenoot die mijn aandacht vestigde op het bestaan van een staat binnen de staat (en wat ik sedertdien heb omschreven als ‘de Haagse rode knop’, maar daarom niet meer zeker weet of die term van professor Van Hamel afkomstig is); een topcircuit, een netwerk dat buiten de parlementaire controle om de werkelijke macht bespeelt in het Madurodamse. Hij zei letterlijk in 1961 tegen mij: ‘Wie erin slaagt om die kliek te ontmaskeren bewijst het vaderland een onschatbare dienst.’ Professor Van Hamel plantte in 1961 een gedachte in mijn brein die me nooit meer zou verlaten, en waarvan het belang en de betekenis me over een periode van veertig jaar geleidelijk aan steeds duidelijker zou worden. Het Hofmans-drama op Soestdijk legde een zware hypotheek op de zielerust van alle Oranjes. Het vergde veel van het incasseringsvermogen van de familie, van Beatrix in het bijzonder. Je zult aldus in de wereldpers besproken worden, met koppen als ‘moderne Rasputin op Soestdijk’. In Baarn probeerden onderwijskrachten de andere leerlingen ertoe te krijgen zich te gedragen alsof er niets aan de hand was. Van mejuffrouw Boekhoudt begreep ik dat de kroonprinses zich terdege bewust was van wat er zich tussen haar ouders en in de coulissen van het paleis afspeelde. Er was nota bene een guerrilla aan de gang tussen twee groepen hovelingen, terwijl aan het hoofd van iedere groep een van haar ouders stond. Miss B.B. liet zich soms ook in positieve zin over Bernhard uit. ‘Misschien kaffert de prins weleens de lakeien uit, maar wanneer hij dit niet zou doen zou de chaos op Soestdijk compleet zijn. De koningin gelooft het allemaal wel. Zij houdt zich bezig met de tuin. Wanneer het besproeien van de gazons problemen oplevert stapt zij op de fiets om naar de kwekerij in Soest te gaan en koopt een verlengstuk bij de tuinslang. Daarbij onderhandelt zij ook nog over de prijs.’ | |||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||
Over de jaren vertelde mejuffrouw Boekhoudt vele hartveroverende anekdotes over koningin Juliana. Het was kennelijk prins Bernhard die erop toezag dat een aantal koninklijke normen niet helemaal verloren ging, want Juliana vond de heisa die moest onderstrepen dat zij koningin was, maar ‘apekool’. Zij was de koningin en daarmee basta. Goede wijn behoefde geen krans. Het was Bernhard die decreteerde dat de prinsessen, eenmaal achttien jaar geworden, met ‘koninklijke hoogheid’ dienden te worden aangesproken. Juliana was het liefste ‘mevrouw’, en indien zij per ongeluk met ‘majesteit’ werd aangesproken kon zij een giechel nauwelijks onderdrukken. Zoals bekend zou Beatrix later bij het aanvaarden van de troon het statige ‘majesteit’ weer volop invoeren, waarmee zij een zoveelste Bernhard-trekje in haar karakter blootgaf. Ik herinner me hoe zij met prins Claus een jubileumbijeenkomst van de vereniging voor journalisten bijwoonde. Wij werden vooraf grondig geïnstrueerd dat indien zij zich zou verwaardigen het woord tot ons te richten, we met ‘ja majesteit’ of ‘nee majesteit’ dienden te reageren. In de categorie persoonlijke eenvoud had Juliana voor mij een voorsprong van lichtjaren op haar dochter Beatrix. In dat kader zou Beatrix Erik, of het klein insectenboek van Godfried Bomans eens moeten lezen, met name het daarin voorkomende gesprekje tussen Erik en de heer en mevrouw Van Vliesvleugel: ‘Wie het is, die is het ook,’ dus je bent niet méér koningin omdat je je met majesteit zou laten aanspreken. In dit opzicht was Juliana een Oranje, en Bernhard en Beatrix dus niet. Anderzijds lapte prins Bernhard de ‘ver-van-mijn-bed-show’ waarin hij verzeild was geraakt, aan zijn laars. Hij heeft altijd precies gedaan waar hij zin in had en tikte tegen vrienden over het koningstheater steeds aan zijn voorhoofd. Wat niet wegneemt dat hij uit praktische overwegingen steeds de officiële kanten van zijn prins-gemaalschap met Duitse punctualiteit heeft uitgevoerd. Tot het Lockheed-debacle in 1976 maakte hij in overleg met de regering tal van internationale zakenreizen, met dikwijls uitstekende resultaten. Maar tegelijkertijd bleef hij, ook nadat het Greet Hofmans-schandaal in acceptabele banen was geleid en de rust op Soestdijk was weergekeerd, een prins-gemaal die voor zijn gevoel en volgens zijn overtuiging permanent een streep onder zijn huwelijk had gezet. Zijn rol in het koninkrijk kreeg het karakter van een dubbelrol, en je moet ervoor in de wieg zijn gelegd om die zonder al te veel kleerscheuren te kunnen vervullen. Dat het mis zou gaan was voor hen die de situatie aan het hof kenden een uitgemaakte zaak. | |||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||
Zijn moeder, prinses Armgard, barones von Sierstorff-Cramm, woonde op kasteel Warmelo bij Diepenheim aan de Duitse grens. Zij had een latrelatie met een paardenliefhebber, kolonel Alexis Pantchoulidzew, die later bekendheid verwierf omdat Amerikaanse smeergelden bestemd voor de prins - onder diens schuilnaam Victor Baarn - via hem en een Zwitserse rekening uiteindelijk bij Bernhard terechtkwamen. De latere Parijse dochter van Z.K.H. zou naar hem Alexia worden genoemd. Op Warmelo werd het naar hartelust over de tong halen van Juliana vrolijk voortgezet. Juliana's kamerheer in buitengewone dienst, mr. dr. I.G. van Maasdijk, zei me in dit verband dat de samenzwering op kasteel Warmelo in de Hofmans-affaire vergeleken diende te worden met ‘brandstichters die een hooiberg in lichterlaaie zetten, maar waarbij de wind tegen de verwachting in het vuur naar de boerderij zelf had gedreven’.Ga naar voetnoot11 Miss B.B. vroeg de kroonprinses of zij bij haar grootmoeder prinses Armgard Duits sprak, al was het maar om haar kennis van die taal te bevorderen. De prinses antwoordde kortaf: ‘We spreken op Warmelo Engels.’ Dit antwoord demonstreerde dat Beatrix in beide kampen aan het hof aanwezig was. Ook meende de rectrice dat het antwoord aangaf dat haar pupil enigszins anti-Duits was. Curieus, want qua afstamming is de troonopvolgster vrijwel helemaal een Duitse. Bovendien zou zij ook nog met een volbloed Duitser trouwen, wat de kroonprins van Oranje in genetische zin tot een allochtoon maakt. In januari 1958 emigreerde ik naar de Verenigde Staten. Vanuit New York vloog ik voor het weekblad Het Vizier naar Willemstad op Curaçao, om een reportage te schrijven over het officiële bezoek van H.K.H. prinses Beatrix aan de Antillen. Aldaar zou ik voor het eerst kennismaken met de Haagse wraakzucht die ik me, vanwege vriendschap met president Soekarno en een ander inzicht inzake Nieuw-Guinea en het dekolonisatieproces in Indonesië, bij de Haagse machthebbers op de hals had gehaald. Nietsvermoedend landde ik op 27 januari 1958 op Curaçao voor wat ik zag als een routinereportage over ‘de andere pupil’ van mejuffrouw Boekhoudt. Van Antilliaanse zijde werd mij meegedeeld dat ik geen persfaciliteiten zou ontvangen. In eerste instantie zag ik het verband niet met Indonesië, Soekarno of Nieuw-Guinea. Ik schakelde dus over op overdrive om me tegen deze onrechtmatige uitsluiting van mijn journalistieke werk te verzetten. De code-officier van de gouverneur informeerde me dat er een geheime instructie van premier Willem Drees was gekomen om mij | |||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||
aldus in mijn werk te saboteren. Dit gaf me voor het eerst ernstig te denken. Den Haag was begonnen met een ‘Berufsverbot’ jegens mij, vanwege een afwijkende mening inzake Indonesië. Pas in 1990 zou ik kennisnemen van een zogenaamd curriculum vitae dat de toenmalige rechterhand van Joseph Luns, S.J. baron van Tuyl van Serooskerken, naar de regering in Curaçao had gezonden en dat slechts als zwartmakerij en onwaar kan worden omschreven. In 1998 verscheen in Den Haag zelfs een boekwerk uit de hoek van de Haagse ‘rode knop’, waarin werd vermeld dat op 17 januari 1958 de ministerraad met Drees en Luns formeel had besloten mij van het schrijven van een reportage over Beatrix op Curaçao uit te sluiten.Ga naar voetnoot12 Ik keerde dus onverrichterzake naar New York terug, zonder eigenlijk nog de draagwijdte van het onrechtmatige optreden van het kabinet-Drees volledig te beseffen en te doorgronden. Ik was druk bezig me in New York in te werken en alarmeerde mijn advocaat mr. J.C.S. Warendorf, die met Buitenlandse Zaken hierover contact opnam en uiteraard werd voorgelogen dat er niets aan de hand was. In de tweede helft van 1958 werd me echter duidelijk dat ik werkelijk persona non grata voor Den Haag was geworden, waarover ik in tal van andere publicaties op datum en uur verslag heb gedaan. Hier valt het accent op Beatrix in het bijzonder en de koninklijke familie in het algemeen.
In 1958 nam mejuffrouw Boekhoudt afscheid van het Baarns Lyceum. Zij schreef me in New York dat de kinderen van het speciale klasje een feestje hadden georganiseerd waarbij alle vier de prinsessen aanwezig waren geweest. ‘Zij hielpen mee mijn afscheid op te luisteren met grappige zelfgemaakte liederen en toneelstukjes.’ Haar favoriete prinses zou in Leiden gaan studeren. Twee reportages in Elsevier in juni 1956 over reizen met Soekarno in Italië en West-Duitsland trokken de aandacht van een vooraanstaande groep zakenlieden, voorgezeten door dr. Paul Rijkens van Unilever, en sinds de oorlog in Londen een persoonlijke vriend van de prins. Dit gezelschap wilde het conflict over Nieuw-Guinea met Indonesië snel beëindigd zien, om naar een gemenebestrelatie met de voormalige kolonie te kunnen toewerken, wat de handelsbetrekkingen en werkgelegenheid alleen maar zou bevorderen. Via de vice-president van de klm, dr. Emile van Konijnenburg,Ga naar voetnoot13 | |||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||
kwam ik in contact met de Rijkens-lobby. Het was me bekend dat koningin Juliana en prins Bernhard met de doelstellingen van deze groep captains of industry sympathiseerden. Tussen 1958 en 1961 had ik aanvullende ontmoetingen met president Soekarno in Ankara, Kopenhagen, Wenen en New York. Ik wist dan ook, evenals de heren rond Rijkens, dat het geschil over Nieuw-Guinea de mogelijkheid van een derde militair conflict tussen Indonesië en Den Haag met rasse schreden naderde. Ik woonde en werkte dus sedert 1958 in New York. Op 21 januari 1961 nam J.F. Kennedy het roer over van Dwight D. Eisenhower. Het werd bekend dat Joseph Luns op 10 en 11 april 1961 in Washington zou zijn om met J.F.K. kennis te maken, gevolgd door president Soekarno op 24 en 25 april 1961. Er moest iets gebeuren. Normaliter zou ik als andere journalisten een artikel in het nrc of het Algemeen Handelsblad hebben geschreven, om de mening te verkondigen dat er snel onderhandeld diende te worden om een militair conflict te helpen voorkomen. Omdat ik echter vanuit Den Haag via het college van hoofdredacteuren was afgeschilderd als ‘staatsgevaarlijk’, was iedere ingang naar de toonaangevende media permanent versperd. Andere middelen waren nodig. Het ging erom de mening van de groep-Rijkens op het bord van J.F.K. te krijgen voor meneer Luns zou arriveren. Mijn realiteitszin ten opzichte van prins Bernhard was sinds 1936 in Le Hohwald aanzienlijk aangescherpt. Hij leek een man die Machiavelli's dictum huldigde, dat diens axioma's niet voor amateurs waren bedoeld. Hij was iemand die bereid leek een gokje te wagen. In 1954 had hij in een hotel bij Arnhem de zogenaamde transatlantische Bilderbergconferenties van start doen gaan. De oorspronkelijke gedachte hiertoe was afkomstig geweest van een prinselijke amice, dr. Joseph H. Retinger uit Krakow, Polen, een briljante boef die bij Bernhard had bepleit dat onorthodoxe methoden dikwijls verrassende resultaten opleverden. Dus als superbeschermheer van het Rijkens-gezelschap zou hij J.F.K. moeten informeren over wat er op Nieuw-Guinea eigenlijk speelde. Ik wist in 1961 pertinent zeker dat Luns de Haagse kluit belazerde. Hij gaf de premier, het kabinet en het parlement de situatie onjuist weer. Ambassadeur E.O. baron van Boetzelaer had me zelfs toevertrouwd dat een aantal van hare majesteits ambassadeurs in het geheim bijeen waren geweest om te overleggen of het bedrog van Luns langer kon worden getolereerd. Iemand moest de leugentrein van deze minister tot staan brengen. Wie anders dan prins Bernhard? | |||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||
Ik kende de veiligheidsadviseur van J.F.K., professor Walt Rostow. Op 5 april 1961 had ik met hem een ontmoeting van een half uur op het Witte Huis, en sprak de vrees uit dat Washington, via de ambassadeur van Luns, dr. J.H. van Roijen, onvolledig en zelfs onjuist werd voorgelicht over de mogelijkheid van een derde militair conflict met In-donesië. In een memorandum van twaalf pagina's dat ik overhandigde legde ik uit dat alleen prins Bernhard de juiste man was om aanvullende informatie te geven, opdat de V.S. een evenwichtig besluit in deze zaak zouden kunnen nemen. Dit advies werd opgevolgd. Prins Bernhard, mede als spreekbuis voor de groep van Paul Rijkens, had het lef zijn nek uit te steken en de Amerikaanse president en diens medewerkers rechtstreeks te informeren hoe de kaarten tussen Den Haag en Jakarta, in tegenstelling tot Luns' hersenspinsels, in werkelijkheid lagen. De minister haalde dan ook compleet bakzeil toen hij president Kennedy bezocht en te horen kreeg dat het Nieuw-Guinea-conflict via onderhandelingen binnen de kortste keren diende te worden opgelost, resulterend in een overdracht van het laatste Nederlandse gebiedsdeel in Zuidoost-Azië aan Indonesië. Ambassadeur Elsworth Bunker heeft de gesprekken tussen Indonesië en Nederland in Amerika voorgezeten. Tijdens een zitting in de zaal van de Veiligheidsraad van de uno in New York werd op 15 augustus 1962 Nieuw-Guinea de jure aan Jakarta overgedragen.
In april 1963 zou H.K.H. prinses Beatrix in Washington de eerste steen leggen voor een nieuw ambassadegebouw. Na de mislukking van de reportage over haar bezoek aan Curaçao in 1958, besloot ik als correspondent voor enkele provinciale bladen in de V.S. die gebeurtenis bij te wonen. Ik meldde me aan bij persattaché J.A. van Houten, in opdracht van een van mijn hoofdredacteuren, Cees Meijer. Per ommegaande ontving ik een brief dat ik niet tot de plechtigheid zou worden toegelaten. Ik was razend en op 20 april 1963 zond ik koningin Juliana op paleis Soestdijk het volgende telegram: ‘Embassy in Washington prevents me to attend as representative of a Dutch newspaper the ceremony in honour of princess Beatrix laying a first stone for a new embassy in Washington. This was done at the instruction of minister Luns and represents a clear case of “détournement de pouvoir”. Neither Beatrix nor the embassy are private property of Luns or Van Roijen. I respectfully request your intervention restoring my rights as a citizen and a journalist.’ | |||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||
In 1964 zouden koningin en prins, begeleid door de prinsessen Beatrix en Irene, een staatsbezoek aan Mexico brengen. Prinses Irene viel af vanwege haar liaison met de rooms-katholieke prins Hugo van Bourbon Parma. Ik besloot voor een derde keer een poging te doen een reportage te maken over deze reis van ‘de andere pupil’ van mejuffrouw Boekhoudt. Op 12 april 1964, tijdens een rondleiding door de Ruinas de Uxmal, deed zich een gelegenheid voor de prinses voor het eerst te spreken. Zij had zich met haar filmcamera van de groep verwijderd om van enige afstand opnamen te maken, wat me een geschikt moment leek om een gesprekje met haar te hebben. Ik vertelde haar in 1942 onder de hoede van mejuffrouw Boekhoudt te zijn gekomen en hoeveel ik van Boekhoudt was gaan houden. ‘Zij is een erg lieve vrouw’ was haar eerste, wat verbaasde reactie. Ook al noteerde ik over deze ontmoeting geen exact gesproken woorden in mijn dagboek, wat me bijbleef was haar uitspraak dat zij miss B.B. als een ‘tweede moeder’ beschouwde. In een brief van 7 juli 1964 aan mij, liet H.K.H. meedelen zich ons gesprek in Mexico bij het filmen van de ruïnes nabij Mitla te herinneren.Ga naar voetnoot14 Later verraste fotograaf Jan Stevens van het nationaal persbureau me met een opname die hij van enige afstand van ons had genomen. Ik bracht deze aan mejuffrouw Boekhoudt. Nu had zij dan een foto van de twee oud-leerlingen waar zij zich het meest bij betrokken voelde.
Mijn ouders waren na tien jaar uit Zuid-Afrika teruggekeerd. Zij huurden een bungalow in Huis ter Heide van kapitein ter zee Pim Osieck, opperceremoniemeester van koningin Juliana. Van daaruit reed ik, als ik vanuit mijn woonplaats New York overkwam, dikwijls naar Baarn, om zowel mejuffrouw Boekhoudt als de familie Van Dijk te bezoeken. Ook andere sociale contacten leverden altijd weer informatie en anekdotes over de Oranjes op. De president-directeur van het anp, Jolle Jolles, die ik in 1957 als lid van de ambassade in Jakarta had leren kennen, had op Soestdijk een gesprek met koningin Juliana gevoerd over de hinder die zij altijd weer van fotografen ondervond. ‘Laatst kwam ik in het Concertgebouw een trap af met een sleep en een diadeem en werd plotseling verrast door verblindend licht van flitsende camera's. Ik dacht: daar ga je, koningin.’ Juliana had vervolgd: ‘Ik wil wel koningin zijn, of liever, ik bén koningin, maar ik ben ook moeder en moet ook moeder zijn, en wat ik zeker niet ben is filmster.’ | |||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||
Op 17 maart 1965 interviewde ik prins Aschwin zur Lippe Biesterfeld in diens werkkamer als curator voor Oosterse Kunst in het Metropolitan Museum of Art in New York City. De broer van de prins was diens intellectuele tegenpool. Uiteraard repte ik met geen woord over de jeugdzonde en het feest in het huis van de Röells. Aschwin bouwde voor zichzelf een respectabele loopbaan als wetenschapper op. Ik publiceerde ons gesprek in Het Vaderland in Den Haag en zond het hem toe, waarvoor hij met een aardig briefje bedankte. In mei 1965 waren de poppen rond de Oranjes opnieuw aan het dansen, ditmaal rechtstreeks en op de eerste plaats in het leven van Beatrix zelf. De fotograaf John de Rooy had vele weken in de bosjes bij kasteel Drakensteyn op de loer gelegen, vanuit de theorie dat de kroonprinses de huwbare leeftijd bereikte en het dus voor de hand lag dat mogelijke huwelijkskandidaten zich zouden komen presenteren. Eindelijk hoorde hij op een dag de stem van Beatrix die haar hond riep: ‘Joris, Joris!’ Even later verscheen de prinses in levende lijve aan de arm van een onbekende heer. De Rooy schoot de plaatjes van zijn leven. Het oude recept werd gevolgd. De opnames werden eerst in de Daily Express in Londen afgedrukt. Die publicatie verschafte vervolgens de hoofdredactie van De Telegraaf de gelegenheid om de foto's te publiceren, volgens de bekende, laffe strategie van het Nederlandse mediavolkje, net zoals dat gebeurde in de Greet Hofman-affaire met Der Spiegel. Den Haag beleefde grote verwarring. De rvd, welke nooit eerder was geconfronteerd met paringsdriften van vier jonge dames van koninklijke bloede, zat met de handen in het haar. Nog niemand wist dat het om de West-Duitse diplomaat Claus von Amsberg (39) ging, die dat cruciale weekeinde in de verste verte niet aan een huwelijk met de toekomstige koningin had gedacht. Claus vertrok spoedig, in gezelschap van de West-Duitse minister van Woningbouw, op reis naar Ghana. Aanvankelijk wees niets erop dat een verloving à la Grindelwald in 1936 ophanden was. Ik reed naar Baarn. Mejuffrouw Boekhoudt zei ook buitengewoon verrast te zijn. Uit recente gesprekken met haar voormalige leerlinge had zij opgemaakt dat Beatrix nog absoluut geen zin had zich te binden, laat staan dat zij over een huwelijk dacht. We realiseerden ons beiden dat de vrijage in de tuin van Drakensteyn via de wereldpubliciteit vragen opriep als: ‘Heeft de Duitse gast ook het weekeinde op het kasteeltje van de ongehuwde prinses gelogeerd?’ Miss B.B. vertelde verder dat zij uit contacten met het hof zeker wist dat koningin Juliana nog niet aan aftreden | |||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||
dacht, dus er was voor de kroonprinses geen enkele reden haast te maken met de verloving. ‘Juliana ziet haar functie nu toch echt als een roeping,’ aldus mejuffrouw Boekhoudt, ‘ook al is dit vroeger weleens anders geweest.’ De voormalige rectrice van de koninklijke klas herhaalde over de jaren dikwijls dat zij er absoluut van overtuigd was dat Beatrix een meer dan uitstekende koningin zou worden. Ik voerde dan weleens aan: ‘Maar in haar jeugd rebelleerde ze tegen alles en iedereen. Wat is er gebeurd, dat ze in het andere uiterste is vervallen? Want nu schijnt ze zich bij haar lot te hebben neergelegd.’ Mejuffrouw Boekhoudt reageerde op deze vraagtekens nuchter en bijna zakelijk. Ze was het er inderdaad volmondig mee eens dat haar kroonleerling nauwelijks nog een authentieke Oranje was. Grootmama heette eigenlijk mevrouw Von Mecklenburg Schwerin, zoals haar moeder een prinses Zur Lippe Biesterfeld was en zij zelf Beatrix zur Lippe Biesterfeld had moeten heten. Alleen via het schuifelen met papieren en stempels was Trix kunstmatig een prinses van Oranje gemaakt. Huwde zij met Claus von Amsberg, dan zou haar oudste zoon of dochter een Nederlands sprekende Duitser zijn. ‘Het wordt langzamerhand toch wel je reinste verlakkerij dat deze mensen nog iets met Willem van Oranje van doen hebben,’ zei ik dan. Dit irriteerde miss B.B. in hoge mate. ‘Wat verwacht je dan, dat Trix een persconferentie geeft en aankondigt voortaan als mevrouw Von Amsberg door het leven te zullen gaan? Wat bereik je ermee?’ zei ze. ‘U hebt ons geleerd: Be true to the highest within thee. Ik heb dit motto zeer ter harte genomen. Het individuele zelf, de identiteit, de persoonlijkheid moet echt, authentiek en in overeenstemming met de realiteit zijn, of je bent niet trouw aan de hoogste waarden. Wordt het niet tijd dat ook wij Nederlanders, als laatste der Mohikanen, volwassen worden en een einde maken aan dit sprookje, dat zo langzamerhand echt nergens meer op slaat?’ Mejuffrouw Boekhoudt keek me dan wel met affectie, maar tegelijkertijd verwonderd en een tikje medelijdend aan. ‘Ik ben langzamerhand van mening,’ zei ik tegen haar, ‘dat personen die zich lenen voor het opvoeren van de Oranjefabel anno 1965 niet alleen bezig zijn met volksverlakkerij. Wanneer je je uitgeeft voor iets waarvan je zelf uitstekend weet dat je het niet bent, ben je frauduleus bezig. Een koning die zelf maar al te goed weet dat hij misbruik maakt van de goedgelovigheid van de massa is in mijn optiek een oplichter.’ Ik | |||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||
merkte al veel te ver te zijn gegaan; wat ik zei scheen haar te kwetsen. Ik realiseerde me dat zij waarschijnlijk een der medearchitecten was geweest van het uiteindelijke besluit van haar lievelingspupil haar true self op te offeren voor een leven van toneel. Meestal eindigden deze tweespraken met de nieuwste anekdote uit de omgeving van het paleis. Juliana was op weg naar een staatsdiner, met alles erop en eraan, dus met sleep en tiara, een bezoekje gaan brengen aan een hofdame die ziek te bed lag. Bij het betreden van de slaapkamer had de majesteit gezegd: ‘Sorry dat ik mijn werkpak aan heb.’ Deze opmerking toont aan hoe de tweede koningin van Nederland over zelfspot beschikte, een eigenschap die bij haar dochter ver te zoeken zou zijn.
Beatrix en Claus zouden toch trouwen. Op 28 juni 1965 ontving het toekomstige bruidspaar de crème de la crème van de pers in een zaaltje op paleis Soestdijk. We werden overladen met informatie. Claus was de zoon van een Duitse planter in Tangayika, die gehuwd was met baronesse Von dem Bussche-Haddenhausen. Prinses Beatrix stelde haar toekomstige man met een begeleidend praatje aan ons voor. Zij benadrukte dat eerlijkheid voor haar centraal stond en impliceerde, dat de foto's van De Rooy gestolen plaatjes waren. Ik observeerde de prinses zo nauwkeurig mogelijk, tot in de kleinste details. Haar werd gevraagd of de stiekeme foto haar had geërgerd. ‘Ja, to put it mildly,’ antwoordde H.K.H. Niemand waagde het Claus te vragen of de gewraakte opname de verloving misschien had verhaast. Later zou duidelijk worden dat hij inderdaad op het moment van de wandeling met Beatrix en hond Joris allerminst overwoog om tot een papieren nazaat van Willem de Zwijger te worden gedegradeerd. De man had een veelbelovende carrière in de Duitse diplomatieke dienst voor de boeg. Het laatste wat hij in 1965 overwoog is zich te laten opsluiten achter de tralies van een koninklijke kooi. Maar de wil en overredingskracht van Beatrix zouden zegevieren. Claus werd uiteindelijk in het prins-gemaalschap geluld. Er werden gouden bergen beloofd. Later zou hij in een interview zelfs zeggen in de veronderstelling te hebben verkeerd dat hij ergens in de wereld als am-bassadeur - met Beatrix aan zijn zijde - zou kunnen worden benoemd. Hij kan dit inderdaad geloofd hebben, niet op de hoogte zijnde van hoe de Oranjemonarchie eigenlijk functioneerde. | |||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||
Op 16 februari 1966 werden twee koninklijke besluiten bekendgemaakt. Claus zou zich ‘jonkheer Von Amsberg’ mogen noemen. Hij werd bovendien tot prins der Nederlanden gebombardeerd. Op 10 maart volgde de huwelijksinzegening te Amsterdam, compleet met rookbommetjes, een Gouden Koets en geschreeuw van ‘Claus raus’. Op 1 april 1966 schreef mejuffrouw Boekhoudt me in New York zeer verrast te zijn geweest dat zij voor haar verjaardag op 24 maart vroeg in de ochtend een gelukstelegram had ontvangen van Beatrix, die met Claus op huwelijksreis in Mexico was. Zij vertelde ook bij de huwelijksplechtigheid in Amsterdam achter een pilaar te zijn neergezet, zodat zij absoluut niets van de plechtigheid had kunnen zien. Pas later, bij een herhaling op televisie, had zij de eedaflegging door haar meest dierbare leerling kunnen volgen. In oktober 1966 was ik met een nos-televisieteam in Indonesië. Het waren de laatste maanden van het presidentschap van Soekarno. Ik interviewde en filmde hem op 12 oktober 1966 op het Istana Merdeka in Jakarta. Van tevoren had ik het militaire gezag benaderd via kolonel Sutikno Lukitodisastro, de rechterhand van generaal Soeharto, die in een sluipende machtsovername steeds meer de dienst begon uit te maken in het land. Ik wilde Bung Karno de vraag stellen of hij Claus en Beatrix in Indonesië zou willen uitnodigen, maar wilde voorkomen dat, als de president hier grif op in zou gaan - zoals ik verwachtte - hij later door het militair gezag op de vingers zou worden getikt. Ook lichtte ik vooraf de Nederlandse ambassadeur mr. E.L.C. Schiff in. Het groene licht kwam ook van hem. President Soekarno reageerde spontaan en zei voor de nos-camera het toe te juichen als het kroonprinselijk paar als gasten van Indonesië op bezoek zou komen. Bij het horen van dit nieuws in Baarn had mejuffrouw Boekhoudt direct tegen zichzelf gezegd: ‘Dat heeft Wim gefixt.’ Het zou echter nog dertig jaar duren voor Beatrix überhaupt voet op Indonesische bodem zou zetten. Dat gebeurde 25 jaar nadat Bung Karno was overleden. Op de receptie ter ere van het huwelijk van prinses Margriet met Pieter van Vollenhoven sprak de toenmalige ambassadeur in Den Haag - de heer Sudjarwo Tjondronegoro, een jarenlange vriend van mij - met prinses Beatrix over de door mij aangekaarte reis naar Jakarta. Zij zei er veel zin in te hebben, ‘Want ik ben nog nooit ten Zuiden van de equator geweest.’ ‘En Suriname dan?’ vroeg de ambassadeur. | |||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||
‘Paramaribo ligt boven de equator,’ antwoordde zij. Een jaar later kruiste mijn pad onverwacht opnieuw dat van prins Bernhard. Soms reisde ik naar Taxco in de bergen, enkele uren rijden vanuit Mexico City, om mijn vriendin Claire Bonebakker te bezoeken. Zij woonde in een villa buiten het stadje, hoog op een berg met een weelderige tuin, waar zij ‘paying guests’ ontving. Op een namiddag gaf Claire een fotoalbum om in te bladeren, waarin ik tot mijn onuitsprekelijke verbazing een aantal opnamen tegenkwam van Z.K.H. prins Bernhard, met een niet nader geïdentificeerde Mexicaanse ‘prikkelpop’, het Afrikaner woord voor pin-up. Het stel had een aantal dagen bij Claire - buiten bereik van camera's - de bloemetjes rustig buiten kunnen zetten. De prins had een geelgekleurde Corvette gehuurd. Vanuit Claire's paradijsje hadden ze tochten gemaakt en zich zeer geamuseerd. Begin 1970 deden geruchten de ronde dat de gezondheidstoestand van president Soekarno snel achteruit ging. Soeharto, die hoogverraad had gepleegd en met behulp van de cia de macht had gegrepen, had zijn voorganger onder huisarrest geplaatst en dermate geïsoleerd - ook van zijn naaste familie -, dat deze van eenzaamheid wegkwijnde. Ik besloot Ratna Sara Dewi, zijn Japanse echtgenote die met dochtertje Karina (3) in Parijs woonde, een bezoek te brengen. Ik kon niet voorzien dat ik met deze kennismaking het Parijse circuit van prins Bernhard was binnengekomen, waar ik geen belangstelling voor had en nog minder op uit was geweest. Dewi kende ‘tout Paris’. Zij genoot aanzienlijke populariteit. Bij een gesprek met J.F.K.'s voormalige perschef op het Witte Huis - Pierre Salinger, die ook sedert jaren in de Franse hoofdstad woonde - was ook zijn reactie: ‘Hulde hoe deze Japanse schoonheid zich hier alleen staande heeft weten te houden.’ Op 20 juni 1970 overleed Soekarno. Dewi kocht in 1971 Villa Rajada nabij Gland aan het meer van Genève; een architectonisch wonder dat aan de familie Rockefeller had toebehoord. Ik heb er die jaren regelmatig, soms ook met mijn vrienden, gelogeerd. Spoedig bleek dat Karina in Parijs op school zat met het dochtertje van prins Bernhard, verwekt bij diens vriendin Hélène Grinda, de dochter van een chirurg uit Nice. Ik informeerde die dagen maar één man: Carel Enkelaar, programmadirecteur van de nos, met de afspraak dat we er geen ruchtbaarheid aan zouden geven en waar we ons aan hebben gehouden. Prins Bernhard is feitelijk meer dan eens door het oog van de naald | |||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||
gekropen. Daarbij heeft hij veel te danken aan de grootmoedigheid van zijn schoonmoeder, Wilhelmina. De adjunct-hoofdredacteur van De Telegraaf, J.G. Heitink, vertrouwde me eens toe al in 1962 op de hoogte te zijn geweest van de liaison tussen Bernhard en Hélène Grinda. Ook de Nederlandse ambassade in Frankrijk was geïnformeerd. G.W. baron Bentinck was in die dagen werkzaam bij de navo, in 1962 nog in Parijs gevestigd. Er was een foto in de krant verschenen waarbij Bernhard met een hand in de boezem van een dame zat. Heitink waarschuwde Bentinck, die de foto voor vijftigduizend gulden kocht. Het negatief werd in een gesloten couvert aan prinses Wilhelmina overhandigd, die het geld grif neertelde. Heitink voegde eraan toe, dat op de dag dat Wilhelmina in 1962 overleed, hij opnieuw bezig was te helpen voorkomen dat een voor prins Bernhard belastende foto het land zou binnenkomen. ‘Dit was een onjournalistieke daad,’ aldus collega Heitink, ‘maar ik moest dit uit respect voor Wilhelmina wel doen.’Ga naar voetnoot15 Eens nodigde Bob van Dijk, toen hoofdredacteur van Story, me uit voor een lunch in Kraantje Lek. Hij vertelde daarbij dat hij alle foto's betreffende de vriendin en de dochter van de prins in Parijs opkocht om te helpen voorkomen dat zij hier zouden worden gepubliceerd. Van Dijks nobele gebaar geeft een ander kijkje op het beleid van zogenaamde rod-delbladen dan het gangbare.
Intussen groeide de vriendschap met Dewi Soekarno. Zij woonde in ‘Nieuwspoort’ de presentatie bij van Den vaderland getrouwe, mijn boek over het dekolonisatieproces in Indonesië. De vpro zond er televisiebeelden van uit, ook van een diner die avond in het Okura Hotel. Bernhard, die wist dat zijn dochter in Parijs in dezelfde klas zat als Karina Soekarno, begon zich zorgen te maken over het mogelijk uitlekken van dit geheim. Hij organiseerde het zo dat Dewi, tijdens een diner aan het slot van een jachtpartij bij vrienden nabij Straatsburg, zijn tafeldame zou zijn. Z.K.H. bracht het gesprek op mij en merkte op dat ik een journalist was die zaken wist die hij niet behoorde te weten. Het was mevrouw Soekarno onmiddellijk duidelijk dat Z.K.H. op het bestaan van zijn dochter in Parijs doelde, waarover reeds de nodige berichten en foto's in Frankrijk waren verschenen, zoals in Paris Match. Dewi vertelde de prins te hebben geantwoord: ‘Mijn man beschouwde hem als een lid van de familie,’ waarop men het onderwerp van conversatie liet rusten. | |||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||
De prins moet geweten hebben dat mevrouw Soekarno en hij in Parijs veel gemeenschappelijke vrienden hadden, zoals het echtpaar Edmond de Rothschild, waardoor het gevaar van publiciteit alleen maar toenam. Ik kende echter ook andere bekenden uit het Franse circuit van Z.K.H. Aanzienlijk langer dan Dewi kende ik in New York baronesse Jacqueline de Gunzburg, die de zomers naar Frankrijk ging. Zij woonde dan De Rothschilds picknicks bij, waar ook prins Bernhard en zijn dochter aan deelnamen. Niemand verwonderde zich erover dat het meisje Z.K.H. met ‘pappie’ aansprak. Niemand in Frankrijk besteedt in deze kringen aandacht aan dit genre privé-zaken. Jarenlang werd in Parijs bijvoorbeeld met geen woord gerept over de onbekende dochter van president François Mitterand. Men zou ook in Washington veel van deze attitude kunnen leren. Een aardig detail in dit verband is, dat mevrouw De Gunzburg eveneens bevriend was met minister Joseph Luns. Hij kwam weleens bij haar op Park Avenue theedrinken. Jacqueline had bij mij in Amsterdam gelogeerd, had ook mijn moeder ontmoet, en wilde hierover vertellen, maar alleen al het noemen van mijn naam bracht bij deze meneer een reactie teweeg alsof er een voetzoeker onder zijn stoel was afgegaan. Dit amuseerde madame in hoge mate. Mij echter een stuk minder, omdat het het zoveelste bewijs was dat hij zijn eigen Nieuw-Guinea-debacle nog altijd niet had verwerkt. Beatrix en Claus beleefden begin jaren zeventig betrekkelijk rustige en probleemloze jaren op kasteeltje Drakensteyn in Lage Vuursche. De mediaschijnwerpers bleven voornamelijk op Soestdijk gericht. Mejuffrouw Boekhoudt volgde het wel en wee van haar lievelingsleerling op de voet en liet zich weleens ontvallen dat zij verlangend was Trix en haar gezin terug te zien. Dan schreef ik voor terugkeer naar New York naar Lage Vuursche, dat ik tegen miss B.B. had gezegd: ‘Waarom belt u haar dan niet op en maakt u geen afspraak voor en bezoekjet’ Maar zij antwoordde dan strijk-en-zet: ‘Dat zou tegen het protocol zijn.’ ‘Hemeltje,’ antwoordde ik, ‘zij ziet u als een tweede moeder...’ Mejuffrouw Boekhoudt heeft nooit die drempel tussen haar en leden van het Huis van Oranje in haar mind kunnen wegpoetsen, wat ik altijd buitengewoon curieus heb gevonden. Meer dan eens heb ik de prinses geschreven dat de voormalige rectrice van haar Baarns Lyceum klasje verlangend was haar terug te zien. Zij reageerde hier steeds buitengewoon welwillend op.Ga naar voetnoot16 Wanneer ik dan | |||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||
weer uit New York kwamen Baarn bezocht, vertelde mejuffrouw Boekhoudt met veel enthousiasme dat zij een dagje op Drakensteyn was geweest. Een jongen moest eerst zijn fluitles afmaken voor hij te voorschijn mocht komen. Voor een andere zoon had zij een brandweerauto meegebracht. Maar het hoogtepunt vormde steeds het bijpraten met de prinses. Ik luisterde dan naar wat zij allemaal vertelde en concludeerde allereerst dat ik juist had gehandeld door H.K.H. te schrijven en het weerzien te hebben bevorderd. Ik overwoog dit steeds met zorg: of een interventie mijnerzijds behoorlijk was, maar dan was er altijd weer die interne ‘homunculus’, het kleine mannetje binnen het brein dat me influisterde: ‘Het is goed, doen.’ Wanneer ik dan later constateerde hoe intens zij van de ontmoeting met Trix had genoten, en uit het gesprek kon opmaken dat zij beiden nog altijd evenveel van elkaar hielden, was ik tevreden gehandeld te hebben zoals ik gedaan had. Overigens schreef ik vrijwel niets op over wat ik hoorde. Bij een van deze bezoekjes begin jaren zeventig had miss B.B. een lange wandeling met prins Claus door de tuin van Drakensteyn gemaakt. Ik meen me te herinneren dat ze Duits hadden gesproken. Claus scheen zijn hart te hebben gelucht over zijn zeer moeilijke positie van tweede viool naast zijn echtgenote, die immers was voorbestemd majesteit te worden. Zijn vrouw was dag in dag uit in de weer met haar bezigheden, en bedisselde letterlijk alles wat los- en vastzat in huize Drakensteyn, en joeg daarbij regelmatig iedereen om haar heen in de gordijnen. De prins voelde zich belemmerd, gekortwiekt en gekooid. Hij had nu eenmaal niet het karakter van zijn schoonvader, die op Soestdijk onbetwist de dienst uitmaakte. Maar Juliana was dan ook een ander uiterste vergeleken bij Beatrix. De koningin reageerde op Bernhard zoals Claus op Beatrix. De conclusie van de wandeling van miss B.B. met Claus was, zoals zij dit voor me samenvatte: ‘Als hij niet iets zinnigs te doen krijgt, dan gaat het absoluut mis met hem.’ Mejuffrouw Boekhoudt kende Beatrix voldoende om te hebben geconstateerd dat zich in Leiden een opmerkelijke verandering had voorgedaan in het optreden van de kroonprinses. Zij achtte de invloed van het Leidse studentenmilieu, met elkaar de loef afstekende jongedames van goede huize, als funest geweest voor haar eertijdse pupil. Zij had Trix steeds als uitzonderlijk spontaan gekend. Tegen mij zei mejuffrouw Boekhoudt weleens: ‘Jullie zijn in dit opzicht hetzelfde. Jullie flappen er meteen uit wat jullie denken. Het is verstandiger om terughoudender te zijn.’ Onze vertrouwelinge zag echter met zorg een | |||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||
andere verandering zich bij Trix voltrekken, in de richting om het Oranjespektakel steeds meer als een bloedserieuze affaire te gaan beschouwen. Ook voelde zij dat de prinses geleidelijk aan verhardde. Het was haar bijvoorbeeld ter ore gekomen, dat als een der prinsen in de auto lastig was, Beatrix niet aarzelde hem uit de auto te zetten en langs de smalle weg naar Drakensteyn te laten teruglopen. Miss B.B. ondernam een omzichtige interventie, om aan te geven dat het haar riskant leek om via een zo rigoureuze maatregel een zoon aan de gevaren van de straat over te leveren. Bijna nonchalant antwoordde Beatrix: ‘Er is helemaal geen gevaar wanneer de route niet van tevoren bekend is, zoals bij werkbezoeken en officiële gelegenheden.’ De prinses dacht kennelijk aan de persoonlijke veiligheid van leden van het Koninklijk Huis, terwijl miss B.B. op roekeloos rijdende automobilisten doelde. Zij chauffeurde zelf ook nog altijd haar Austin en wist maar al te goed hoe onveilig het tweebaans landweggetje na de afslag richting Lage Vuursche feitelijk was.
In 1973 maakte het kroonprinselijk paar voor het eerst een reis van tien dagen naar de Sovjet-Unie. Zij werden daarbij van Sovjet-zijde begeleid door de nieuw benoemde ambassadeur in Den Haag, Aleksandr Romanov, en zijn vrouw. Beide echtparen zouden over de jaren uitstekend bevriend blijven, kennelijk tot ergernis van de inlichtingendiensten en Washington. Het bezoek aan de ussr werd een succes. Ik was zelf in 1971 samen met de Club van Rome in Moskou beginnen te werken en zou via tal van contacten het nodige over deze prinselijke reis horen. Er had bijvoorbeeld een ontmoeting en een vrij lang gesprek plaatsgehad met de top van het Sovjet-vrouwencomité in Moskou. Voorzitster was de eerste vrouw in de ruimte, de kosmonaute Valentina Tereshkova, die ik later ook zou leren kennen. De vice-voorzitster, Olga Chechotkina van Pravda, ontmoette ik reeds in 1957 in Indonesië, toen we beiden met president Soekarno door de archipel reisden. Olga vertelde me over de ontmoeting met Beatrix en Claus het volgende. Tijdens de discussie met de Sovjet-dames kwam ter sprake dat vrouwen in de ussr dikwijls mannenwerk deden. Vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen alle beschikbare mannen naar het front werden gestuurd, was deze traditie ontstaan. Claus intervenieerde. Hij zei van mening te zijn dat de primaire taak van de vrouw bij het gezin behoorde te liggen. Deze opmerking amuseerde de Sovjet-dames. Ze keken naar Beatrix voor een reactie, maar die bleef uit. | |||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||
Valentina Tereshkova besloot tot een gewaagde vraag. Als prins Claus deze mening was toegedaan, waarom was hij dan met een toekomstige koningin getrouwd? Z.K.H. had zich in een precaire positie gemanoeuvreerd. Hij antwoordde echter zonder blikken of blozen dat hij was getrouwd om een gezin te stichten en kinderen te krijgen. Alle aanwezigen realiseerden zich dat het de hoogste tijd was om van onderwerp te veranderen. In Leningrad toonde men het prinselijk paar een film over het Duitse beleg van de stad, dat negenhonderd dagen had geduurd. De bezoekers waren diep onder de indruk. Beatrix keerde naar het gastenverblijf terug in een auto begeleid door de burgemeester. Claus bevond zich in een wagen samen met ambassadeur Romanov. De prins staarde stil voor zich uit en kreeg tranen in zijn ogen. ‘Ik dank de hemel dat ik als Duitser niet verantwoordelijk ben voor het leed dat de mensen in Leningrad is aangedaan,’ zei hij tegen zijn Sovjet-begeleider. Deze reactie van de man van Beatrix riep in herinnering hoe haar vader een incident uit de Tweede Wereldoorlog aan zijn biograaf Alden Hatch vertelde. De koninklijke familie was na de inval van de Duitsers naar Londen afgereisd, maar prins Bernhard keerde, ondanks een bevel van koningin Wilhelmina om dit niet te doen, met een Frans oorlogsschip stiekem naar Zeeuws-Vlaanderen terug. Hij zag daar een colonne vrachtauto's, volgeladen met nsb'ers, op weg naar Frankrijk. Ze waren gearresteerd en zouden berecht worden. De prins hield de colonne tegen en riep uit: ‘Wat is dit voor nonsens, laten we ze hier op de plaats rust doodschieten.’ Een adjudant van Z.K.H. zei dat dit niet mogelijk was. ‘Waarom niet?’ riep Bernhard. ‘Wij moeten ons niet als nazi's gedragen. Ze moeten voor de krijgsraad komen.’ Bernhard legde zich erbij neer, maar merkte in zijn biografie op er altijd spijt van te hebben gehad de daad niet bij het woord te hebben gevoegd, want de karrevracht nsb'ers was na de capitulatie van Frankrijk naar Nederland teruggegaan en had vijf jaar de gelegenheid gekregen de natie namens Hitler te terroriseren. De twee belangrijkste mannen in het leven van Beatrix verschilden van elkaar als dag en nacht.
Op 15 oktober 1974 zou ik het prinselijk paar opnieuw ontmoeten, ditmaal tijdens een Club van Rome-vergadering in het Hilton Hotel in West-Berlijn. Claus en Beatrix woonden een aantal van de redevoeringen van afgevaardigden uit de hele wereld bij. Vanaf mijn plaats bestudeerde ik | |||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||
het eigenlijk ontevreden en verveelde gezicht van de kroonprinses, wat me verwonderde. Een moment viel er te veel licht van een lamp met een televisiecamera op haar gezicht. Onmiddellijk wuifde zij de man met een geïrriteerd gebaar weg. Ik wilde deel II van Grenzen aan de groei, die dagen bij Bruna uitgekomen, aanbieden. Ik wendde me tot dr. J.G. de Beus, de ambassadeur in Bonn die hen begeleidde. Ik kende hem als permanent vertegenwoordiger bij de uno in New York en verwachtte dat het snel geregeld zou worden. ‘Geeft u de beide boeken maar aan mij,’ aldus de ambassadeur, ‘dan zal ik ze overhandigen.’ Ik liet deze meneer in zijn vet gaar koken. Ik vermoedde al, zoals later ook zou blijken, dat de ‘rode kaart’ van Luns me hier voor de zoveelste maal parten speelde. Bij de eerst volgende pauze stevende ik op hen af. Claus stond meteen op, daarin pas later aarzelend door Beatrix gevolgd, die een houding aannam alsof ze mijn optreden eigenlijk ongepast vond. Op een heel speciaal toontje zei ze: ‘Dag meneer Oltmans.’ Ik had de neiging te antwoorden: ‘Dag juffrouw.’ In ieder geval namen ze beiden een exemplaar van mijn nieuwe boek zonder verder morren in ontvangst. Wellevendheid is bepaald niet de sterkste kant van mevrouw Beatrix. Het is een ander vervelend Zur Lippe-trekje. Het houdt ook verband met miss B.B.'s waarschuwing zich niet te snel tot een op- of aanmerking te laten verleiden. In het concertgebouw werd Beatrix aan een bestuur voorgesteld: ‘... en dit is de burgemeester van die en die plaats.’ ‘Wat doet die hier?’ was de reflex van Beatrix. ‘Die is ook lid van het bestuur.’ Of zij staat in een lift in Tokyo en wil het woord richten tot iemand die in gesprek is met Claus. ‘Ik spreek tegen u,’ zegt deze Oranje dan maar even op een vermanende toon, in aanwezigheid van de ambassadeur en andere diplomaten. Ieder vogeltje zingt nu eenmaal zoals het gebekt is, maar in dit opzicht is de huidige koningin bepaald minder charmant dan ze lijkt. Willem van de Berge, jarenlang de functionaris bij de rvd die het Juliana altijd zo aangenaam mogelijk probeerde te maken omdat hij wist dat de koningin een hekel had aan opdringerige fotografen, zei me eens dat hij Beatrix voldoende had leren kennen om onmiddellijk af te treden als zij koningin Juliana zou opvolgen. Willem liet er in 1980 geen gras over groeien. Vrijwel meteen na de inhuldiging van de nieuwe majesteit verdween hij van het koninklijk toneel. Soms vermoed ik dat de toenmalige kroonprinses, die als opgroeiende jonge vrouw veel met haar vader optrok, niet alleen beschikt over een | |||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||
aantal van diens fundamentele karaktertrekken, maar bovendien veel van diens onhebbelijkheden als acceptabel is gaan beschouwen. De eerste keer dat ik vader en dochter samen op reis tegenkwam was in 1963, bij de begrafenis van J.F.K. in Washington. Ik was die ochtend op het Witte Huis en zag de prins, de 25-jarige Beatrix, generaal Charles de Gaulle en keizer Haile Selassie van Ethiopië samen naar buiten komen om de affuit met de kist van de vermoorde president lopend te volgen. Ook generaal A.H. Nasution, die namens president Soekarno was gekomen, bevond zich in hun buurt. Prins Bernhard vond het de gewoonste zaak van de wereld om tijdens een diner in Parijs een tweedehands vliegtuig te koop aan te bieden, en merkte niet dat de lokale chic hier de wenkbrauwen over optrok. Over de jaren was Z.K.H. zich als even onschendbaar gaan zien als zijn echtgenote, wat tot de gigantische misrekening van de Lockheed-affaire zou leiden. Hij leek Oost-Indisch doof voor het feit dat zijn pers in topkringen sterk achteruit ging. Hij sprak tegen biograaf Hatch over ‘een gelukkig gesternte’ en ‘een behoorlijke dosis zelfvertrouwen, oceanen van charme en het gestel van een grizzly.’ In 1976 liep prins Bernhard eindelijk frontaal tegen de lamp. De nazaten van Willem de Zwijger raakten in totale paniek - behalve koningin Juliana, die zich ontpopte als een blok graniet in de branding. De dame die op kasteel Warmelo steeds was besproken als lichtelijk gaga, die men volgens hen wellicht beter naar de Ursulakliniek voor zenuwpatiënten in Wassenaar zou kunnen overbrengen, toonde het vaderland en de wereld uit welk hout zij was gesneden. Zij was het die, met een onvoorstelbare standvastigheid van karakter, het Oranjetheater veilig door de Lockheedstorm heen loodste opdat het tot in het derde millennium in functie zou kunnen blijven. Beatrix was 38 jaar toen haar vader ten aanschouwe van de hele wereld van zijn voetstuk viel. Nooit eerder werd zij zo diep geraakt door een gebeurtenis waar zij zelf part noch deel aan had, maar waar zij nolens volens ten nauwste bij betrokken was. Dat was weer een van die momenten uit haar leven dat zij terugviel op de vertrouwensrelatie uit haar jeugd: mejuffrouw G. Büringh Boekhoudt. Zij stapte op Drakensteyn in haar auto, ditmaal zonder begeleidende rechercheur, en reed naar Amaliagaarde in Baarn, waar haar toen 83-jarige beschermvrouwe woonde. Het was voor haar in die kritieke situatie vrijwel de enige plek die zij kende waar zij in alle veiligheid haar hart kon uitstorten, en waar zij begrip en wijsheid zou vinden over hoe deze nieuwe rampzalige ontwikkeling in haar fami- | |||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||
lie te hanteren. Het werd een urenlang, openhartig bezoek, waarvan de inhoud nooit bekend zou worden. Onkundig van genoemde ontmoeting reed ook ik de volgende dag naar Baarn en vond Aunty in tranen. Zij leefde helemaal met haar voormalige pupil mee. Ik begreep dat het Lockheed-schandaal een catastrofaal effect op de troonopvolgster had gehad. De sfeer op Soestdijk was explosief. De vier prinsessen hadden afgesproken dat steeds een van hen aanwezig zou zijn in een poging de lieve vrede in het ouderlijk huis te bewaren. Den Haag greep weer naar het vaste middel in een moment van crisis, en benoemde, net als bij de Greet Hofmans-affaire in 1956, een driemanschap om te proberen de internationale blamage voor de Oranjes tot een minimum te beperken. Beatrix bevond zich tussen twee vuren. Zij was altijd idolaat geweest van haar vader en had een schijnbaar onverwoestbare psychologische band met hem opgebouwd. Deze was nu in duigen gevallen. Met haar moeder had de kroonprinses weinig gemeen. Je was koningin of je was het niet. Het ging niet aan om deze van God gegeven positie te relativeren, zoals haar moeder kon doen, laat staan om koninklijke plichtplegingen als ‘apekool’ te omschrijven. Geen wonder dat de kroonprinses zich onder de omstandigheden niet tot haar eerste maar tot haar tweede moeder, miss B.B. wendde. Oud-minister dr. Sicco Mansholt vertelde me eens met koningin Juliana een gesprek op Soestdijk te hebben gevoerd waarin hij zich liet ontvallen dat hij zich eigenlijk republikein voelde. Waarop de majesteit zonder blikken of blozen antwoordde: ‘Ach meneer Mansholt, als ik geen koningin was, zou ik ook republikein zijn.’ Voor Beatrix is een dergelijke relativerende uitspraak een anathema. Toch betoonde koningin Juliana zich bij de Lockheed-affaire ‘every inch a queen’ en gaf premier Joop den Uyl onomwonden te kennen dat, indien haar man zich voor een rechter zou moeten verantwoorden, dit haar onmiddellijke aftreden ten gevolge zou hebben. Beatrix sloot zich bij het standpunt van haar moeder aan. Met een negenjarige kroonprins in spe, Willem-Alexander, liet deze vorm van chantage Den Uyl nauwelijks ruimte om het recht zijn loop te laten nemen. Juliana heeft in 1976 prins Bernhard van een totale vernedering gered. De rollen werden omgedraaid. Terwijl Bernhard zijn vrouw veertig jaar vrijwel permanent had platgewalst en altijd een grote mond tegen haar had opgezet, was zij het die ervoor zorgde dat hij zich later nog enigermate in de wereld zou kunnen vertonen. Mensen zijn nu eenmaal kort | |||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||
van memorie. Nadat Richard Nixon de grootste presidentiële vernedering in de Amerikaanse geschiedenis had ondergaan, zou hij 25 jaar na zijn afzetting als ‘groot staatsman’ ten grave worden gedragen. De koppen in de kranten over Lockheed waren nauwelijks droog of er dreigde een nieuw drama voor de Oranjes. De tekenen wezen erop dat Bernhards tweede huishouding in Parijs in de publiciteit zou komen. Ton van Dijk, hoofdredacteur van Nieuwe Revu, en ik vlogen samen naar Hamburg voor een gesprek met de hoofdredacteur van Der Stern, Henri Nannen. Op 10 februari 1976 werd aldaar besloten, dat we zouden proberen het verhaal van Hélène Grinda in kaart te brengen. Ik zou de reportage in Parijs samen met sterverslaggever Gerd Heidemann gaan schrijven. Honorarium: veertigduizend dollar. De heer Nannen benadrukte geen belangstelling te hebben voor ‘eine Fögelgeschichte’, dus een verhaal over een prinselijke bijzit. Er zou moeten worden aangetoond dat de Lockheed-smeergelden nodig waren geweest voor het financieren van de tweede vrouw en dochter. Dewi Soekarno vertelde dat de kinderen in de Franse Alpen waren. Zij zaten op een skischooltje dat ‘Le petit prince’ heette, in La Clusaz. Ton van Dijk zond fotografen, die een probleem ondervonden bij het identificeren van de dochter van de prins. Allemaal droegen zij skikleding en skimutsen. Zoek dan maar eens uit wie wie is. Op 11 februari 1976 vloog ik naar Parijs en nam als altijd een kamer in Hotel Vendôme. Heidemann voegde zich bij me en op 12 februari zaten we samen aan het ontbijt. Na een gesprek van drie kwartier wist ik absoluut zeker dat ik met deze man nooit samen wilde werken. Ik zegde meteen de overeenkomst met Der Stern op.Ga naar voetnoot17 De voorwaarde van het Duitse weekblad - aan te tonen dat de prins het Lockheed-geld nodig had gehad voor de Parijse menage van zijn vriendin - was bovendien onuitvoerbaar. Mevrouw Grinda was omringd door gefortuneerde familie en vrienden, zoals ook Dewi Soekarno onmiddellijk benadrukte, zodat de eis van Der Stern neerkwam op een ‘mission impossible’. Dewi was enigermate bevriend met Jean Noël Grinda. Henri Roussel, een zwager van Hélène, was een jachtvriend van de prins en behoorde tot de meest gefortuneerde Franse industriëlen. Ook baron Stanislav Le Jeune was zeer populair in uitgaand Parijs. Hij was voor Bernhard op de bres gesprongen en had diens dochter Alexia (eigenlijk Zur Lippe) zijn naam (Le Jeune) gegeven. | |||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||
Op 21 februari 1976 zou de skiklas per trein op het Gare de Lyon terugkeren, en wellicht zou dat een geschikt moment zijn om de gewenste foto's te nemen, want de ouders zouden de kinderen ongetwijfeld afhalen. Maar na ondubbelzinnig duidelijk te hebben gemaakt dat het onbegonnen werk zou zijn om Lockheed met het reilen en zeilen van Hélène Grinda in verband te brengen, adviseerde Dewi: ‘Waarom ga je niet naar Bernhard zelf? Je weet, ik heb in Staatsburg met hem over jou gesproken en hij haat jou. Hij beschouwt je als een troublemaker. Nu heb je een ideale gelegenheid hem voor eenvalstrik te behoeden. Je kunt hem waarschuwen voor de plannen van Der Stern en Nieuwe Revu. Hij zal je graag de veertigduizend dollar betalen indien je de reportage niet schrijft.’ Ik geef toe, ik had zeer ambivalente gevoelens jegens de Hélène Grinda-reportage. Voor mij stond de dochter centraal die door het leven zou moeten gaan als iemand die zij niet was. Zij was niet de dochter van baron Le Jeune, maar van prins Bernhard. Inderdaad bracht Dewi me op de gedachte dat het komende verhaal alleen van historisch belang zou kunnen zijn indien we Bernhard zover zouden krijgen ermee voor de draad te komen. Ik lichtte Ton van Dijk in dat we het plan samen met Der Stern konden vergeten en dat de enige acceptabele optie was, zelf naar Soestdijk te gaan. Vanuit Hotel Vendôme nam ik telefonisch contact op met de toenmalige directeur van de rvd, Gijs van der Wiel. Ik legde uit dat de affaire van de prinselijke dochter in Parijs op springen stond. ‘Ach,’ zei hij, ‘er circuleren al zoveel verhalen over verschillende dames van de prins.’ Ik maakte snel duidelijk dat het om een ernstige zaak ging, die in het zog van de Lockheed-affaire als een doodsklap zou kunnen aankomen, tenzij Bernhard er in een mea culpa mee voor de draad zou komen. De Oranjes beweren immers altijd dat zij zich niet tegen de roddelpers kunnen verdedigen? Ik wilde de prins de gelegenheid geven zijn verhaal te vertellen, waarmee hij de roddelaars bij voorbaat de wind uit de zeilen zou nemen. Van der Wiel en ik spraken af elkaar de volgende dag na aankomst van het klm-toestel uit Parijs bij de muziekwinkel op de C-pier van Schiphol te ontmoeten. Ik legde de voorlichter van het Koninklijk Huis op de afgesproken plaats en op het afgesproken uur uit, dat wanneer de affaire van de dochter in Parijs via het roddelcircuit bovenop de negatieve Lockheed-publiciteit zou komen, misschien zelfs verhapstukt en onwaar omdat Z.K.H. zelf de lippen stijf op elkaar hield, dit de genadeslag zou kunnen worden. Daarentegen zou wellicht juist op dit moment door hem- | |||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||
zelf verteld het menselijke aspect van het bestaan van Alexia weleens in zijn voordeel kunnen werken, en ook Alexia zou worden verlost. Ik pleitte er dus krachtig voor met het Grinda-verhaal voor de draad te komen, en het niet aan roddeljournalisten over te laten. Gijs voelde zich in de tang genomen. Zou hij premier Den Uyl niet inlichten, dan kon hij in de problemen komen, en lichtte hij het Catshuis wel in, kwam hij zeker in de nesten. Hij zegde toe naar Den Uyl te zullen gaan en ook contact met prins Bernhard te zullen hebben. We zouden elkaar die middag om 16.00 uur opnieuw ontmoeten, ditmaal in het Promenade Hotel in Den Haag. Hij arriveerde verlaat in zijn donkergroene Volvo en ons overleg werd voortgezet. Gijs van der Wiel was na overleg met Den Uyl en de prins tot de conclusie gekomen dat het inderdaad het beste zou zijn indien ik zelf naar Soestdijk zou gaan. Voor mij had dit uiteraard alleen zin indien Z.K.H. nu bereid was mee te werken, zoals de hoofdredacties van Nieuwe Revu en Der Stern zich dit voorstelden, namelijk door het bestaan van zijn dochter in Parijs uit de doeken te doen. Dan zou er zelfs uit kunnen worden afgeleid dat het zeer waarschijnlijk was dat Z.K.H. naar extra fondsen had gezocht om aan zijn verantwoordelijkheden in Parijs tegemoet te komen. Gijs wilde niet bevestigen dat de prins met de billen bloot zou gaan, maar hij gaf me wel diens directe lijn op Soestdijk, waarbij ik zijn particulier secretaris Ted Vernède zou kunnen spreken. Ik belde vanuit een cel in de hal van het hotel naar paleis Soestdijk. Ik bepleitte bij Vernède dat ‘honesty the best policy’ was, en dat ik inderdaad met de prins zou willen spreken om een gefundeerd en verantwoordelijk verhaal te kunnen publiceren. ‘Deze reportage is te belangrijk om bij het schrijven ervan geen kennis te nemen van de lezing van de man waar het om gaat,’ zei ik. ‘Denkt u niet dat het te laat is?’ vroeg Vernède. ‘Het is nooit te laat om de feiten op een rij te zetten, al is spoed geboden,’ antwoordde ik. ‘Waarom doet u dit, u bent zelf journalist?’ vroeg Vernède. Ik adviseerde namelijk om voorlopig de dochter vanuit het skischooltje in de Franse Alpen in veiligheid te brengen, om te voorkomen dat er op dit moment weer allerlei wilde verhalen zouden gaan circuleren, opgehangen aan plaatjes van een nietsvermoedend meisje van negen op ski's in La Clusaz. Wanneer het verhaal van het bestaan van het meisje er eenmaal was, zouden er reguliere foto's kunnen worden genomen van de prins, zijn Parijse vriendin en hun dochter. | |||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||
Later die avond, en na kennelijk uitvoerig met de prins te hebben overlegd, belde Vernède me opnieuw thuis in Amsterdam-Noord. In principe was hij bereid nog die avond een ontmoeting met prins Bernhard te regelen. Maar tegelijkertijd peilde hij naar hoeveel ik wist over het bestaan van Alexia Le Jeune. Geleidelijk aan werd duidelijk dat Z.K.H., ook al zou ik naar Soestdijk gaan, er niet over dacht een interview te geven, laat staan dat hij zijn relatie met Hélène Grinda en het bestaan van Alexia zou toegeven. Het had dus geen zin om een gesprek met de prins onder vier ogen op touw te zetten, want als hij sprak, zou dit slechts ‘off the record’ zijn. Op 14 februari 1976 woonden Wim Klinkenberg en ik een redactievergadering bij van de Nieuwe Revu, onder voorzitterschap van Ton van Dijk. Prins Bernhard bleek reeds via oud-premier Jan de Quay en de heer Le Roy van Zuydewijn van de raad van bestuur van de vnu druk te hebben uitgeoefend niet met publicaties te komen die Soestdijk onwelgevallig zouden zijn. Hoelang dacht Z.K.H. zijn misstap in Parijs geheim te kunnen houden? Er werd besloten de affaire voorlopig in de ijskast te zetten.
Terwijl het Lockheed-schandaal speelde en de kwestie van de dochter in Parijs boven het hoofd van de prins hing, barstte op 8 maart 1976 een nieuwe bom rond het huis van Oranje. Ditmaal werd een frontale aanval gelanceerd op Beatrix en Claus. Time publiceerde een reportage onder de titel ‘Pink House of Orange’, waarbij de kroonprinses en haar man in een koudeoorlogcontext werden opgevoerd.Ga naar voetnoot18 Het artikel werd prompt overgenomen op de voorpagina van De Telegraaf. Volgens het artikel zou men op Drakensteyn geheime sympathieën voor de Sovjet-Unie koesteren en hartelijke betrekkingen onderhouden met de Sovjet-ambassadeur in Den Haag, ‘Anatoly’ (wat Aleksandr had moeten zijn) Romanov. Tijdens een diner in Den Haag zou Beatrix zich hebben laten ontvallen dat ze niet begreep waarom altijd alleen de negatieve kanten van de ussr werden belicht en er nooit positieve resultaten werden vermeld. Aanhangers van prins Bernhard zouden over Claus spreken in termen van ‘de rode Feldwebel’. Het was een buitengewoon vilein artikel, dat geen enkele betrekking had op de werkelijkheid. Om het kroonprinselijk paar als cryptocommunisten voor te stellen was niet alleen lasterlijk geklets, het riep bij mij wederom de waarschuwing van professor Van Hamel in herinnering dat | |||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||
er ook in Den Haag sprake was van een circuit binnen de regering, dat diende te worden ontmaskerd. In het jaar 1976 had het er alle schijn van dat een meesterregisseur bezig was met doelbewust het aanzien van het Huis van Oranje waar maar mogelijk ernstige schade te berokkenen. De auteur van al deze onzin betrok collega Wim Klinkenberg en mij bij de Time-publicatie. De fbi en de bvd zouden mij in de gaten houden vanwege mijn vriendschap met ambassadeur Romanov in Den Haag. Bovendien zou ik bezig zijn Juliana van de troon te werken ten behoeve van Beatrix, ook al ben ik a priori tegen wie dan ook die op die troon zit. Ik zou me daarbij ook nog dienstbaar maken voor de kgb. Dit laatste ging me te ver. Ik besloot tot rechtsmaatregelen tegen Time en vond de advocaten Patrick Russell en Lennox Bower bereid om het Amerikaanse weekblad in het US District Court of Northern Texas wegens laster aan te klagen. Time gooide er het peperdure kantoor van Dewson, Carrington, Coleman, Sloman, Johnson & Blumenthal in Dallas tegenaan. Bovendien vlogen regelmatig topadvocaten uit New York over om genoemd Time-team te versterken. Van 1976 tot 1982 heb ik de fondsen die mijn ouders me nalieten voor de oude dag, massaal moeten aanspreken om deze procedure voort te zetten, om te proberen mijn naam alvast te zuiveren van de lasterlijke beschuldiging dat ik ooit iets met de Sovjet-kgb te maken zou hebben gehad. ‘Pink House of Orange’ bleek te zijn geschreven door een medewerker van Time in Genève, de Nederlander Robert Kroon. Omdat hij ook voor De Telegraaf werkte verscheen dit leugenverhaal als gezegd tegelijkertijd hier. In de V.S. is in de loop der jaren diepgaand onderzoek verricht naar journalisten die op loonlijst van de inlichtingendiensten stonden. In de gezaghebbende New York Times verscheen indertijd een serie paginagrote artikelen: ‘cia Secret Shaper of Public Opinion.’Ga naar voetnoot19 Er werden namen van dikwijls zeer prominente Amerikaanse journalisten bekendgemaakt, waaronder C.L. Sulzberger van de Times, die in het geheim handen spandiensten aan spionageorganisaties hadden verleend. Bij mij riep dit steeds de waarschuwing van Van Hamel in herinnering. Begin jaren tachtig heb ik een eerste poging ondernomen een soortgelijk onderzoek hier van de grond te krijgen. Ik beschikte namelijk over informatie dat verscheidene journalisten - Carel Enkelaar, Henk Leffelaar, Raymond van den Bogaard en anderen - door inlichtingendiensten | |||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||
waren benaderd om samen te werken met de verschillende spionageorganisaties. Zo werd Carel Enkelaar, programmadirecteur van de nos-televisie, benaderd met de vraag of hij het journaal niet pro-Amerikaanser zou kunnen laten maken. Henk Leffelaar werd in Chicago nagereisd en gevraagd of hij bereid was mee te werken aan een publicatie om de Sovjet-Unie in een kwaad daglicht te stellen, tegen betaling op een Zwitserse bank. Van den Bogaard van het nrc overkwam iets dergelijks, terwijl de Sovjet-journalist Vladimir Molchanov door de bvd naar Antwerpen werd nagereisd met een aanbod om tegen een flink bedrag politiek asiel in Den Haag aan te vragen. Robert Kroon had zich laten gebruiken, of erger, hij had zich doelbewust geleend voor het zwartmaken van de toekomstige koningin door haar als links en pro-Kremlin in Time op te voeren. De toenmalige correspondent van Time in Nederland, Wibo van de Linde, had geadviseerd de onzin niet te verspreiden. Op 24 april 1978 liet ik beiden door de rechter-commissaris J.F. Fokker in Amsterdam horen, waarbij Kroon en Van de Linde er vrolijk onder ede op los logen voor het behoud van hun baantje. Voor de Kamer in Den Haag deed de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Hans Wiegel hetzelfde. Die poging twintig jaar geleden, om het gebruik van journalisten door de Haagse ‘rode knop’ aan een onderzoek te onderwerpen, werd met vereende krachten in de kiem gesmoord. Wie denkt dat wat in Washington gebeurt niet in Den Haag voorkomt, moet zich laten nakijken.
Ambassadeur Romanov begaf zich uiteraard naar het ministerie van Buitenlandse Zaken, om zich te beklagen over de berichten dat hij ongeoorloofde betrekkingen met het Koninklijk Huis zou onderhouden. Hij werd afgescheept met de dooddoener ‘Dit is een vrij land met een vrije pers.’ Hij was een Sovjet-carrièrediplomaat die lange tijd in Londen als tweede man had gediend en in Nigeria als ambassadeur. Hij wist maar al te goed hoe - niet alleen in Moskou, maar ook in Washington - journalisten werden ingezet om het koudeoorlogspel mee te spelen. Romanov had juist ten aanzien van de koninklijke familie het protocol geen moment uit het oog verloren. Op reis in de ussr stelde prins Claus hem voor elkaar te tutoyeren. De ambassadeur antwoordde het te betreuren niet in een positie te zijn op het genereuze voorstel van de prins-gemaal te kunnen ingaan. De inlichtingendiensten, vertegenwoordigd in het gevolg van Beatrix en Claus op hun reis door de Sovjet-Unie, interpreteerden de wederzijdse sympathie tussen de Oranjes en de heer en mevrouw Romanov | |||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||
als prinselijke meeloperij met het Kremlin, nota bene! Hiervoor dienden zij te worden gestraft met het lasterlijke artikel van Robert Kroon in Time. In de vijf jaar dat de heer Romanov ambassadeur in Den Haag was, verwonderde hij zich voortdurend over de wijze waarop door het ministerie van Buitenlandse Zaken ten aanzien van de Oranjes werd gehandeld. Prins Bernhard werd bijvoorbeeld herhaaldelijk uitgenodigd om als voorzitter van het Wereld Natuur Fonds naar Moskou te reizen. Hij gaf de ambassadeur te kennen hier veel zin in te hebben. Buitenlandse Zaken stak er iedere keer een stokje voor. Bernhard tikte hierbij tegen zijn voorhoofd en wees in de richting van de befaamde Haagse ‘apenrots’. Vooral minister Max van der Stoel ontpopte zich als een gewillig werktuig van de Haagse ‘rode knop’. Hij verzon voortdurend smoesjes om de reis van de prins naar Moskou tegen te houden, smoesjes die soms voor ambassadeur Romanov controleerbare leugens waren. Een ander eclatant voorbeeld van Max als loopjongen van Washington speelde zich af toen de minister een officieel bezoek aan de ussr bracht. Hij werd ontvangen door de toenmalige premier Aleksei Kosygin, die ambassadeur Romanov naast zich had. De premier stelde Van der Stoel voor om in joint venture met Shell aan olie- en gaswinning te gaan doen in de Barentsz Zee, de Zwarte Zee en de Kaspische Zee. Max hield dit aanbod in portefeuille en zweeg bij terugkeer in Den Haag in alle talen. Na een aantal maanden lichtte Romanov me in.Ga naar voetnoot20 Ik legde contact met Igor Cornelissen van Vrij Nederland, die er een voorpaginareportage aan wijdde. Shell wist van niets. Max zat in 1973 reeds ruimschoots in de zak van Washington, evenals in 1999 nu hij als hoge commissaris voor de vluchtelingen nog meer verdacht werk voor de cia en andere schuinsmarcheerders op het wereldtoneel mag doen. Ik riep hem niet voor niets in 1996 in de Haagse rechtszaal toe, toen ik hem onder ede liet horen, dat hij ingestudeerde leugens zat te verkopen. Ook koningin Juliana had ambassadeur Romanov bij meer dan één gelegenheid te kennen gegeven de Sovjet-Unie te willen bezoeken. Een van haar voorouders was immers de Russische prinses Anna Paulowna. Ook tijdens een bezoek van Sovjet-maarschalken en oorlogsveteranen aan Soestdijk herhaalde de majesteit dit verzoek, maar Den Haag heeft er ten aanzien van koningin Juliana en Bernhard altijd een stokje voor gestoken. | |||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||
Beatrix en Claus hebben ondanks de zwartmakerij in Time en De Telegraaf er nooit over gedacht hun vriendschappelijke betrekkingen met de Romanovs te verbreken. In 1978 keerde hij met pensioen naar Moskou terug. Er was een afscheidslunch georganiseerd op Soestdijk, waar hij gesigneerde portretten van het koningspaar ontving. In een afscheid op Drakensteyn was door officieel Den Haag echter niet voorzien. De ambassadeur lichtte me in en zei dit jammer en curieus te vinden. Om het zekere voor het onzekere te nemen schreef ik prinses Beatrix weer een van de gebruikelijke briefjes, om haar erop te attenderen dat de Romanons graag afscheid wilden nemen, maar dat Buitenlandse Zaken verzuimde dit te regelen. De kroonprinses arrangeerde prompt een afscheidslunch op het kasteeltje in Lage Vuursche. Wat van de idioten op Buitenlandse Zaken niet mocht, zou een waarlijk intiem en vriendschappelijk afscheid worden. Naast beide echtparen waren alleen de drie kinderen aanwezig. Ook hier ontving de ambassadeur gesigneerde portretten van het kroonprinselijk paar, waar hij later in zijn flat in Moskou altijd met trots op wees. De heer Romanov heeft me later details verteld; hoe hij bijvoorbeeld bezig was geweest Willem-Alexander zijn eerste Russische woorden te leren. Tot mijn laatste reis naar Moskou in 1987 zou ik altijd uitvoerig met de oud-ambassadeur bijpraten. Soms gaf hij nog weleens een brief mee voor Beatrix, zoals bij haar kroning in 1980. De tekst stelden we samen in mijn kamer van Hotel National op. De boodschap gaf ik later op het kabinet van de koningin in Den Haag af. Het antwoord van de majesteit bereikte Romanov vervolgens via de ambassadeur in Moskou.
Van 9 tot 15 februari 1978 brachten koningin Juliana en prins Bernhard een staatsbezoek aan Suriname. Mijn vriend Casper van den Wall Bake was werkzaam aan een ontwikkelingsproject bij Apura in het zuiden. Ik arriveerde daar op 8 februari. Op 11 februari zouden koningin en prins het project bezoeken. Ik zou met hen mee terugvliegen naar Paramaribo. Toen het koninklijk gezelschap met twee Otter-toestellen van de slm was geland, maakte ik de adjudant van de prins erop attent dat de zoon van generaal Van den Wall Bake - een vriend van de prins - aldaar werkte en dat het aardig zou zijn hem voor te stellen. Dit gebeurde, en ze waren meteen onafscheidelijk.Ga naar voetnoot21 De prins stelde Casper voor dat hij een briefje aan zijn ouders zou schrijven dat hij in Arnhem zou laten bezor- | |||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||
gen. ‘Lieve ouders,’ schreef Casper, ‘deze keer heb ik een bijzondere koerier...’ Bernhard voegde er een krabbel bij. Die avond, op de receptie van de Surinaamse regering in Hotel Torarica, stond ik conform mijn gewoonte zo ver mogelijk van het koninklijk paar af. Waarom journalisten zich altijd om hen heen moeten verdringen mag Joost weten. Onverwachts zag ik de prins de zaal in komen. Hij kwam regelrecht op me af om me met een handdruk te bedanken dat ik Casper bij hem had laten brengen. ‘We moeten eens praten,’ zei hij. Ik zegde toe Soestdijk te zullen bellen. Carel Enkelaar van de nos-televisie had de ontmoeting gezien en zei: ‘De prins en jij worden nog eens dikke vrienden.’ Later heb ik eenmaal via de rvd een gesprek met Bernhard aangevraagd, dat natuurlijk onmiddellijk vanwege de ‘rode kaart’ van Luns werd afgeketst. Zelfs in 1998 heb ik het nog eens geprobeerd, via de advocaat van de prins, mr. Lodewijk Sillevis Smitt. Zijn antwoord was dat Bernhard niet meer met journalisten sprak, terwijl ik hem een paar dagen later op de televisie met iemand over olifanten zag spreken. Intussen liep ik ook in de jaren zeventig, naast de vele bezoekjes aan mejuffrouw Boekhoudt, die altijd weer nieuwe informatie opleverden, tegen mensen aan die in contact waren geweest met de Oranjes en hun ervaringen vertelden. Ik was er nooit naar op zoek. Het gebeurde gewoon. In Houston, Texas sprak ik een aantal keren op mijn lezingentournees in de V.S. voor het Woman's Institute aldaar over onderwerpen van de buitenlandse politiek. Tijdens de lunch na afloop vertelde een dame: ‘Mijn man en ik gaan een echte koningin ontmoeten.’ Ik dacht op dat moment zelfs niet aan Soestdijk. Voor het eerst hoorde ik echter dat de prins een Panda Club had opgericht, waarvan het lidmaatschap tienduizend dollar kostte. Wie lid werd had zichzelf automatisch aan een entreekaartje tot Soestdijk geholpen, want het betekende een ontvangst aldaar met thee en een koekje. Dit was weer eens een van die onoorbare ‘vondsten’ van Z.K.H. waar Juliana natuurlijk een stokje voor had moeten steken, en die Beatrix in geen geval in haar hoofd zou halen. Zelfs de Hongaarse ambassadrice in Den Haag - Anna Brebits, die ik op een receptie bij Romanov had ontmoet en met wie ik zeer bevriend was geraakt - bleek onverwachts een bron van inlichtingen over de handel en wandel van de kroonprinses. Claus was in Hongarije op bezoek geweest en had daar onder meer de beroemde paardenfokkerijen bezocht. Prinses Beatrix besloot hem met het regeringstoestel op te gaan halen. De vrouw van de ambassadeur, Agnies Beelaerts van Blokland-Pauw | |||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||
van Wieldrecht, haalde haar op het vliegveld af en beklaagde zich erover dat zij met beperkt personeel en middelen een lunch moest serveren voor prins Claus en vijf Hongaarse heren. Als geboren regelaarster nam de prinses onmiddellijk de leiding over. Op ambassades bevindt zich in bediendenkamers dikwijls kledij of uniformen voor personeel, wat bij partijen wordt aangetrokken. De kroonprinses en mevrouw Beelaerts doften zich op. In zwarte jurken en witte schorten met kapjes in het haar, zagen ze er uit als volleerde diensters. Zij zouden zelfs helpen met het serveren van de lunch. Bij aankomst van prins Claus en de gasten werden zij bij de vestiaire door de prinses en de ambassadeursvrouw opgewacht. Aanvankelijk herkende Claus haar zelfs niet. Op de Hongaren had dit informele optreden van Beatrix blijkbaar een onvergetelijke indruk gemaakt. Dit was de kant van de prinses waar miss B.B. dikwijls over sprak; ze benadrukte altijd weer dat het grote publiek de werkelijke Trix eigenlijk niet kende en ook waarschijnlijk nooit zou kennen. Ik heb in die dagen deze Hongaarse anekdote doorgespeeld aan Willem Smitt van Privé, juist om via twee pagina's in zijn blad de lezers die andere Beatrix te helpen voorschotelen.
Altijd wordt gevraagd waarom ik me überhaupt met Beatrix bezighoud wanneer ik mordicus tegen het instituut koningshuis ben. Het antwoord is eenvoudig. De koningin heeft voor mij twee petten: zij is de majesteit en zij is tegelijkertijd de andere leerling van mejuffrouw Boekhoudt, die zowel voor mij als voor haar een tweede moeder is geweest. Dat Beatrix zich anno 1999 blijft lenen voor het koningstheater zie ik als een vorm van gesanctioneerde verlakkerij. Ze zou beter moeten weten. Het is bovendien in strijd met de opdracht die we van miss B.B. meekregen: ‘Be true to the highest within thee.’ Of zoals premier Tony Blair in zijn John Smith Memorial Lecture heeft gezegd: ‘It is in principle wrong and absurd that people should wield power on the basis of birth, not merit or election.’ Hoe lang zal de socialist Wim Kok er nog over doen om in te zien, laat staan in het openbaar te verkondigen zoals Blair deed, dat ‘the monarchy has ceased to be a coherent representative of contemporary realities’? Ook ik bedien me van twee petten: die van journalist en die van burger van dit land. Als journalist verzamel ik informatie en lanceer ik een mening. Wanneer ik het Huis van Oranje anno 1999 analyseer, acht ik het een achterhaalde nepvertoning, die al jaren geleden afgeschaft had moeten worden. Beatrix, die deze onzin nog altijd bloedserieus schijnt te | |||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||
nemen, beschouw ik als niet wijs en als een slachtoffer van het sprookje rond haar afkomst en familie. Als burger, dagboekschrijver of als die andere leerling van dezelfde mejuffrouw Boekhoudt, ben ik haar over de jaren als een vriendin gaan beschouwen - al is het zeer de vraag of dit gevoel van lotsverbondenheid, daterend uit onze jeugd in Baarn, wederzijds is, zoals ik jarenlang heb aangenomen. Ook de rest van de Oranjes ben ik geleidelijk aan gaan zien als mensen die in een wat groter huis woonden dan het onze, met weliswaar andere taken en verplichtingen, maar die niet al te veel verschilden van andere persoonlijkheden die ik over de jaren ontmoette en die vrienden werden. Dus ‘gewoon doen’ was het parool. In 1979 zag ik bij de Papeterie in de P.C. Hooftstraat een nieuw portret van het koningspaar. Bernhard, die na Lockheed voorlopig geen uniform meer mocht dragen, in een onberispelijk rokkostuum; Juliana in ‘werkpak’ en een lange zwartzijden robe, behangen met juwelen en een fonkelend diadeem op het hoofd. Tot mijn schrik constateerde ik echter dat zij er Thaise pantoffeltjes bij droeg, die zij waarschijnlijk in een hotel in Bangkok uit een souvenirwinkeltje had meegenomen. Ik schreef koningin Juliana een kattebel, dat het nieuwe staatsieportret perfect was maar helaas zou moeten worden overgenomen vanwege de hoogst zonderlinge muiltjes. Jarenlang bezochten de koningin en mejuffrouw Boekhoudt dezelfde Remonstrantse kerk in Baarn. Na de dienst verliet Juliana steeds als eerste het gebouw. Soms wachtte zij bij de hofauto om buiten een praatje met miss B.B. te maken. ‘Ik heb dan altijd het gevoel,’ vertelde ze mij, ‘dat de koningin het liefste zou willen voorstellen bij mij een kopje koffie te komen drinken, maar dat kan niet vanwege het protocol.’ Ook de zondag nadat ze mijn briefje over de staatsiefoto had gekregen wachtte de koningin bij de auto. Geamuseerd vertelde zij wat ik had geschreven en voegde eraan toe: ‘Hij heeft misschien wel gelijk.’ Mejuffrouw Boekhoudt adviseerde me met klem nooit meer zulke ‘vrijpostige briefjes’ te schrijven. ‘Waarom niet?’ antwoordde ik. ‘Het is bovendien waar.’ Omdat bekend werd dat Beatrix in 1980 de kroon van haar moeder zou gaan overnemen, besloot ik op 30 maart 1979 nog één keer samen te vatten waarom het mijns inziens de algemene mentale gezondheid van de natie ten goede zou komen, wanneer aan het sinds vierhonderd jaar opgevoerde sprookje van Oranje definitief een einde zou komen. Wanneer Beatrix werkelijk een bijdrage wilde leveren aan de volwassenheid van de | |||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||
natie, dan zou zij moeten zeggen: ‘Lieve mensen, laten we ermee stoppen, het is genoeg geweest, we leven nu in een andere tijd, de erfelijke monarchie is een achterhaald instituut.’ Wat ik tegen de derde koningin in deze eeuw eigenlijk zei, was: ‘Ik begrijp dat er meer moed voor nodig is om ermee op te houden dan om ermee door te gaan.’ Mejuffrouw Boekhoudt had dit artikel via haar omgeving onder ogen gekregen en wilde er niet over spreken. Dit was een verstandig besluit, want hadden we het wel gedaan dan zouden we ongetwijfeld bonje hebben gekregen. Ik herinner me hoe zij me in 1945 met klem afraadde te tekenen voor de mariniers voor de bevrijding van Indië, wat ik toch heb gedaan. Een aanval van longontsteking voorkwam dat ik voor militaire training naar Engeland vertrok. Na de capitulatie van Japan ben ik niet meer naar Indië gegaan. Toen de politionele acties begonnen zat ik reeds op Nijenrode. Waarom adviseerde zij Trix niet iets anders te gaan doen dan voor de rest van haar leven voor majesteit te spelen? Niet lang na het verschijnen van het artikel, in de vorm van een open brief aan Beatrix in Nieuwe Revu, zat ik aan een diner in Wassenaar, aangeboden door de ambassadrice van India, mevrouw C. Muthamma. Mijn tafeldame was de vrouw van de particulier secretaris van Beatrix en Claus, mr. H.R.R.V. Froger. Zij zei zich verbaasd te hebben over mijn euvele moed om in een boulevardblad een open brief aan Beatrix te richten. ‘Zij had dit niet van u verwacht,’ aldus mevrouw Froger. Ik realiseerde me dat personen rond het hof zich nog altijd liever laten meeslepen in de Oranjegekte dan om de heisa rond deze mensen rustig te analyseren en hen een aangenamer en constructievere toekomst toe te wensen dan, zoals ik dit in Nieuwe Revu omschreef, een leven lang te moeten opzitten en pootjes geven. Begrepen zij die veel van Beatrix hielden, zoals mejuffrouw Boekhoudt, dan niet dat er aan de klompendans rond het Oranjetotem eens een einde zal komen en dat het een ware vriendschapsdaad zou zijn deze Oranje dan maar meteen van die beproeving te helpen verlossen? In 1981 heb ik de reportage in Nieuwe Revu herschreven en nader uitgewerkt in het boekje Made in Soestdijk. Ik heb het opgedragen aan Willem-Alexander, die toen zestien jaar was en verondersteld mocht worden zelf aan een gevecht te zijn begonnen om volop te doorgronden en te begrijpen wat het betekende ‘de kroonprins’ te moeten zijn.Ga naar voetnoot22 | |||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||
In 1980 was het dan zover. Op 30 april zou de lieveling van mejuffrouw Boekhoudt tot de derde koningin van Nederland worden gekroond. Beatrix ging die dag een arbeidscontract aan dat voor de rest van haar leven geldig zou zijn, met bijbehorend royaal inkomen. Geheel vrijwillig liet zij zich, zogenaamd uit plichtsbesef jegens het Huis van Oranje en het Nederlandse volk, voor altijd achter tralies zetten op Huis ten Bosch. Het publiek zag op televisie hoe een 42-jarige vrouw, gehuld in een hermelijnen mantel, twee vingers in de lucht stak en God beloofde een goede koningin te zullen zijn. De natie kon weer tot in de volgende eeuw met een gerust hart ademhalen. Juliana zocht in haar tasje naar een zakdoekje en leek te denken: Wat heb ik mijn kind aangedaan? Bernhard keek onopvallend op zijn polshorloge en verzuchtte waarschijnlijk: Was ik maar in Parijs. En de arme Claus zou vanaf die dag prins-gemaal van het koninkrijk zijn. Hij dacht wellicht: Nu begint het echte werk, was ik maar in Tangayika gebleven. Het kroningsscenario verliep vlekkeloos, althans binnen het paleis en de Nieuwe Kerk. Op straat was een volksoproer aan de gang geweest van opposanten en oproerkraaiers. Miljoenen anderen volgden het melodrama op de buis. Toen Juliana in 1948 aan dit karwei begon riep zij uit: ‘Wie ben ik dat ik dit mag doen?’ Beatrix kende geen twijfels en wist zeker waarom zij was gekroond: ‘Ik moet dit doen want ik ben op deze plaats geboren.’ Wanneer premier Tony Blair haar dit had horen zeggen, zou hij haar ongetwijfeld voor geschift hebben verklaard. Je wordt tegenwoordig geen staatshoofd meer via Russische roulette met genen door voorouders aangedragen. Maar de Oranjeroes in deze polder is voorlopig nog niet uitgewoed. Voor Claus was de verhuizing van het betrekkelijk vredige Lage Vuursche naar Huis ten Bosch - dat voor honderd miljoen was vertimmerd en was voorzien van een atoomvrije schuilkelder - een ware ramp. Nu ving de glansrol van zijn vrouw in de residentie pas serieus aan. Ook de koninklijke rechten en plichten kregen een geheel andere dimensie. Mammie was dagelijks in alle vroegte op kantoor, het werkpaleis Noordeinde. De koninklijke standaard was er meestal om 9.00 uur in top. Er was geen sprake meer van een gezinsleven. Claus realiseerde zich meer dan ooit dat zijn vrouw nu landsmoeder van vijftien miljoen Nederlanders was geworden. Tot diep in de avond las de majesteit staatsstukken. Beatrix was meer dan ooit een workaholic. Over de jaren was ik bevriend met een van prins Bernhards persoonlijke amices, oud-verzetsman Hans Teengs Gerritsen in Wassenaar. Hier- | |||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||
door was hij ook kind aan huis bij Beatrix. Willem-Alexander wipte dikwijls bij hem binnen om bij te praten of advies te vragen. Teengs Gerritsen knapte meer dan eens klussen voor zijn grote vriend Bernhard op. Ik lunchte vrij regelmatig met Hans, om beurten in Hotel des Indes of in Le Bistroquet. Ik behoud een buitengewoon aardige herinnering aan hem, ook al bewandelde hij soms even onconventionele paden als zijn prinselijke bloodbrother.Ga naar voetnoot23 Teengs Gerritsen had een postbus in de buurtvan het Noordeinde. Op een ochtend stond hij op het trottoir een zojuist ontvangen brief te lezen, omdat hij nieuwsgierig was naar de inhoud. Het was pas 8.30 uur en een auto stopte langszij. Het raam werd opengedraaid en Beatrix vroeg: ‘Oom Hans, is dat een brief die het daglicht kan verdragen?’ De koningin kende haar pappenheimers uitstekend. Toch hechtte zij waarde aan het oordeel van de vriend van haar vader. Teengs Gerritsen en de koningin zaten eens op Noordeinde te praten toen er een dringend telefoontje voor de majesteit binnenkwam. Het was Willem-Alexander, die vertelde besloten te hebben de elfstedentocht te gaan rijden. Hij vroeg zijn moeder om toestemming. Beatrix betrok Hans Teengs Gerritsen in het gesprek, die vroeg aan wie de kroonprins had meegedeeld dat hij mee zou doen. Dit was de organisatie van de schaatswedstrijd. Teengs Gerritsen adviseerde: ‘Informeer liever ook de commissaris van de koningin in Friesland, dat is gebruikelijk en veiliger.’ Aldus werd besloten. Teengs Gerritsen raakte ook eens op een penibele wijze betrokken bij een van Bernhards veelvuldige escapades in Parijs. Na een bezoek aan Amersfoort was hij per auto op de terugweg naar Den Haag toen hij zich realiseerde dat het reeds lunchtijd was en dat hij net zo goed een boterhammetje mee zou kunnen gaan eten op Soestdijk. Hij trof er Juliana en Bernhard aan de maaltijd en er werd een bordje bijgezet. Op een gegeven moment richtte de koningin het woord tot Teengs Gerritsen en zei: ‘Ik heb een foto gezien in een Parijse krant van pappie met een vriendin van jou.’ Teengs Gerritsen stond op het punt te zeggen dat hij zich niet bewust was een speciale vriendin in Parijs te hebben, toen prins Bernhard hem onder de tafel net op tijd een waarschuwende trap gaf. Teengs Gerritsen ving de ‘boodschap’ bliksemsnel op en gaf er een draai aan. Een of andere gemenerik had Juliana opnieuw een foto toegezonden van de prins en | |||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||
een van zijn Parijse uitjes, en Wilhelmina was er niet meer om de negatieven op te kopen. Om van het gezanik af te zijn had Bernhard tegen zijn vrouw gezegd: ‘Oh, dat is een vriendin van Hans.’ Maar Hans deed niet aan dergelijk vertier, hij was opnieuw gelukkig getrouwd en had een tweeling gekregen, twee jongens die tieners waren. Hans was een prima familyman. ‘Ik heb de prins wel gevraagd om me voortaan tijdig te waarschuwen,’ aldus Teengs Gerritsen. Omdat hij uit de lucht was komen vallen voor die lunch was Bernhard niet in de gelegenheid geweest hem tijdig in te seinen. Wat ik een infame streek van de prins vond was, dat hij eerder bij het staatsbezoek aan Frankrijk, tijdens een ontvangst door het echtpaar Georges Pompidou, regelde dat de moeder van zijn Parijse dochter, Hélène Grinda, tussen andere gasten was geplaatst die aan de majesteit werden voorgesteld. We besloten indertijd deze foto in Nieuwe Revu te publiceren vanwege deze ongepaste vorm van Schadenfreuden van de vader van Beatrix jegens haar moeder. Wanneer je het gedrag van de Oranjes, ook jegens elkaar, op de keper beschouwt, is er beslist geen aanleiding om tot massale verafgoding over te gaan, zoals de dames van de naaikrans in Harderwijk doen.
Op Huis ten Bosch verslechterde de verhouding tussen het kersverse koningspaar met rasse schreden. De koningin scheen haar rol van majesteit en die van huismoeder steeds meer door elkaar te gooien. Soms kreeg Claus het gevoel dat zij vergat wie zij voor zich had, en hem eerder aansprak als de majesteit in plaats van als echtgenote. In 1973 had hij immers in Moskou, in gesprek met de Sovjet-vrouwen, aangegeven wat de rol van de vrouw zou moeten zijn? Hij ergerde zich dan ook groen en geel over het feit dat van een huwelijksleven steeds minder overbleef. We weten hoe Juliana hiermee worstelde toe zij tegen Jolle Dolles van het anp zei best majesteit te willen zijn, maar voor geen goud wilde opgeven ook moeder te zijn. We herinneren ons hoe mejuffrouw Boekhoudt begin jaren zeventig na een diepgaand gesprek met de prins had gewaarschuwd, dat wanneer Z.K.H. niet een eigen zinvolle bestemming - dus gewoon intensief werk - zou krijgen, zij zeer ernstige problemen verwachtte. In dit opzicht vond Claus in de toenmalige minister van Ontwikkelingshulp, Jan de Koning, een invloedrijke bondgenoot. Voor iemand er nog iets aan kon afdingen kondigde hij in een televisiegesprek aan dat wat | |||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||
hem betrof, ook al was Claus thans echtgenoot van het staatshoofd, hij zeker zijn functie als adviseur van zijn ministerie zou kunnen voortzetten. Uit dien hoofde zou hij in 1981 een eerste dienstreis naar India gaan maken. Ik verzekerde me van een opdracht van de Gemeenschappelijke Pers Dienst (gpd) om een reportage te maken van de eerste reis van Claus als man van de majesteit. Kort tevoren was ik nog in India geweest en had een televisiegesprek met premier mevrouw Indira Gandhi opgenomen. Ik kende haar al een aantal jaren van eerdere interviews. Zij vertelde dat men zich in New Delhi het hoofd brak over hoe de prins zou moeten worden ontvangen; als ambtenaar van Buitenlandse Zaken of als echtgenoot van het staatshoofd. Dit ook met het oog op het organiseren van erewachten, lunches en diners. Na Bombay te hebben bezocht en een interview te hebben gemaakt met dr. Homi Sethna, hoofd van India's atoomindustrie, arriveerde ik ruimschoots op tijd in New Delhi. Vier maanden eerder was ik door ambassadeur dr. H. Leopold zakelijk en normaal te woord gestaan. Ditmaal gedroeg de ambassade zich alsof men niet wist wie ik was en kreeg ik Leopold niet te zien. Men zei van mijn komst niets te weten. Ik zou het bezoek van prins Claus dan ook niet kunnen bijwonen en bovendien zou ik voor geen enkele plechtigheid door de ambassade worden uitgenodigd. Twintig jaar na het Nieuw-Guinea-debacle van Luns, zelf imiddels reeds geruime tijd als gewillige loopjongen van Washington geïnstalleerd op het navo-hoofdkwartier in Brussel, sloegen de wraakzuchtige ambtenaren van Buitenlandse Zaken dus weer toe. De in 1962 door Luns uitgereikte ‘rode kaart’ nam eerder in kracht en betekenis toe dan af. Er scheen geen einde te komen aan mijn persona non grata-schap. Prins Claus zelf wist via zijn secretaris mr. H.R.R.V. Froger uitstekend wat er aan de hand was. Froger kwam in het hotel zelfs naar me toe en zei dat hij en prins Claus betreurden hoe ik werd bejegend. Plezierig om te horen, maar ze hadden moeten ingrijpen. Prins Claus was immers de leider van de delegatie? Professor Frits van Dam, die meereisde, schoof een beduimeld exemplaar van het programma van Z.K.H. onder de deur van mijn hotelkamer, nadat de prins-gemaal veilig was afgereisd. Zo zijn de manieren bij de keurige Haagse heren, ook van hen die zich in de omgeving van Claus mogen ophouden. Ik keerde dus onverrichterzake als freelance-medewerker van de gpd en met lege handen in Nederland terug. Wel privé tienduizend gulden | |||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||
lichter geworden door voor niets gemaakte kosten. Er zat niets anders op dan in samenwerking met de nvj mijn toenmalige raadsman mr. H.M. Voetelink van het kantoor Nauta van Haersolte te verzoeken opnieuw een kort geding te doen instellen tegen Buitenlandse Zaken.Ga naar voetnoot24 Prins Claus werd opgeroepen om te getuigen en mijn hoop was gevestigd op hem, te meer daar de heer Froger me onomwonden te kennen had gegeven dat men van die zijde betreurde dat ik werd buitengesloten. Uit hoffelijkheid jegens het Koninklijk Huis hielden wij in 1982 de publiciteit op een afstand, ook al was Claus de eerste prins-gemaal in de geschiedenis die gevraagd werd onder ede voor een Haagse rechter te getuigen. Laat ik maar niet benadrukken dat de prins onder ede loog, maar de waarheid vertelde hij in ieder geval niet en nog minder bleek hij bereid aan te geven wat hij van het incident in New Delhi wist. Had hij dit wel gedaan, dan zou ik al in 1982 van het gedonder van Buienlandse Zaken af zijn geweest. Maar ook Claus ontpopte zich als second rater.Ga naar voetnoot25 Eerlijk gezegd dacht ik: Jij liever dan ik. Dan ben je prins-gemaal en moet je ook nog smerige overheidsspelletjes meespelen. Ik vertelde mejuffrouw Boekhoudt in extenso wat zich in India rond prins Claus had afgespeeld. Zij luisterde en keek zeer somber. Soms flitste het door mijn hoofd dat ze misschien meer over mijn gevecht met Den Haag wist dan zij kwijt wilde. Ik heb altijd zorgvuldig vermeden haar ooit te vragen het onderwerp bij Beatrix aan te snijden. Dit zou onbehoorlijk geweest zijn. Ik weet dan ook in de verste verte niet of ik ooit ter sprake ben gekomen in de conversatie tussen de koningin en onze gezamenlijke vertrouwelinge. Iets anders is, dat ik bij het schrijven van memoires waarmee ik in 1984 begon, herhaaldelijk brieven van mejuffrouw Boekhoudt, die over haarzelf, de prinses of over mij gingen, ter kennisgeving heb toegezonden aan de koningin. Wanneer miss B.B. met ingehouden woede schreef dat het haar zeer irriteerde hoe er over mij gedacht en gesproken werd, ‘omdat ik je ken sinds je kinderjaren en weet hoe integer je bent’, wilde ik deze mening delen met haar andere leerling, dus zond ik de koningin er een kopie van. Mejuffrouw Boekhoudt begreep exact welke krachten in Den Haag tegen mij waren ingezet. Zij was misschien te goedgelovig ten aanzien van het zogenaamde ‘fatsoen’ in het algemeen. Zij twijfelde ook aan de stelling van professor Van Hamel, maar wat in New Delhi was gebeurd rond prins Claus vond zij onbegrijpelijk en niet in orde. | |||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||
Ook omdat zij voelde hoe haar gezondheid achteruit ging, nodigde zij in 1981 mijn beste vriend in familieverband, mijn oom en professor dr. A. Poslavsky uit naar Amaliagaarde, voor een gesprek dat vijf uur zou duren. In een brief deed Lex me hier verslag van.Ga naar voetnoot26 Hij moest haar beloven om, als zij er niet meer zou zijn, een oogje in het zeil te houden en mij met raad en daad te blijven bijstaan. In 1995 is ook Poslavsky overleden. Voor mijn gevoel is met het heengaan van mejuffrouw Büringh Boekhoudt in 1982 en Poslavsky nadien, koningin Beatrix de enige die zeker zou moeten weten dat de staat die zij nu voorzit, sedert 1956 jegens mij ten onrechte misdadig bezig is geweest. In 1982 worstelde ik met een eerste manuscript van wat in 1988 Het dagboek als camera obscura zou worden. Ik probeerde er het vraagstuk ‘mind’ in te verwerken; iets wat jarenlang een onderwerp van studie voor me geweest is. Ik zond een ontwerpmanuscript naar mejuffrouw Boekhoudt. Zij antwoordde dat ik onderwerpen aansneed ‘waar alleen zeer gespecialiseerde biologen iets over kunnen zeggen’.Ga naar voetnoot27 Ook had ik haar gezegd schoon genoeg te hebben van vechten tegen de bierkaai en uit de journalistiek te willen stappen om met public relations verder te gaan. Ik zou trouwens een laatste brief voor mijn verjaardag op 10 juni 1982 ontvangen.Ga naar voetnoot28
Die zomer werkte ik in Havana aan een boek met de vice-president van Cuba, dr. Carlos Rafael Rodriguez. Eind augustus keerde ik terug en hoorde vrijwel onmiddellijk dat de gezondheidstoestand van mejuffrouw Boekhoudt snel achteruit was gegaan. Ik ging meteen naar haar toe in Baarn. Zoals twintig jaar geleden op Drakensteyn besloot ik onmiddellijk Beatrix te alarmeren. Ik nam contact op met de directeur van de rvd, Gijs van der Wiel, die vertelde dat de familie zich in Afrika bevond maar dat er een dagelijkse verbinding was. Ik vroeg hem dringend de boodschap te sturen dat miss B.B. vermoedelijk stervende was. Tot mijn verwondering vroeg Gijs wie mejuffrouw Boekhoudt was. We spraken af dat ik hem dit de volgende dag tijdens de lunch in Hotel Krasnapolsky haarfijn zou uiteenzetten. Enkele dagen later ging ik voor de laatste maal naar Amaliagaarde. De oude dame lag op een canapé te rusten en leek net zo klein geworden als ik me haar moeder herinnerde op hoge leeftijd. Ik vertelde natuurlijk niet | |||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||
dat ik de koningin had gewaarschuwd en vroeg haar: ‘Weet Beatrix dat het niet zo goed met u is?’ ‘Het hof is op de hoogte,’ zei zij met haar traditionele bescheidenheid. Ik verliet die dag een vrouw die meer dan veertig jaar een raadgevende en lieve vriendin was geweest, en vreesde dat ik haar niet meer zou terugzien. Zondagochtend ging de telefoon. ‘Je was gisteren nog niet weg of de koerier kwam met een schaal met door Trix geplukte bloemen en een schattig briefje erbij,’ sprak mejuffrouw Boekhoudt met zachte stem. Dit bericht maakte me heel blij. Het was de laatste keer, maar toch was het gelukt de koningin en haar vriendin op tijd nog eenmaal met elkaar in contact te brengen, wetende hoeveel de affectie van die andere leerling voor miss B.B. betekende. Een dag later, op 2 september 1982, is mejuffrouw Büringh Boekhoudt op 89-jarige leeftijd overleden. Hoeveel deze dame ook voor de koningin had betekend, sprak uit de woorden welke zij enkele dagen later tegen een vriendin van miss B.B. zou spreken: ‘Met haar heengaan is mijn jeugd definitief afgesloten.’ Een opmerkelijke uitspraak, ook omdat de beide ouders nog leefden. Naast het bed van de overledene lagen 82 brieven van Beatrix. De opdracht was deze te vernietigen.
Eveneens op 2 september 1982 werd prins Claus voor een medisch onderzoek in het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen opgenomen. Hij kwam onder de hoede van psychiater S.J. Nijdam. De roddelpers berichtte dat de wijnglazen op Huis ten Bosch door de eetkamer vlogen. De bevlogenheid waarmee de majesteit aan haar koningschap was begonnen was Claus te veel geworden. Hij dreigde eindelijk, na zestien jaar zijn uiterste best te hebben gedaan, alsnog te bezwijken onder de last van een Oranjefantasiewereld die absoluut de zijne niet was. Op 6 september 1982 werd mejuffrouw Boekhoudt in besloten kring gecremeerd. Prins Claus was die dag op Huis ten Bosch ter gelegenheid van zijn 56ste verjaardag. Hij keerde meteen naar Nijmegen terug en zou 2 oktober 1982 voor aanvullend onderzoek naar een kliniek in Basel gaan. In medische kringen verwachtte men dat de behandelende psychiater de prins diens eigen therapie zou laten bepalen. Wat wilde hij? Was het zijn wens zijn oorspronkelijke Ik als Claus von Amsberg te herwinnen en terug te keren naar zijn leven van voordat hij met Beatrix in de tuin van Drakensteyn tegen de lamp liep? Of wilde hij worden geholpen | |||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||
depressievrij zijn rol als prins der Nederlanden naast zijn vrouw weer te kunnen opnemen? Men vermoedde dat hij vooral terwille van zijn drie zonen, en zeker niet vanwege een voorkeur voor het vak van prins-gemaal, de hem begeleidende psychiaters zou vragen deze laatste optie te helpen verwezenlijken. De tweede kardinale vraag was: Welke wandeling wenst hij langs zijn symptomen te gaan om tot een diagnose te komen die hem verder zou kunnen helpen om zijn toekomst te kunnen beleven zoals hij zich dit wenste? De psychiater zal, nadat de patiënt zelf heeft bepaald waar hij uiteindelijk wil uitkomen, wegen en methoden aangeven om dit doel te bereiken. In Basel maakte professor Paul Kielholz spoedig bekend dat de prins, voorafgaande aan psychotherapie, eerst met vitaminenpreparaten, hormonen en andere biologische middelen zou worden behandeld. Hier kwam de nodige kritiek op. Sommige specialisten spraken over ‘gesol met Claus’. Een psychiater vertelde me die dagen het ‘bijna misdadig’ te vinden wat er met de prins werd uitgehaald. ‘Dit moet fout aflopen.’ Terwijl deze diepe ellende zich in het leven van de prins voltrok bleek koningin Beatrix allerminst van plan haar eerste staatsbezoek aan het Verenigd Koninkrijk vanwege de ziekte van haar man af te zeggen. Terwijl Claus de klinieken in en uit liep concludeerde zijn echtgenote blijkbaar dat de beste therapie zou zijn om te doen of er niets aan de hand was. Des te vlugger zou hij weer de oude zijn. Ik vroeg een hoogleraar psychiatrie die dagen om commentaar. ‘Zonder een grondige behandeling van de echtgenote zal Claus zelfs nooit meer de oude kunnen zijn. Zonder dat zij samen worden behandeld zal hij zijn zelfrespect niet werkelijk kunnen terugwinnen. Claus is zich maar al te zeer bewust dat hij zich dag in dag uit leent voor de charade van prins-gemaal van Oranje. Als gevolg hiervan is hij zijn weg kwijtgeraakt. Zijn vrouw denkt dat het allemaal uitsluitend aan hem ligt, terwijl zij zich juist dermate nauw met de heersende Oranjegekte heeft vereenzelvigd, dat eigenlijk haar gekte in dit opzicht de oorzaak is van de ontsporing van Claus.’ Geheel volgens plan, en alsof er niets aan de hand was, voeren Beatrix en Claus op 16 november 1982 aan boord van majesteits fregat De Ruyter de Theems op, voor het begin van een staatsbezoek aan koningin Elisabeth II van Groot-Brittannië. De prins had, om aan de wensen van zijn vrouw tegemoet te komen, zijn behandeling in Zwitserland moeten onderbreken. Het was voor iedereen duidelijk, behalve voor de majesteit | |||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||
blijkbaar, dat het uitstapje naar Buckingham Palace voor hem een psychische en fysieke bezoeking zou worden. Dit mocht de pret van Beatrix verder niet drukken. In dienst zijn van het Oranjetotem betekende nu eenmaal meer voor haar, dan haar man en vader van haar drie zonen op een moment van de diepste crisis in zijn leven te ontzien. Ik vroeg die dagen iemand met nauwe banden aan het hof waarom men de koningin er niet van had kunnen overtuigen dat zij op dat kritieke moment prins Claus dit niet had mogen aandoen. ‘Was er dan niemand die haar van de ernst van zijn ziekte heeft kunnen overtuigen, waar zij zelf trouwens de hoofdrol in vervult?’ vroeg ik. ‘Men zal dit zeker in verschillende toonaarden haar hebben proberen duidelijk te maken,’ was het antwoord. ‘Maar waarschijnlijk lijdt de koningin zelf aan een ernstige vorm van denial. Zij blokkeert de ernst van de situatie uit haar bewustzijn en is totaal gefixeerd op haar rol in het Oranjetheater.’ De meeste staatshoofden die in Londen op bezoek zijn en de koninklijke familie een tegendiner aanbieden, doen dit in de balzaal van Hotel Claridges. Niet Beatrix. Zij had gelezen dat stadhouder Willem III, toen hij eveneens koning van Engeland was, enige tijd in Hampton Court had gewoond, een paleis indertijd door koning Henry VIII (1491-1547) gebouwd. Zij moest en zou de Windsors dus daar en nergens anders een maaltijd aanbieden. Kosten noch moeite werden gespaard, bepaalde restauratiewerkzaamheden inbegrepen. Niet minder dan 73 lakeien werden naar Londen overgebracht voor dit koninklijke dineetje, waarvan er dertien - voor de zuinigte - met andere leden van de hofhouding in de koninklijke Friendship mochten meevliegen. Verder reed een convooi vrachtwagens van Den Haag naar Londen met Oranjeserviezen, Oranjebestek, Oranjekristal, porselein en wijnglazen met bijpassende zilveren tafelgarnituren en versieringen, tot en met Oranjepotten en -pannen en ander keukengerei toe. Zelfs tapijten uit haar eigen paleizen werden naar Londen overgebracht. Toen ik hierover las leek het me te absurd voor woorden, maar bij navraag bij de rvd bleken de cijfers en details te kloppen. In haar tafelrede zei Beatrix onder meer: ‘Nu de kleine prins William is gedoopt, hoop ik dat hij de wijsheid en het doorzettingsvermogen, welke ooit het sieraad waren van een man die Brits koning en stadhouder van Holland was maar bovenal Europees staatsman, bezit.’ Zij sprak dus over de oudste zoon van prins Charles en prinses Diana, die bij het diner aanwezig waren. | |||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||
Het leek me niet alleen een onbescheiden, maar ook een ontactische uitspraak. Naar alle waarschijnlijkheid voornoemden Charles en Diana hun pasgeboren zoon naar William the Conqueror (1027-1087) en niet naar de Willem waar Beatrix zogenaamd van afstamde. Die Willem zou bovendien, in de vorm van protestantse Oranjemarsen, een blijvend spoor van gekte in Noord-Ierland achterlaten. Nauwelijks een reden voor de majesteit deze meneer in haar speech te vermelden, laat staan hem op te hemelen. De Oranjemanie zaait immers al vele jaren dood en verderf in Noord-Ierland als een soort permanente Hoekse en Kabeljauwse twisten, omdat men ook daar maar niet volwassen wil worden. H.F. van Loon, die het koninklijke bezoek aan Londen meemaakte voor De Telegraaf, berichtte dat prins Claus ‘allerminst als vroeger’ was. Hij zag er voortdurend afgetobd en intens vermoeid uit. Hij sprak nauwelijks hoorbaar. De lijnen van zijn gezicht hadden zich verscherpt. Tijdens de kranslegging bij het monument van de Onbekende Soldaat had Z.K.H. verstard voor zich uit gekeken. Van Loon had zelfs gezien dat de prins er zijn vuisten bij balde. Kortom: de prins-gemaal werd in Engeland door Beatrix opgevoerd als een wandelend wrak, omdat de majesteit zich nu eenmaal had verheugd op haar eerste bezoek op voet van gelijkheid bij Elisabeth II. Het getuigt van een ongekende bereidwilligheid van de zijde van de prins-gemaal om zich door zijn vrouw voor een dergelijke vertoning uit een psychiatrische kliniek te laten wegslepen. Hij cijferde zich totaal weg om zich, in een staat van mentale verwarring, aan haar zijde als gast van de Britse koninklijke familie te vertonen. De lijdensweg moet voor iedereen, ook het Britse televisiepubliek, meer dan waarneembaar geweest zijn. Onze majesteit wist natuurlijk van de prins geen kwaad en liep parmantig en in schijnbaar opperbeste stemming dwars door alle feestelijkheden ter harer ere heen. Er is uitvoerig gespeculeerd over de vraag waarom prins Claus juist in september 1982 de moed in de schoenen zonk. Er speelde namelijk nog een ernstige zaak, waarmee hij al geruime tijd en op zeer pijnlijke wijze werd geconfronteerd. Bij de rvd werd al enige tijd geïnformeerd of prins Claus homoseksueel was. Het leek een vervolg op de stuitende beschuldigingen uit 1976 dat het paar verkapte communisten zouden zijn. Sedert dergelijke geruchten rondwaarden over prins Hendrik, die zich aan padvinders zou hebben vergrepen, waren dit soort beschuldigingen achterwege gebleven, alhoewel ik me herinner dergelijke onzin ook weleens over prins Bernhard te hebben gehoord. Uit welke hoek was ditmaal het besluit gekomen om prins Claus met stelligheid van het bedrijven van de herenliefde te beschuldigen? | |||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||
Het koningspaar had eerder in 1982 twee reizen naar de V.S. gemaakt. In april hadden zij Washington bezocht als gasten van Ronald en Nancy Reagan. In navolging van haar grootmoeder Wilhelmina en moeder Juliana had koningin Beatrix het Amerikaanse Congres toegesproken. Mejuffrouw Boekhoudt vertelde me die dagen in tranen haar leerling in Amerika op televisie te hebben gevolgd. De rede in het Engels was perfectverlopen. Het heeft miss B.B. trouwens gespeten dat Trix met Duits altijd problemen heeft gehouden. Soms, wanneer zij bij de oosterburen een redevoering moest houden, telefoneerde de prinses haar of ze naar Amaliagaarde mocht komen om de tekst samen door te nemen. Mejuffrouw Boekhoudt vond het heerlijk wanneer haar eertijdse leerling opnieuw een beroep op haar deed. Zij studeerden dan samen, net als in de jaren vijftig aan het Baarns Lyceum, op de speech, waar miss B.B. terloops nog de nodige fouten uithaalde. Beatrix doet zoiets zo nauwkeurig mogelijk. Daarom vroeg zij haar voormalige lerares of het niet te veel gevraagd was het een tweede keer vanaf het begin over te doen. Tijdens de eerste reis in 1982 naar de V.S. vond er een gesprek met journalisten plaats in de National Press Club in Washington. Wat iedereen daarbij opviel was dat de koningin steeds eerst fluisterend overleg pleegde met prins Claus voordat zij een vraag beantwoordde. Dit hadden zij kennelijk van tevoren zo afgesproken om te voorkomen dat de majesteit met haar spontane flapuit-natuur ook maar de geringste onvoorzichtigheid zou kunnen begaan. De ervaren diplomaat Claus stond haar hierin sympathiek bij. Deze gang van zaken illustreert overigens, dat voordat de homogeruchten begonnen te circuleren - in het tweede jaar van het koningschap van Beatrix - de beide echtelieden nog op een zo aardig mogelijke en praktische manier samen bezig waren. Een journalist vroeg wat de meeste indruk op hen had gemaakt tijdens hun bezoek aan de V.S. Na opnieuw fluisterend overleg zei de koningin zeer onder de indruk te zijn van de voorgenomen koppeling in het universum van een Amerikaanse Apollo- en Sovjet-Soyuz-capsule. Dit was inderdaad een buitengewoon tactvol en diplomatiek antwoord met een sterk internationaal politiek tintje. Tijdens de tweede informele reis door de V.S. later in 1982 zou zich een onaangenaam incident hebben voorgedaan. Prins Claus zou daarbij in New York City, samen met een vriend van het koningspaar, de advocaat mr. Frits Salomonson, een bezoek hebben gebracht aan nachtelijke | |||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||
homogelegenheden. Er zouden van het avontuur foto's zijn gemaakt met infraroodcamera's. De vraag was welke clandestiene operaties van welke inlichtingendiensten opnieuw in het geweer waren gekomen om de koninklijke familie in verlegenheid te brengen. Ik was in 1982 lange perioden in de Sovjet-Unie geweest en wist over de Amerikaanse reis van het koningspaar niets. Op 18 juni 1983 vond echter in Amsterdam een internationaal artsencongres plaats. Samen met collega Wim Klinkenberg werd ik aldaar in de lobby aangesproken door een mij bekende verslaggeefster van De Telegraaf, Josje Hagers. Zij had de tweede reis naar de V.S. meegemaakt en zei pertinent zeker te weten dat prins Claus met de heer Salomonson de hort op was geweest in New York en dus het homoleven was binnengetreden. Hij was pas in de vroege ochtend naar het hotel teruggekeerd. Iedereen had later kunnen waarnemen hoe koningin en prins aan het begin van het programma die dag op voet van oorlog stonden. Deze precaire geschiedenis zou on-getwijfeld tot een nieuw internationaal schandaal rond de Oranjes kunnen leiden. Ik nam contact op met Gijs van der Wiel. Hij bevestigde dat mejuffrouw Hagers hem al enige tijd voortdurend opbelde met de vraag of de rvd ervan op de hoogte was dat er in New York een homo-incident was geweest. Gijs gaf intussen toe dat de heer Salomonson ‘blijkbaar van een andere kunne was’. Hij had echter steeds tegen juffrouw Hagers gezegd, dat geruchten over een incident ‘indianenverhalen’ waren. Maar met die rvd-verklaring werd de homoroddel niet weggewerkt. Klinkenberg en ik wisten in ieder geval van niets en nu waren ook wij van het bestaan van een onaangename ontwikkeling rond Claus op de hoogte. Hagers waarschuwde dat Der Spiegel al met het onderwerp bezig was. Het oude recept was dus weer van stal gehaald, net zoals bij de Greet Hofmans-affaire in 1956: eerst de publiciteit in Duitsland van de grond helpen, waarna de media hier zich kunnen beroepen op Duitse bronnen. Juist toen ik tot de conclusie was gekomen dat deze gevaarlijke bui voor het koningshuis was overgedreven, werd ik op 3 augustus 1983 vanuit het Amstel Hotel opgebeld door Erich Wiedemann van Der Spiegel. Hij vertelde met een team journalisten naar Nederland te zijn gekomen om een reportage over Claus als homo te maken. ‘Iedereen zegt, dat u met uw contacten kunt bevestigen dat prins Claus homoseksueel is,’ aldus Wiedemann. Ik stond perplex. Waar kwam deze keer de anti-Oranje-intrige vandaan? Een dergelijk uiteindelijk niet te bewijzen hersenspinsel van kwaad- | |||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||
willigen komt niet zomaar uit de lucht vallen. Opnieuw was De Telegraaf haantje de voorste bij het aanzwengelen vaneen buitengewoon malicieus gerucht. Bovendien, door wie en waarom werd ik in deze louche affaire betrokken? In 1982 lag ik al meer dan 25 jaar onder vuur van Den Haag. Welke combine was nu bedacht om twee vliegen in één klap te slaan? Die middag kwam Wiedemann naar mijn huis in Amsterdam-Noord. Ik heb enkele uren als Brugman tegen hem aangepraat, met uitvoerige achtergronden, zoals ook hier eerder geschetst. Ik probeerde hem duidelijk te maken dat de antithese van een identiteit de identiteitscrisis is. Claus bevond zich midden in dit gevecht en specialisten verwachtten dat er enige tijd overheen zou gaan om zijn hevige emoties over deze situatie, die hij momenteel kennelijk niet in de hand had, weer in een acceptabel gareel te krijgen of in een nieuwe samenhang te plaatsen. Ik zei tegen Wiedemann: ‘Dáár is Claus momenteel mee bezig, en beslist niet met avonturen in het herencircuit. Het is zaak hem met rust te laten. De man heeft het moeilijk genoeg.’ Maar Wiedemann was op ordinaire sensatie uit. Het ging hem er kennelijk niet om de achtergronden van een voor Claus en Beatrix trieste situatie te begrijpen, laat staan er ook maar de minste sympathie voor op te brengen. Mijn pleidooi luidde verder: ‘Bij een psychische ontsporing waar Claus zich in bevindt, zijn de factoren die de wil tot leven bepalen in verwarring geraakt. Neem dit in aanmerking. Gevoelens en emoties zijn immers innerlijke richtlijnen, die essentieel zijn voor een normaal en evenwichtig bestaan. Het zijn daarnaast ook instrumenten die het gezonde verstand of de rationaliteit beïnvloeden. Soms gebeurt het, zoals bij Claus, dat de druk op de common sense zo groot wordt dat er van een vorm van overmeestering sprake is, die normaal redeneren buiten gevecht stelt.’ Wiedemann luisterde niet. Hij vroeg zelfs of ik ooit zelf signalen van een bij Claus aanwezige belangstelling voor homoseksualiteit had waargenomen. Ik ontkende dit in alle toonaarden. ‘Bovendien,’ zei ik, ‘zelfs indien het te bewijzen zou zijn dat prins Claus een biseksuele affaire in New York zou hebben gehad - wat zeer te betwijfelen is - blijft het on-aanvaardbaar om op dit kritieke moment in zijn leven met dit verhaal in de rug aan te vallen.’ Bij zijn vertrek leek hij voor rede vatbaar te zijn. Het bleef een paar weken stil en ik nam aan dat ook deze storm in een glas water was gaan liggen. Tot op 22 augustus 1983 onverwacht zowel de Volkskrant als De Te- | |||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||
legraaf berichtten dat men in regeringskringen in Den Haag ernstig verontrust was over een te verwachten reportage in Der Spiegel. Wiedemann en de zijnen hadden blijkbaar toch doorgezet. Het verhaal zou gaan over de drie echtgenoten van de koninginnen Wilhelmina, Juliana en Beatrix, die volgens het Duitse blad veel pech hadden met hun geïmporteerde Duitse heren. Alle drie hadden buitenechtelijke affaires gehad, waarbij Claus zich nu aan heren zou bezondigen. De beide ochtendbladen meldden dat Den Haag stappen in Bonn had ondernomen om na te gaan wat Der Spiegel in het schild voerde. Ik las deze berichten en dacht: Ze willen oorlog: ze kunnen het krijgen. Ik was allerminst vergeten dat prins Claus mij in 1982 met zijn gedraai onder ede voor de Haagse rechter in de kou had laten staan in mijn gevecht tegen het ministerie van Buitenlandse Zaken en de inlichtingendienst. Maar ik was mentaal sterk en Claus was in een neerwaartse psychische vrije val terechtgekomen. Dan was er ook nog de andere pupil van mejuffrouw Boekhoudt, dus summa summarum voelde ik het als mijn plicht hen binnen mijn vermogen te hulp te komen. Er diende snel gehandeld te worden. In enkele uren schreef ik het verhaal over de te verwachten nieuwe aanval vanuit Hamburg op de koninklijke familie en leverde de kopij in bij Nieuwe Revu. De advocaten adviseerden mijn artikel niet te plaatsen. Mijn vader sprak in onze jeugd over wat hij noemde ‘de sleutel die alle deuren opent.’ Hij bedoelde hiermee: welke hindernissen later op jullie weg mogen komen, bedenk een creatieve oplossing in een omtrekkende beweging, want opgeworpen barricades zijn er om te worden overwonnen. Ik telefoneerde met Nieuwspoort in Den Haag en reserveerde voor 24 augustus 1983 om 11.00 uur de zogenaamde opkamer. Ik liet op het programmabord schrijven: ‘Persconferentie prins Claus van Willem Oltmans.’ De opvolger van Gijs van der Wiel, de nieuwe directeur van de rvd Hans van der Voet, belde me ongerust op. Wat was ik van plan? Claus was tenslotte de echtgenoot van het staatshoofd. Ik antwoordde: ‘Ik ga een uiterste poging ondernemen om de geruchtenmachine ten aanzien van de vermeende homoseksualiteit van prins Claus te stoppen.’ Ik vroeg hem om iemand van de rvd te sturen die mijn persgesprek op de band zou opnemen, opdat de overheid exact zou weten wat ik had gezegd. Dit is inderdaad gebeurd.Ga naar voetnoot29 Er waren op het afgesproken uur meer dan zestig journalisten van de | |||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||
binnenlandse en buitenlandse pers aanwezig, allemaal vol verwachting hopend op een gigantische rel. Ik heb die ochtend een uur voor de vuist weg, zonder notities, het woord gevoerd. Tenslotte deed ik in 25 jaar lezingen geven in de V.S. op dit gebied de nodige ervaring op. Mijn pleidooi liep van een leien dakje. Ik concentreerde me voornamelijk op het torpederen van verder geklets in de ruimte over Claus als homo. Der Spiegel had zich voorgenomen de Duitse heren van drie koninginnen te schande te maken en Claus, die geen kinderen bij andere dames in de wereld had gezet, moest dus als variant op het thema overspel een homo zijn. Ik bood die ochtend geen sensatie of pornografische details uit New Yorkse homoclubs, maar deed een beroep op het gezond verstand en het journalistieke fatsoen van de aanwezige journalisten zich niet in te laten met riooljournalistiek op een moment dat de man in kwestie een van de moeilijkste perioden uit zijn leven doormaakte. Er werd na afloop een aantal vragen gesteld, die meestal vijandig en op mijn persoon gericht waren. Een Duitse radiojournalist wilde weten waarom ik mij als edele ridder jegens het Huis van Oranje opstelde. Omdat ik ook de geschiedenis van mejuffrouw Boekhoudt uit de doeken had gedaan als onze gezamenlijke vertrouwelinge uit Baarn en dus als voornaamste bron had opgevoerd, begreep de overgrote meerderheid der aanwezigen dat ze er verstandig aan deden te luisteren. Mijn soloactie slaagde. Der Spiegel wijzigde het omslagverhaal; dit werd trouwens door een ander onderwerp vervangen. In de buitenlandrubriek verscheen vervolgens een sterk gekuiste versie, waarin over Claus geen onvertogen woord te lezen viel. Met uitzondering van een stukje in Het Parool zweeg de vaderlandse pers in alle talen over het feit dat ik een persconferentie in Den Haag over prins Claus had gegeven. Met één klap was de stroom van geruchten over Claus en homoseksualiteit tot staan gebracht. Het cd-kamerlid Janmaat vroeg premier Lubbers schriftelijk of er nou wel of niet een incident rond prins Claus in New York was geweest. Lubbers liet een categorische ontkenning uitgaan. Lubbers blufte waarschijnlijk, net als ik in Nieuwspoort had gedaan. Behalve het geheim van Huis ten Bosch bestond er immers zoiets als het geheim der prinsenslaapkamer? Wat er die fameuze nacht tijdens de sightseeing van het Amerikaanse nichtenleven precies gebeurd was wist uiteindelijk alleen de prins zelf, en verder hoogstens diens juridisch adviseur Frits Salomonson. Het is zelfs waarschijnlijk dat Claus, na drie maanden lang steeds van zijn voorlichters te hebben gehoord dat De Telegraaf en Josje Hagers achter hem aanzaten vanwege die New Yorkse escapade, | |||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||
zich hierdoor opgejaagd is gaan voelen met als risicofactor, dat een dergelijk verhaal vroeg of laat in de wereldpers zou opduiken. Wanneer dit inderdaad zou gebeuren waren de consequenties immers niet te overzien. Hans van der Voet van de rvd deelde na afloop van mijn Nieuwspoort-optreden aan Lex Runderkamp van Vrij Nederland mee dat dit geïmproviseerde persgesprek ‘de lucht rond het koningshuis had gezuiverd’. Daar was het op dat specifieke moment om gegaan: de roddel binnen de kortste keren te stoppen en te voorkomen dat Der Spiegel de familie wereldwijd opnieuw te kakken zou zetten. Of Claus wel of niet homo was deed in 1983 niet ter zake. Het ging erom hem in alle rust terug op Huis ten Bosch te krijgen, wat hij blijkbaar ook zelf wilde. Jaren later - en het trof me onaangenaam - zei de algemeen secretaris van mijn vakorganisatie nvj, Hans Verploeg, tegen me dat ik het persgesprek in 1983 over de prins slechts zou hebben gegeven ‘omdat ik er door de rvd voor zou zijn betaald’. Ik was veertig jaar lid en dacht: Als men in eigen kring zo over me denkt, geen wonder dat Den Haag weinig moeite ondervindt om mijn loopbaan te blijven saboteren. Ik vroeg directeur Van der Voet dus de veronderstelling van Verploeg recht te zetten, wat onmiddellijk gebeurde.Ga naar voetnoot30 Ik vermoed dat er maar weinig landgenoten zijn die niet alleen hun handel en wandel sinds 1936 hebben genoteerd in een dagboek, maar dit tegelijkertijd onbevreesd lock, stock and barrel in de Koninklijke Bibliotheek kunnen neerzetten ter bestudering voor het nageslacht. Wanneer ik terugblik op die persconferentie over de prins, zeventien jaar geleden, denk ik dat ik ertoe in staat ben geweest omdat ik de door Sigmund Freud beschreven weg van kindsheid tot volwassenheid met goed gevolg heb afgelegd. Hij stelde immers (in The Future of an Illusion) dat men normaliter gedurende een levensloop allerlei abracadabra kwijtraakt en vervangt door nieuwe realiteiten. Ook vermoed ik dat het befaamde ‘gewoon zijn’ een kwestie van tweerichtingsverkeer is. Tegen Hella Haasse heeft koningin Beatrix hierover opgemerkt: ‘Ik geloof dat hoe gewoon ik mijzelf ook voel, hoezeer ik probeer ontspannen mezelf te zijn in het functioneren als koningin in het tegemoet treden van mensen, er zal altijd iets zijn waardoor anderen je nooit vol- | |||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||
ledig zien. Dus hoe innerlijk ontspannen wij onszelf ook mogen voelen, zo vertaal ik dan maar even het woord “gewoon”, er is altijd een barrière dat het nooit van één kant komt. Het komt altijd van twee kanten. En dat is niet van ons uitte overwinnen. Ik denk wel dat je voor jezelf het gevoel kunt hebben van: ik ben mijzelf, ik ben gewoon. Ik probeer ook mij in te leven in wat bij anderen echt leeft en in die zin dicht bij de waarheid te komen, maar dat is niet wat u met het woord “gewoon” bedoelt, denk ik. Nee, het is niet mogelijk in onze functie gewoon te zijn. Maar dat ligt niet altijd aan ons.’ Wat bovenstaande passage aantoont, zoals dikwijls ook bij koninklijke kersttoespraken het geval is, is dat de majesteit er nog niet uit is wat ‘gewoon zijn’ betekent of hoe dit zou zijn te bereiken. De barrière waar zij over spreekt bestaat niet alleen met koningen of vorsten, maar ook met bisschoppen, generaals en ministers, dus tussen personen van een verschillend maatschappelijk niveau. Beatrix spreekt erover te proberen zichzelf te zijn. Zij probeert zich echt in te leven, maar met dit proberen is zij natuurlijk nooit echt gewoon en echt zichzelf. Daarvoor voelt zij zich nog altijd (helaas) te ongewoon. Juliana was werkelijk gewoon en om die reden voor alle maatschappelijke niveaus uitzonderlijk geliefd - zoals prinses Diana dit was, in tegenstelling tot de overige leden van de Britse koninklijke familie, die Barbara Ehrenreich eens schitterend omschreef als ‘overpaid layabouts’.Ga naar voetnoot31
Na het wegvallen van mejuffrouw Boekhoudt als voornaamste gesprekspartner op het intieme vlak vervaagde geleidelijk aan ook mijn aandacht voor het wel en wee van de Oranjes, en verdiepte ik me van 1983 tot 1987 in de ontwikkelingen in Suriname. Van 1986 tot 1992 deed ik hetzelfde in Zuid-Afrika. In beide gevallen doemde prominent de schim van professor J.A. van Hamel en zijn alarmerende voorspelling op. Het kabinet-Lubbers I maakte het mogelijk dat Haagse inlichtingendiensten, in navolging van de grote broer in de V.S., clandestiene operaties uitvoerden in Suriname en Zuid-Afrika, om de plaatselijke regering te destabiliseren. In onze voormalige kolonie in Zuid-Amerika bracht Den Haag een zogenaamd junglecommando op de been onder leiding van de weggelopen militair Ron Brunswijk. In Zuid-Afrika werd een andere franc tireur losgelaten met vier paspoorten van het ministerie van | |||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||
Hans van den Broek op zak. De Haagse cloack and dagger-boys gingen uit van het credo: ‘Wat ze in Washington kunnen, kunnen wij ook.’ In de zomer van 1987 heb ik nog intensief tussen Paramaribo en Frans-Guyana gependeld om Desi Bouterse en Ron Brunswijk aan de praat te krijgen om aan die onzinnige guerrilla een snel einde te helpen maken. Ik kwam dichtbij het regelen van een gesprek op een boot op de Marowijne-rivier, maar het was te vroeg voor een daadwerkelijke ontmoeting. Later is de ontspanning, met een rendez-vous op het water, alsnog tot stand gekomen. Maar Suriname valt hier buiten de boot, in tegenstelling tot Zuid-Afrika, waar nota bene bleek dat Lubbers en Van den Broek de nek van Klaas de Jonge zouden redden met behulp van de koningin. Toen ik in 1986 in Zuid-Afrika begon te werken was me bekend dat deze meneer opgesloten zat in het oude ambassadegebouw in Pretoria, maar wat er werkelijk met hem aan de hand was wist ik niet. Uit gesprekken bleek dikwijls dat de Nederlandse gemeenschap in het land de man haatte en als een misdadiger beschouwde, maar ik moest over het land zelf nog alles leren en besteedde er geen aandacht aan. Mijn oom Hans van Ketwich Verschuur in Kaapstad liet zich echter ontvallen: ‘Wanneer de werkelijke geschiedenis van deze man bekend zou worden, dan dondert het kabinet in Den Haag.’ Ik was echter met een televisiefilm in zwarte woonoorden bezig en wilde me er niet van laten afleiden. In 1987 was het me niet bekend welke rol de majesteit in de zaak had gespeeld.
Bij een bezoek aan Amsterdam in 1987 zou ik opnieuw tegen informatie aanlopen, zowel Beatrix als haar vader betreffende. Ook die keer handelde ik meteen. Ik lunchte met mijn toenmalige uitgever, Wim Hazen in Baarn. Hij vertelde dat de prins samen met Robbert Ammerlaan memoires had geschreven. Koningin Beatrix zou echter als hoofd van het Huis van Oranje een veto over de publicatie hebben uitgesproken. Ik lichtte NRC Handelsblad in, waar men reporter Ben van der Velden eropuit zond. Op 27 februari 1987 verscheen een voorpagina-artikel: ‘koningin hield publicatie bernhard-biografie tegen’ .Ga naar voetnoot32 Op dit bericht volgde een ongekende stroom van leugens en ontkenningen door alle betrokken partijen. Er zou helemaal geen manuscript zijn - terwijl ik meer dan eens in de werkkamer van Ammerlaan bij de uitgeverij was binnengelopen en hem met eigen ogen aan het werk had | |||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||
gezien. Opvallend was ook dat de rvd aan dit bedrieglijke spel meedeed, want dan weet men dat er echt iets aan de hand is. Wat was de reden van deze ophef? Wat had de prins gezegd dat zijn dochter niet op straat wilde hebben? Ik keerde naar Zuid-Afrika terug en merkte geleidelijk aan opnieuw dat er langs officiële kanalen, ook via de Zuid-Afrikaanse ambassade in Den Haag, tegen mijn aanwezigheid in Johannesburg werd gestookt en geroddeld. Het door Luns afgekondigde Berufsverbot was kennelijk nog steeds van kracht. Zowel Buitenlandse Zaken als de inlichtingendienst hield zich met de sabotage van mijn beroep als journalist vrij intensief bezig. Steeds duidelijker besefte ik dat ik het kort geding over de verhindering van mijn werk in India bij de reis van prins Claus in 1981 had moeten doorzetten. Ik won het kort geding namelijk in eerste instantie. De staat ging in hoger beroep en de president van de arrondissementsrechtbank in Den Haag, mr. M.R. Wijnholt, stelde daarop Buitenlandse Zaken in het gelijk. Advocaat H.M. Voetelink wilde de procedure voortzetten, maar de nvj trok op dat kritieke moment de financiële steun in, dus moest ik in 1982 opnieuw het gevecht stopzetten. Mijn vijanden konden hun al 25 jaar durende hetze ongestoord vervolgen. Om te voorkomen dat ook in Zuid-Afrika steeds meer problemen op mijn weg zouden komen, besloot ik de aanstichter van alle ellende - Joseph Luns - in Brussel rechtstreeks te benaderen. Ik wilde hem in een persoonlijk gesprek vragen of hij, een kwart eeuw na zijn mislukte Indonesië-beleid, zijn amices op Buitenlandse Zaken wilde toespreken en zeggen: ‘Laat Oltmans nu verder maar met rust.’ Er volgde een korte briefwisseling met de man in Brussel, die driemaal achtereen weigerde mij te ontvangen.Ga naar voetnoot33 Het gedonder bleef aanhouden, dus in 1989 besloot ik - ten einde raad - vanuit Johannesburg een beroep te doen op die andere pupil van mejuffrouw Boekhoudt. Als voorzitster van de Raad van State hoopte ik dat de koningin wellicht zou kunnen helpen om te bevorderen dat ik aan de hand van de Wet Openbaarheid van Bestuur inzage in mijn Haagse dossiers zou kunnen krijgen. Tenslotte was de majesteit langzamerhand de enige autoriteit in het koninkrijk, die door haar eigen band met miss B.B. absoluut zeker zou kunnen weten dat ik niet die schurk en oplichter was waar officieel Den Haag mij al jarenlang voor uitmaakte. Als dat waar was zou deze dame mij nooit als haar andere liefste pupil hebben omarmd. | |||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||
Ik hoopte dat de documenten zouden aantonen wat een in het geheim opererende staat zich al die jaren had gepermitteerd wegens mijn gelijk inzake Nieuw-Guinea. Dergelijke verzoeken via de Raad van State ingediend nemen meestal geruime tijd, soms jaren, in beslag. Maar na mijn beroep op de majesteit zou ik binnen een jaar enkele honderden voorheen geheime codetelegrammen en andere stukken van Buitenlands Zaken in bezit krijgen; stukken waar de honden geen brood van lusten. De zaakgelastigde in Pretoria, Hans Sondaal, kwam me het dossier in Johannesburg brengen. Bij het lezen van deze documentatie was ik met stomheid geslagen. Ik wist al die jaren dat de heren op de apenrots zich slechte verliezers hadden betoond, omdat ze ongelijk hadden gekregen. Wat me echter compleet verraste was met welk giftig venijn er door ministers, ambassadeurs en hoge ambtenaren - let wel: rijksdienaren - over mij als burger en journalist was heen gewalst, hoe mijn elementaire rechten categorisch waren geschonden en waar dit zootje eigenlijk toe in staat was geweest, en ongetwijfeld gewoon mee doorging.Ga naar voetnoot34 Veel van deze schuinsmarcheerders zitten doodgemoedereerd hun schijnheilige gezichten te etaleren onder het staatsieportret van hare majesteit de koningin, op wie veel van deze obscure personages zonder blikken of blozen ook nog de heilige eed van eeuwige trouw hebben afgelegd. Beatrix had me feitelijk aan de wapens geholpen waarmee ik ongetwijfeld in Den Haag aan de slag kon om aan deze subversieve oorlog van de overheid jegens mij eindelijk een einde te maken. Met deze onontkoombare bewijzen in handen schreef ik zowel premier Ruud Lubbers als minister Hans van den Broek, dat ik nu wist hoe de staat al ruim dertig jaar onrechtmatig tegen me bezig was geweest. Ik wilde overleggen hoe ik voor geleden schade enigszins schadeloos zou kunnen worden gesteld. Ik benadrukte in Zuid-Afrika te willen blijven. In Pretoria had ik sedert 1986 uitstekende contacten opgebouwd. Zuid-Afrika zat midden in de overgang van apartheidsland naar een vrij land voor iedereen. Met bijna veertig jaar internationale journalistieke ervaring achter me kreeg ik van verschillende zijden aanbiedingen om me in het land te vestigen als media-adviseur, om behulpzaam te zijn bij de transformatie naar een werkelijke democratie. Op 20 januari 1990 sprak ik onder vier ogen met president F.W. de Klerk in Tuynhuys te Kaapstad, | |||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||
waarbij ook hij me aanmoedigde in het land te blijven en aan de opbouw van een staat met gelijke rechten voor iedereen mee te werken. Ik waagde de sprong en verhuisde naar Johannesburg, waar ik 30 april 1990 met mijn hele hebben en houden arriveerde om op mijn 65ste jaar aan de laatste etappe van mijn leven te beginnen. Maar zoals spoedig zou blijken, de Haagse wraakzuchtelingen zouden me ook dat niet gunnen. Lubbers beantwoordde tot 1994 geen enkele brief die ik hem schreef om zijn hulp in te roepen. Van den Broek liet me op 13 maart 1991 schriftelijk weten, dat indien ik op een schaderegeling wilde aansturen ik erom zou moeten procederen, ‘want er is namelijk geenszins sprake van dat de staat vanaf 1957 jegens u onrechtmatig zou hebben gehandeld.’ Minister van den Broek liet deze tekst naar mij uitgaan terwijl hij wist dat ik over tientallen codetelegrammen beschikte die het tegendeel bewezen. Voor mij deed deze ministeriële leugentekst de deur dicht. In overleg met de nvj liet ik in 1991, met behulp van mr. H.W.E. Vermeer te Amstelveen, een procedure tegen de staat instellen, die nog steeds doordraait. De nieuwste wraak van Den Haag was zoet. Op 2 augustus 1992 werd ik door twee Zuid-Afrikaanse rechercheurs gearresteerd en op een vliegtuig naar Amsterdam gezet, met achterlating van mijn hele bezit. In Amsterdam had ik geen dak boven mijn hoofd en ik stond letterlijk op straat. Pas op 15 oktober 1992 kon ik met behulp van een van mijn beste vrienden een studio van zes bij zes in de Jordaan betrekken. Spoedig werd ik benaderd door hoge kringen van de Koninklijke Marechaussee en zou langs deze weg Beatrix weer eens op mijn pad komen. Het krijgsmachtonderdeel dat het Koninklijk Huis bewaakt, bleek de affaire-Klaas de Jonge te zien als een nog te vereffenen rekening met vooral het ministerie van Buitenlandse Zaken en in het bijzonder met de heer Van den Broek. De kwestie had namelijk een verdacht slot gekregen. Eindelijk werd me duidelijk waarom oom Hans van Ketwich Verschuur me bij aankomst in Zuid-Afrika had gezegd dat het kabinet zou vallen als uitkwam wat er zich rond Klaas de Jonge had afgespeeld. Pas na gesprekken in Amstelveen met een vooraanstaand afgezant van de marechaussee, werd me duidelijk dat deze stumper zich in de voormalige ddr tot terrorist had laten opleiden, om vervolgens doodgemoedereerd op de ambassade in Den Haag een visum voor Zuid-Afrika aan te vragen. Er bestaat geen twijfel over dat hij oprecht was begaan met het lot van de zwarte meerderheid in apartheidsland, maar iemand die zich door | |||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||
communisten laat opleiden en vervolgens denkt dat niemand hem in de gaten heeft, is naïef. Hij was door een verklikker in de ddr reeds bij voorbaat verraden; vervolgens waarschuwde de bvd Pretoria dat er een terrorist in aantocht was. Hij had dus geen schijn van kans. Vanaf het moment dat deze meneer Zuid-Afrika binnenkwam, in het bezit van vier door het ministerie van Hans van den Broek afgestempelde paspoorten (waaronder naar verluidt een diplomatiek paspoort), werd de arme Klaas geschaduwd. Hij zou worden ingerekend zodra men eenmaal wist wie zijn contacten en beschermheren waren. Zijn grootste beschermheer ter plaatse was Hendrik baron Bentinck van Schoonheten, de tweede man op de Nederlandse ambassade na Hugo Carsten. Ook die was uiteraard nauwkeurig op de hoogte.Ga naar voetnoot35 Uiteindelijk werd Klaas ingerekend. Hij wist te ontvluchten en zocht dekking in de ambassade van Bentinck en Carsten, beiden onder supervisie van Hans van den Broek en de Inlichtingendienst Buitenland (idb) uit de fameuze villa Maarheeze in Wassenaar. De Zuid-Afrikaanse autoriteiten lieten Klaas vervolgens uit de ambassade halen. Den Haag schreeuwde moord en brand, want Pretoria had daarmee een stukje Nederlands grondgebied geschonden. De Jonge diende dan ook stante pede te worden teruggebracht. Pas in 1999 zou duidelijk worden waarom zowel Buitenlandse Zaken als de idb er veel aan gelegen was dat De Jonge uit handen van de Zuid-Afrikaanse justitie zou blijven. Dat bleek uit een verhoor onder ede voor de Haagse rechtbank van dr. Christo Landman (oud-hoofd van de inlichtingendienst van het Zuid-Afrikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken en oud-zaakgelastigde in Den Haag) en ook uit gesprekken met oud-Eerste-Kamerlid van de vvd Tom Struick van Bemmelen, die samen met professor Guus Zoutendijk (Eerste-Kamerlid voor de vvd) uitgebreid onderzoek had ingesteld naar de affaire-Klaas de Jonge. Indien de bvd of de Koninklijke Marechaussee Pretoria zouden vertellen dat De Jonge, door in vreemde overheidsdienst te treden, geen Nederlander meer was - en dus ook niet naar de ambassade diende te worden teruggebracht - dan was alles verloren, want dan zou de rol van Buitenlandse Zaken en de idb in deze affaire voor de hele wereld bekend worden. Het koninkrijk Nederland betrokken bij het bevorderen van terroristische activiteiten tegen de regering in Pretoria! Er was maar één manier om binnen de kortste keren zeker te stellen dat | |||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||
De Jonge toch naar de ambassade zou worden teruggebracht, namelijk door hem als de bliksem weer Nederlander te maken. En dat kon maar op één manier: door Beatrix een decreet te laten tekenen waarmee deze in de ddr getrainde terrorist zijn Nederlanderschap terugkreeg. De majesteit werd min of meer gedwongen om met haar koninklijke signatuur de idb en Buitenlandse Zaken - in het bijzonder Hans van den Broek - uit de penarie te helpen. De Nederlandse staat, die dus eigenlijk voor terrorist had gespeeld, liep met deze Klaas tegen de lamp. Er werden miljoenen tegenaan gesmeten om een ambassadegebouw open te houden dat eigenlijk had moeten worden afgestoten omdat de diplomatieke vertegenwoordiging een nieuw gebouw had betrokken in de wijk Arcadia. Het oude ambassadegebouw, waar De Jonge resideerde, ontwikkelde zich al spoedig tot een clandestien anc-kantoor. Alle middelen stonden De Jonge ter beschikking op dit illustere ambassadekantoor van Hans van den Broek, bemand door Carsten en Bentinck. Die laatste had overigens de bijnaam ‘de rode baron’. Hij verzorgde de liaison met Klaas, die ook al in de gelegenheid was gesteld om, met een diplomatenauto voorzien van een dubbele bodem, wapens binnen Zuid-Afrika te vervoeren. Zuid-Afrika alarmeerde de Koninklijke Marechaussee. Twee wachtmeesters, Harry de Jong en Henk Steenis, vertrokken naar Pretoria - officieel om De Jonge te beschermen, in werkelijkheid om deze meneer en de situatie binnen de ambassade te observeren. Er werd een vernietigend rapport opgesteld, dat Buitenlandse Zaken overigens niet meer kan vinden. Hans van den Broek verplaatste Bentinck wijselijk naar elders. Er volgden ook andere mutaties op de ambassade in Pretoria. De Jonge zou later worden geruild tegen een in Angola gevangen genomen hoge Zuid-Afrikaanse militair, en Klaas werd op Schiphol ingehaald als een held, bezongen door de door Buitenlandse Zaken gedesinformeerde media. Het scheelde er nog maar aan dat De Jonge ook nog een lintje kreeg voor de puinhoop die hij had veroorzaakt. De belastingbetalers zijn opgedraaid voor de miljoenen die deze affaire het koninkrijk heeft gekost. Het parlement werd van hogerhand en van A tot Z voorgelogen, en men ging als altijd over tot de orde van de dag. Toch zag Van den Broek kans de koningin nog verder onder druk te zetten door een nieuwe, onvergeeflijke stunt uit te halen, die hem later dan ook de kop zou kosten. | |||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||
Sedert jaren is het namelijk de gewoonte dat Buitenlandse Zaken een veelbelovende diplomaat aanwijst die optreedt als privé-secretaris van Beatrix. Ongetwijfeld gaat het hier om een van de hoogste vertrouwensposities in het koninkrijk. In 1990 nam de heer Quarles van Ufford afscheid van Noordeinde, en zoals te doen gebruikelijk vroeg de majesteit Hans van den Broek om een vervanger. Tot grote verbazing en irritatie, vooral in kringen van de Koninklijke Marechaussee (waar men exact op de hoogte was van wat de rode baron in Pretoria op zijn kerfstok had), wees minister Van den Broek uitgerekend diezelfde Hendrik baron Bentinck aan om de majesteit te gaan dienen binnen het paleis Noordeinde. Hoe chantabel de koningin was geworden met het zetten van haar handtekening voor terrorist Klaas de Jonge werd met deze benoeming nog eens onderstreept. Zij kon niet zeggen: ‘Die meneer heeft zich in Pretoria misdragen, die wil ik hier niet zien,’ want zij had zelf in het complot gezeten. Met andere woorden, Van den Broek had de majesteit lelijk in de tang. Ik besloot een artikel te schrijven.
Allereerst benaderde ik Bentinck rechtstreeks op paleis Noordeinde. De grootmeester van het huis van de koningin antwoordde echter dat Hendrik Bentinck liever niet meer over zijn arbeid in Zuid-Afrika wilde spreken.Ga naar voetnoot36 Zijn tweelingbroer Willem Bentinck was die dagen ambassadeur in Madrid. Hem kende ik uitstekend. Ik leerde hem als staflid van de ambassade in Moskou kennen en respecteerde hem zeer. Ik schreef hem een brief in Spanje om mijn dilemma uit te leggen: hoe zwaar het me viel dat zijn broer zich in Pretoria had bezondigd aan het overtreden van regels die voor diplomaten gelden, en dat hij als diplomaat de held had uitgehangen door zich met gezochte anc-terroristen in te laten. Wilde hij bemiddelen dat ik toch met Hendrik zou kunnen spreken? Hij schreef me met de hand een buitengewoon sympathieke brief, die ik onbesproken wil laten, maar het betekende dat ik geen kennis kon nemen van mogelijk verweer van de man op paleis Noordeinde. Op 15 december 1992 zou de toenmalige Media KrantGa naar voetnoot37 mijn reportage met een omslagaankondiging en een foto van baron Bentinck publiceren. Ik liet de tekst van tevoren aan twee prominente kamerleden lezen.Ga naar voetnoot38 Beiden schatten in, dat wanneer de gegevens die mij hoofdzakelijk van | |||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||
de zijde van de Koninklijke Marechaussee waren verschaft inderdaad klopten, de residentie met een Watergate-affaire opgezadeld zou zijn. Maar Den Haag zou Den Haag niet zijn als men er niet voor had gezorgd dat de publicatie de doofpot in zou gaan. Ik maakte bovendien een kardinale fout door eerst - uit egards tegenover haar - de koningin in te willen lichten, waardoor tegenstanders acht dagen voorsprong kregen om de gewenste censuur te organiseren. Ik begreep aanvankelijk absoluut niet hoe deze dame ooit haar handtekening heeft kunnen zetten voor meneer De Jonge, en begreep eigenlijk nog minder hoe zij kon accepteren dat diens grote vriend en strijdmakker Bentinck op een zo belangrijke plaats naast haar belandde. Desondanks was ik van mening dat, gezien haar directe betrokkenheid bij de schandalige Bentinck/De Jonge-affaire, het in hoge mate onbehoorlijk zou zijn haar met mijn reportage te overvallen. Een factor die ik toen nog schromelijk onderschatte was hoe ingekapseld de majesteit bleek te zijn. Op 7 december 1992, dus acht dagen voor de eigenlijke publicatie, zond ik de tekst aan grootmeester F.W. Kist - dit in de naïeve veronderstelling dat alleen Beatrix en haar naaste medewerkers van de inhoud kennis zouden nemen. Pas enkele jaren later zou rvd-directeur Hans van der Voet me opbiechten dat iedere boodschap van mij aan Beatrix, mede in verband met het lopende proces, automatisch werd doorgestuurd aan de premier, de minister van Buitenlandse Zaken, de bvd, de rvd, en het kantoor van de landsadvocaat. Alle betrokken partijen namen dus ruimschoots van tevoren kennis van mijn artikel. Het gaf hen alle tijd een tegenactie te mobiliseren, opdat er geen Watergate-affaire in de residentie zou losbarsten. Hoofdredacteur Paul van Weel van de Media Krant was terecht verontwaardigd, want het verrassingselement, de eigenlijke primeur, was verloren gegaan. Ook de geldschieter van de Media Krant trok spoedig daarop zijn investering terug, waardoor een succesvol blad dat een aantal jaren uitstekend had gelopen, vroegtijdig stopte. Vrijwel onmiddellijk nadat mijn artikel in Den Haag de vroegtijdige ronde had gemaakt kreeg Hans van den Broek een griepje en moest hij een navo-bijeenkomst in Edinburgh, Schotland voorbij laten gaan. Wat er vervolgens precies achter de schermen is gebeurd is uiteraard nooit bekend geworden. Er zou wel een rotje afgaan in het parlement op 15 december 1992, enkele uren voordat de inside story van Bentinck, Klaas de Jonge en de rol van Buitenlandse Zaken de krantenkiosken bereikte. Om 11.00 uur die ochtend leverde Hans van den Broek zijn portefeuille van Buitenlandse Zaken bij koningin Beatrix in. Volgens welingelichte kringen had deze afscheidsvisite opvallend kort geduurd. | |||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||
Om 14.00 uur maakte een zichtbaar nerveuze premier Lubbers - volgens Rob Meines in NRC Handelsblad ‘als een donderslag bij heldere hemel’ - het vertrek van zijn minister van Buitenlandse Zaken naar Brussel bekend. Hij zou commissaris bij de Europese Commissie worden. Politiek Den Haag was volkomen verrast, maar met het kerstreces voor de deur hadden de meeste parlementariërs andere dringende zaken aan hun hoofd. Op 23 februari 1999 sprak ik over bovenstaande zaak in het avro-televisieprogramma De Ochtenden met Pieter Jan Hagens, en deelde mee dat deze handtekening mogelijk een van Beatrix' meest omstreden signatures uit haar regeerperiode was. Onmiddellijk belde Piet Hagen, hoofdredacteur van het nvj-vakblad De Journalist, me op en zei: ‘Wat bewijst dat, ze zet zoveel handtekeningen...’ Een beroepsgenoot die dermate sukkelachtig reageert op zo'n zaak roept gevoelens van wanhoop over het vak bij me op.
Intussen was ik na mijn gedwongen terugkomst uit Zuid-Afrika opnieuw figuurlijk tegen prins Bernhard aangelopen. nrc-redacteur Harry van Wijnen was in de voetsporen van Robbert Ammerlaan getreden en had een manuscript in het archief van Soestdijk bijeen gesprokkeld: De prinsgemaal: vogelvrij en gekooid.Ga naar voetnoot39 Het leek me een slimme zet van Bernhard om toch nog een gedeelte van zijn eigen verhaal op de markt te krijgen nu zijn dochter al het werk tussen 1979 en 1989 met Ammerlaan naar de schroothoop had verwezen. Op 10 november 1992 werd de publicatie van De prins-gemaal door van Wijnen groot aangekondigd op de voorpagina van NRC Handelsblad. Eveneens op deze pagina werd een tot dusver geheim codebericht afgedrukt van een boodschap van president John Kennedy aan koningin Juliana, gedateerd 16 augustus 1962, ter gelegenheid van het één dag eerder in New York gesloten vredesakkoord met Indonesië over Nieuw-Guinea. De laatste zin van die boodschap van JFK was: ‘With warm personal regards to you and to prince Bernhard whose thoughtful comments on this difficult [Nieuw-Guinea] issue were helpful to me at an important moment.’ Van Wijnen zette in een driekolomskop op de voorpagina van het nrc | |||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||
(op 10 november 1992): ‘regering liet bernhard vrije hand in zaken doen’, en plaatste het pal naast het geheime codebericht van J.F.K.Ga naar voetnoot40 Ofwel begreep Van Wijnen de portee van het geheime telegram van Kennedy niet, ofwel verzuimde Z.K.H. hem het belang van dit telegram in relatie tot hemzelf uiteen te zetten. Wanneer ik die kop zou hebben geschreven zou deze hebben geluid: ‘bernhard voorkwam derde oorlog met indonesië’, want dat is de werkelijke betekenis van het codebericht dat Van Wijnen op de voorpagina van zijn krant zette. De belangrijkste politieke daad in zijn carrière als prins-gemaal is zijn interventie in 1961 bij J.F.K. geweest, aan de vooravond van de bezoeken van Luns en Soekarno aan het Witte Huis, waarbij Z.K.H. de Amerikaanse president exact uiteenzette hoe de kaarten tussen Indonesië en Nederland op dat kritieke moment lagen. Het is waar dat ik de deur naar J.F.K. via professor Walt Rostow voor de prins openzette. Maar het was Bernhard die het standpunt van de groep-Rijken voldoende duidelijk bepleitte om de Amerikaanse president een snel en beslissend besluit te doen nemen om aan twaalf jaar getreiter van Soekarno door Luns en diens kornuiten in Den Haag een rigoureus einde te maken. Niet het feit dat Bernhard in zijn leven aan handelsbevordering heeft gedaan was nieuws, maar die laatste regel van J.F.K. aan Juliana, dat was een absolute primeur. Die miste Van Wijnen. Op 18 november 1992 heb ik in een artikel in De Groene Amsterdammer een uitvoerige analyse gepubliceerd om de betekenis van het codetelegram van J.F.K., wat prins Bernhard betreft, nader toe te lichten.Ga naar voetnoot41 Ik zond de tekst aan de prins toe, die er de volgende dag voor bedankte. Met andere woorden: reportage is oké. De kamerleden Jurgens en Piet Stoffelen, beiden PvdA, en Wolffen - sperger (D66) stelden minister Hans van den Broek kamervragen nadat ik op verzoek van Den Haag in Johannesburg op een klm-toestel was gezet. Bij afwezigheid van de minister antwoordde premier Lubbers, dat Den Haag er geen ene moer mee te maken had. Hij loog niet, want hem was zelf door Algemene Zaken (mr. R.J. Hoekstra) en Buitenlandse Zaken (mr. B.R. Bot) hieromtrent maar wat op de mouw gespeld. Kamerleden die met open ogen door leden van het kabinet om de tuin worden geleid komen in dit land niet met nieuwe vragen, maar sussen zichzelf in slaap met een ‘ik deed mijn plicht.’ Alleen Piet Stoffelen bleek bereid toch iets meer te doen. Ik vroeg hem met klem om als voorzitter | |||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||
van de vaste kamercommissie voor de inlichtingendiensten een poging te doen mijn bvd-dossiers te pakken te krijgen, zoals Beatrix me eerder aan documenten van Buitenlandse Zaken had geholpen. Hij ging inderdaad op bezoek bij ‘zijn vriend’ Arthur Docters van Leeuwen, die hij al jaren scheen te tutoyeren. Een paar weken later deelde kamerlid Stoffelen me bij een kopje koffie in het parlement mee: ‘Ik mag u dit eigenlijk niet vertellen, maar de bvd heeft helemaal geen dossiers van u. Men heeft er niet de minste belangstelling voor u.’ Ik antwoordde: ‘Meneer Docters liegt.’ Stoffelen zei: ‘Ik ken Arthur, hij besodemietert mij niet.’ ‘Die man zit op die post als bvd-baas, meneer Stoffelen, om u, om mij, om de overheid en het hele Nederlandse volk te besodemieteren - en dat noemt hij dan “in het landsbelang”.’ Maar ik kreeg via Stoffelen niets. Documenten die mijn gelijk kunnen bewijzen zitten achter slot en grendel bij de tegenpartij of zijn massaal vernietigd. Na die eerste zending naar Johannesburg in 1990 kon men niets meer van enig belang vinden.Ga naar voetnoot42
Ook gedurende 1993 deed ik in wanhoop opnieuw herhaaldelijk een beroep op Lubbers en de andere lieveling van miss B.B. om in hemelsnaam in te grijpen. Inderdaad gebeurde er einde 1993 iets zeer opmerkelijks. Voor het eerst sinds zijn elfjarig premierschap verwaardigde Lubbers zich mij te antwoorden. Dit kon maar door één persoon in de residentie tot stand zijn gebracht: Beatrix. Al zal Lubbers zelf liever zijn tong afbijten dan dit toe te geven, want hij moet zich aan het geheim van Huis ten Bosch houden. Van 28 februari tot 3 maart 1994 zouden premier Lubbers, vice-premier Kok en minister van Buitenlandse Zaken ad interim P.H. Kooijmans een officieel bezoek aan Zuid-Afrika brengen. Tot mijn verrassing mocht ik in het 41ste jaar dat ik journalist was in dit land, voor het eerst met een regeringsdelegatie mee op reis. Lubbers leverde met dit besluit het onomstotelijke bewijs dat hij eindelijk had ontdekt hoe mijn uitwijzing in 1992 in elkaar had gezeten, en dat Den Haag hiervoor verantwoordelijk was geweest. De kamerleden Jurgens, Stoffelen en Wolffensperger zouden normaliter hebben moeten concluderen: ‘Hoe kan Lubbers Oltmans in 1994 op een officieel bezoek meenemen wanneer hij er als ongewenste buitenlander twee jaar eerder is uitgesmeten? Lubbers kan Oltmans alleen maar | |||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||
mee naar Zuid-Afrika nemen omdat hij weet dat hij aldaar als onschuldig wordt beschouwd en onder druk van Den Haag eruit werd gezet.’ Kamerleden die hun ambt serieus nemen zouden onmiddellijk opnieuw vragen aan Lubbers hebben moeten stellen: ‘Waarom hebt u ons in 1992 om de tuin geleid door te zeggen dat Den Haag niets met de uitzetting te maken had?’ Maar dat doet men niet, als Haagse heren van de politiek onder elkaar. En wanneer je ze dan later als ‘sukkels’ omschrijft, klimmen ze binnen de kortste keren in de gordijnen. Lubbers wilde iets goedmaken, mede dankzij informatie die Beatrix hem had verstrekt. Hij nam niet Klaas de Jonge mee op reis, maar mij. Hij wist uitstekend dat Pretoria in 1992 geen enkele reden had gehad mij na zes jaar uit het land te smijten als een derderangs misdadiger. Zoals generaal Basie Smit van de Crime Combatting and Investigation Department dan ook liet weten: ik had zelfs geen verkeersovertreding begaan. Ik zou samen met premier Lubbers in Kaapstad de trap van de klm-jumbo afkomen, waar president en mevrouw De Klerk hem opwachtten. Het was voor mij een gevoel van overwinning om er met de ‘Royal Dutch Airlines’ terug te komen na er via diezelfde klm op een beledigende wijze uitgegooid te zijn. Ik wil voor deze Haagse capriolen schadeloos gesteld worden en zolang dit niet gebeurt, zal de oorlog tegen Buitenlandse Zaken voortduren.
Op reis in Zuid-Afrika vroeg ik de premier of hij in april bij zijn afscheidsbezoek aan Soeharto opnieuw blokkadebreker wilde zijn. Ik was op dringend verzoek van Den Haag maar liefst 28 jaar uit Indonesië geweerd. Lubbers ging akkoord, tot grote ergernis van de Haagse ‘rode knop’ en andere ongure sujetten, die me al 38 jaar op de hielen zaten. Lubbers' tegemoetkomendheid jegens mij werd hem dan ook door ‘het circuit binnen het circuit’ allerminst in dank afgenomen. Nauwelijks had de premier Jakarta vervroegd verlaten om in Den Haag een kamerdebat bij te wonen, of Buitenlandse Zaken organiseerde een weloverwogen rel ten huize van ambassadeur J.H.R.D. van Roijen, die mij aanvloog toen ik samen met Emile Bode van De Telegraaf voor een diner arriveerde. Opmerkelijk was dat minister Kooijmans, die naast mevrouw Lubbers stond tijdens dit gênante incident, later onder ede verklaarde dat er helemaal geen incident was geweest.Ga naar voetnoot43 Die man moest tenslotte opperrechter van het Internationale Hof in Den Haag worden, dus een leugentje kon er nog wel bij. | |||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||
Uiteraard loog ook ambassadeur Van Roijen over de rel in zijn huis, toen ik hem onder ede liet horen. Bij thuiskomst deed ik bij Beatrix mijn beklag dat er toch wel een aantal heren in de wereld rondlopen met visitekaartjes op zak, die zich ‘hare majesteits ambassadeur plenipotentiaire’ noemen en mij in haar naam aanvliegen zonder dat zij daar zelf de minste controle op heeft. De heer Van Roijen werd keurig gepromoveerd van Jakarta naar Londen als laatste post in zijn diplomatieke carrière. Hij loopt dan, wanneer de majesteit in het Verenigd Koninkrijk op bezoek is, keurig naast haar. Dan herinner ik me de uitspraak door Beatrix eens tegenover Mies Bouwman gedaan: ‘In mijn positie moet je roeien met de riemen die je hebt’
In 1995 zou Indonesië haar vijftigjarig bestaan als onafhankelijke republiek vieren. Op 17 augustus 1945 riepen Soekarno en Mohammed Hatta onder druk van studenten de vrijheid uit. Nederland heeft die datum nooit willen erkennen, ook een halve eeuw later niet, als om te onderstrepen waar een klein land klein in kan zijn. Den Haag erkende slechts de overdracht van Nederlands-Indië op 27 december 1949, in het paleis op de Dam, door koningin Juliana aan Mohammed Hatta. Ook zo tekenend voor polderbreinen: de werkelijke vrijheidsheld - Soekarno - zou nooit worden toegestaan voet op onze bodem te zetten. In dit opzicht zijn we de slechtste verliezers van alle koloniale mogendheden geweest. Het Soeharto-regime wilde in 1995 een permanente streep zetten onder dit niet-verwerkte verleden in Den Haag. Koningin Beatrix werd uitgenodigd om de vijftigste viering van de Merdekaan op 17 augustus als enig buitenlands staatshoofd bij te wonen. Dit zou de definitieve verzoening tussen beide landen moeten bezegelen. Maar de botte bijl zou opnieuw toeslaan. Zelfs Paars I zou Oost-Indisch doof blijken voor dit bijzondere gebaar vanuit Jakarta. Er zou ijskoud niet op worden ingegaan. Beatrix zou arriveren voor haar staatsbezoek op een moment dat haar uitkwam. Na de reis met Lubbers in 1994 was ik een aantal weken in Jakarta nagebleven om oude contacten weer op te nemen. Ik ontmoette onder anderen een rechterhand van president Soeharto, generaal Pamu Rahardjo, vice-voorzitter van peta, de organisatie van oud-strijders, voorgezeten door Soeharto zelf. Generaal Pamu vertelde dat Indonesië twee wensen had ten aanzien van het bezoek van de koningin. Allereerst zou men - ook Soeharto - het toejuichen indien de majes- | |||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||
teit in Blitar, Oost-Java een krans zou plaatsen op het graf van president Soekarno. Dit zou immers, met een halve eeuw vertraging, betekend hebben dat men eindelijk bereid was Bung Karno als winnaar van het gevecht om de onafhankelijkheid van zijn land te erkennen. In Javaanse context begreep ik natuurlijk onmiddellijk de importantie voor Indonesië van een dergelijke daad. Mijn vader en grootvader waren op Semarang geboren, mijn overgrootvader resideerde in Semarang als president van het Comité Indische Spoorwegen (1864-1889). Ik begreep dat van de huidige premier uit Bergambacht echter niet te verwachten was dat hij het psychologische of historische inzicht zou opbrengen om te beseffen dat dit minimaal inderdaad diende te gebeuren zoals Indonesië zich het voorstelde. Mijn hoop hierbij was dus op Beatrix gevestigd.Ga naar voetnoot44 De tweede wens van het regime-Soeharto bleek de gezamenlijke bouw van een ziekenhuis voor oorlogsslachtoffers te zijn, waarbij de peta en de oud-strijdersorganisaties de initiatiefnemers zouden moeten zijn. Het leek me een belangrijk voorstel. De nieuwe ambassadeur in Jakarta, P. Brouwer, was te kort op zijn post om deze Indonesische wensen in Den Haag erdoor te kunnen drukken. Daarom vroeg ik generaal Pamu Rahardjo ons gesprek in een brief samen te vatten.Ga naar voetnoot45 Op 16 mei 1994, ruim een jaar voor het voorgenomen staatsbezoek, heb ik deze op het kabinet van de majesteit overhandigd, in de veronderstelling haar en het vaderland een dienst te hebben bewezen. Op 8 augustus 1994, enkele dagen voor zijn aftreden, nodigde premier Lubbers me naar het Torentje. Hij zei mijn zaak nog eens te hebben uitgezocht en het leek hem aardig mij honderdduizend gulden te geven, opdat ik een nieuwe vleugel zou kunnen kopen, die ik in Zuid-Afrika had moeten achterlaten. Ik was met stomheid geslagen en vroeg hem dus: ‘Weet u dan niet, dat de schadeberekening van de nvj in 1991 reeds 2,8 miljoen bedroeg?’ Lubbers raakte zichtbaar geïrriteerd, want hij begreep dat hij door zijn eigen mensen belazerd was.Ga naar voetnoot46 Hij ontbood Hans van der Voet van de rvd. ‘Ja, ik heb die berekening gezien, maar ik weet niet waar deze is.’ Je kon aan het gezicht van meneer Van der Voet zien, dat hij Lubbers voor het lapje hield, maar de premier merkte niets. Hij zei ook niet: ‘Verdomme, zoek het ding en breng het hier,’ want tegenover mij stond hij in zijn hemd. In plaats daarvan vroeg de premier of ik hem | |||||||||||||
[pagina *1]
| |||||||||||||
Mejuffrouw Büringh Boekhoudt (1942)
Bernhard (26)
| |||||||||||||
[pagina *2]
| |||||||||||||
Le Hohwald (1936): Wilhelmina en Juliana op weg naar Grindelwald voor ontmoeting met Bernhard. Willem Oltmans (11) links boven op de trap van het Grand Hotel.
| |||||||||||||
[pagina *3]
| |||||||||||||
Prins Bernhard bezoekt in 1937 Wereld Jamboree in Vogelenzang. Willem Oltmans (12), vakenner van De Bisons, Zeist nam foto's met Zeiss Ikon 60×.
| |||||||||||||
[pagina *4]
| |||||||||||||
Ontmoeting met Beatrix en Claus tijdens vergaderingvan de Club van Rome te West-Berlijn (1974)
Casper van den Wall Bake naast prins Bernhard in Suriname (1978); links een adjudant van Z.K.H. De prins nodigde Oltmans naar Soestdijk wat door Den Haag werd verboden (foto © (Beneluxpress))
| |||||||||||||
[pagina *5]
| |||||||||||||
Staatsie-portret met Thaise pantoffeltjes (foto rvd)
| |||||||||||||
[pagina *6]
| |||||||||||||
Prins Claus nadat hij 16 december 1981 in mijn zaak in Den Haag had getuigd.
| |||||||||||||
[pagina *7]
| |||||||||||||
Prinses Margriet in Canada (1995). Tijdens haar verhoor onder ede in Den Haag (1998), ingefluisterd door de huidige super procureur-generaal De Wijkerslooth, stelde H.K.H. het voor alsof zij nauwelijks wist wie Willem Oltmans was.
Willem-Alexander in Zuid-Afrika (1996).
| |||||||||||||
[pagina *8]
| |||||||||||||
Prins Bernhard kust zijn gastheer Soeharto ten afscheid (1996), één jaar nadat diezelfde mijnheer koningin Beatrix diep vernederde tijdens haar staatsbezoek (foto anp)
| |||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||
nog diezelfde dag de nvj-berekening wilde toefaxen. Zo zijn de manieren in modern Den Haag. Ik begreep steeds beter waarom hij in 1992 de kamerleden Jurgens, Stoffelen en Wolffensperger niet naar waarheid op hun kamervragen had geantwoord. Hij was toen door zijn medewerkers voorgelogen en dit was nu weer gebeurd. Lubbers droeg zijn ambt over aan Kok en schreef me een hartelijke afscheidsbrief: ‘Ik heb u van uw beste zijde leren kennen, maar dat was kennelijk niet iedereen vergund.’ Daar was deze meneer dan wel laat achter gekomen, want tot 1993 had hij niet alleen nooit een brief beantwoord, maar ook had hij in de meer dan twintig jaar dat hij minister en premier was geweest, gedaan of ik lucht was. De eerste drie maanden voorafgaande aan het staatsbezoek van de koningin, ben ik poolshoogte gaan nemen in Jakarta.Ga naar voetnoot47 Soekarno's tweede zoon, Guruh Soekarno, stelde zijn tweede huis beschikbaar. In alle rust kon ik me informeren hoe de kaarten lagen. Het was duidelijk dat Den Haag de brief door mij aan Beatrix overgebracht namens Soeharto en generaal Pa-mu Rahardjo, naar de prullenmand had verwezen. De majesteit zou niet voor de viering van 17 augustus arriveren, maar pas op 20 augustus. Drie Leidse hoogleraren, Bank, Wesseling en Fasseur, werden geraadpleegd, met als resultaat dat wellicht in 2045 Koning Willem IV eindelijk op 17 augustus in Jakarta aanwezig zal zijn, aangenomen dat hij op zijn 78ste jaar nog in staat is de reis te ondernemen. Samen met Soekarno's dochters Sukmawati en Karina bezocht ik die dagen de heer en mevrouw Pamu Rahardjo thuis. Hij was zeer somber over het aanstaande staatsbezoek van Beatrix, want de koningin zou Soeharto - en dus Indonesië - tot in het merg van zijn botten beledigen indien zij later zou arriveren dan zij was uitgenodigd. Er was nog tijd. Ik besloot 14 maart 1995 tot een brandbrief aan Beatrix en premier Kok vanuit Jakarta: ‘Ik schrijf u omdat ik hier voor enkele maanden ben neergestreken om de actuele ontwikkelingen in Indonesië, in verband met uw komende staatsbezoek in augustus, nader onder de loep te nemen. Uiteraard zal het Haagse apparaat u stapels dossiers doen toekomen, waar ik deze brief aan toe wil voegen. Veertig jaar houd ik mij met dit land bezig. Alle hoofdrolspelers sinds 1945 heb ik ontmoet en gekend. Mijn conclusie is dat u deze reis niet moet maken. | |||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||
en wijsheid achteraf. Fascisme was “fout”, verzet ertegen was “goed”. Collaboratie met fascisten noemde u “fout”. Welnu, mijn Indonesische collega-journalisten wijzen mij erop dat Soeharto aan het hoofd staat van een fascistische politiestaat. Wanneer u deze man dus de eer aan doet om hem namens ons een staatsbezoek te brengen is dit “fout”, en dit stel ik hierbij uitdrukkelijk vooraf vast. Soeharto is een massamoordenaar, die voor het eerst in de historie van zijn land concentratiekampen in nazi-stijl voor zijn tegenstanders inrichtte. Hij deelde hen misschien niet een gele ster uit, maar hij liet een stempel op hun identiteitspapieren zetten die hen voor het leven brandmerkte. Bij thuiskomst in Nederland bleek me dat het staatsbezoek aan Soeharto door zou gaan. Over de uiteindelijke aankomstdag werd nog gerede twist. Ik besloot snel een brochure te schrijven, Bon voyage, Majesteit!, | |||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||
uitgegeven door Papieren Tijger. Ik schreef dit pamflet in de absolute overtuiging dat het koninklijk bezoek op een drama zou uitlopen.
Intussen zou prinses Margriet als vertegenwoordigster van H.M. de koningin met mr. Pieter van Vollenhoven een bezoek aan Canada brengen. Evert Santegoeds van Story vroeg me voor hem een verslag te schrijven. Lex van Lieshout ging mee als fotograaf. Jessa van Vonderen van de rvd begeleidde Margriets mediacontacten. Opnieuw leek er wrijving te bestaan over mijn aanwezigheid. Ambassadeur J.H.W. Fietelaars speelde in Ottawa dezelfde spelletjes als Van Roijen in Jakarta had gedaan. Ik werd weer voor geen enkele plechtigheid uitgenodigd voorzover het de Nederlandse ambassade betrof. Ik kreeg te horen dat het de schuld van het hotel was dat een uitnodiging voor een receptie me niet bereikte, en dergelijke doorzichtige smoesjes. Jessa van Vonderen spande zich in om een botsing te helpen voorkomen, wat uitstekend lukte, want het kon me eigenlijk niets schelen. De prinses zou de media en televisie te woord staan in de eetkamer van het huis aan 541 Acadia Avenue in Rockliffe Park te Ottawa, alwaar zij in de oorlog met haar moeder en zusjes had gewoond. Jessa vertrouwde me toe dat persontmoetingen de prinses buitengewoon nerveus maakten. Ik antwoordde: ‘Oké, ik zal tegenover haar gaan zitten en haar op haar gemak stellen.’ Dit heb ik gedaan, en met enig succes. Na afloop liep H.K.H. rechtstreeks op mevrouw Van Vonderen af en vroeg: ‘Waarom was het toch ook weer dat we niet van Willem Oltmans mochten houden?’
Enige weken later dineerde ik met hoofdredacteur Pieter Broertjes van de Volkskrant en adjunct-hoofdredacteur Arendo Joustra van Elsevier in restaurant Pier 10, achter het Centraal Station. Pas daar hoorde ik dat Broertjes tijdens een diner voor Helmut Kohl naast mevrouw Van Vonderen had gezeten, die de opmerking van de prinses aan de hoofdredacteur van de Volkskrant vertelde. Advocaat H.W.E. Vermeer interpreteerde de opmerking van Margriet als een nieuwe aanwijzing dat de rode kaart van Luns uit 1962 al die jaren eveneens was gebruikt om mij tegen iedere prijs weg te houden van leden van het Koninklijk Huis. Hij zette dan ook het oproepen van Margriet als getuige op de rails. Mevrouw Van Vonderen verloor meteen haar positie bij de rvd en werd voorlichtster van burgemeester Bram Peper in Rotterdam. Eigenlijk opende dit incident in Ottawa voor het eerst mijn ogen voor | |||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||
de mogelijkheid dat ‘het circuit’ ook leden van het Koninklijk Huis ‘adviseerde’ bepaalde burgers te mijden. Aldus kon ook de opmerking van prinses Margriet in Ottawa geïnterpreteerd worden. Het zou betekenen dat ‘anderen’ een vetorecht hadden over wie de Oranjes uiteindelijk ontmoeten. Summa summarum: de koninklijke familie is de gevangene van idioten. Door decennialang in New York en het buitenland te zijn geweest, was me eigenlijk nooit opgevallen dat er in dit opzicht iets aan de hand was ten aanzien van de Oranjes. In de jaren zestig en zeventig verliep schriftelijke communicatie normaal. Koningin Beatrix zond me ook in 1982 een brief om te bedanken voor mijn waarschuwing dat mejuffrouw Boekhoudt stervende was. Ik wist dat in de jaren zeventig het prinselijk paar collega's als André Spoor of Willem Brugsma meer dan eens naar Drakensteyn nodigde en dat ik werd overgeslagen, maar mijn reactie daarop was dan steeds: ‘Ze vinden die anderen blijkbaar aardiger.’ Waar ik nooit of te nimmer één moment bij stil stond was, dat er een Haags veto over contact met mij kon hebben gelegen. Daarom vroeg Bernhard in Suriname om langs te komen en gebeurde dit nooit. Eind jaren zeventig had ik een afspraak met de voorzitter van de Club van Rome, dr. Aurelio Peccei in Hotel de la Paix aan het meer van Genève. Mijn broer Theo en een vriend van mevrouw Dewi Soekarno, de Spaanse bankier Francesco Paesa, waren mee. We wachtten in de lobby. Onverwacht kwamen prins Bernhard, prinses Beatrix en jhr. John Loudon van Shell uit de lift. Men schrok van mijn aanwezigheid en nam plaats aan de andere zijde van de lobby. Dit vond ik vreemd, want vroeger zou men een praatje hebben gemaakt. Ik kende ook de heer Loudon; ik had hem in zijn kantoor in Den Haag geïnterviewd. Ik ben de laatste om me op zo'n moment aan deze mensen op te dringen, maar vroeger zou dit anders zijn verlopen. Daarop kwam Aurelio uit de lift. Hij nam de situatie met één blik op en kwam op mij af met de woorden: ‘In life, Willem, one's friends come first.’ Hij had daarna een dinerafspraak met de Oranjes en de heer Loudon.
Bij thuiskomst uit Canada lag de brochure Bon voyage, Majesteit! in de winkel. Ik wilde premier Wim Kok op zijn wekelijkse persconferentie een exemplaar aanbieden, maar werd verhinderd de ontmoeting bij te wonen. Daarop bood collega Julius Vischjager hem het pamflet aan. De heer Kok veegde het met een woedend gebaar van tafel. Op 3 juni 1995 | |||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||
schreef ik Beatrix dat ik de reactie van Kok buitengewoon ongepast vond en dat ik met de brochure volkomen oprecht wilde waarschuwen voor een debacle in Jakarta bij het komende staatsbezoek. Ik zond Kok trouwens een kopie van de brief aan de koningin. Op 13 juni 1995 nodigde Hans van der Voet, directeur van de rvd, me uit voor een gesprek in zijn kamer aan het binnenhof. Hij vertelde dat mijn brochure zowel de majesteit als de premier in hoge mate had ontstemd. ‘Dat is jammer, maar ik hoop dat mijn analyse ter harte is genomen, want aankomen op 20 augustus garandeert een milde ramp.’ ‘Waarom heeft u dit pamflet niet na afloop van de reis van de koningin geschreven?’ vroeg van der Voet. ‘Een brochure na afloop zou mosterd na de maaltijd zijn,’ beklemtoonde ik. ‘Ja, maar nu kunt u het staatsbezoek niet meemaken.’Ga naar voetnoot49 Het was duidelijk dat hij dit aankondigde na een besluit hiertoe van Wim Kok en Van Mierlo, ongetwijfeld in overleg met hare majesteit. Ik was woedend. Ik onderstreepte dat de regering absoluut niets te maken had met wat ik in de brochure had geschreven. Hen werd ook niet gevraagd of ze het ermee eens waren of niet. Ze hadden dus ook absoluut niet het recht sancties op mij toe te passen naar aanleiding van een brochure die ik als ‘vrije journalist bij vrije meningsuiting’ had samengesteld. ‘Nee, dat zit toch anders,’ aldus Van der Voet. ‘De koningin kan niet riskeren dat u meekomt terwijl u verschrikkelijke dingen over haar gastheer schrijft: zij wil hem niet voor het hoofd stoten.’ Ik probeerde mijn kalmte te bewaren. ‘Wat voor waarde heeft het dat de majesteit vrome redevoeringen uitspreekt over dat collaboratie met fascisten “fout” is, als ze een paar maanden later op staatsbezoek gaat bij de grootste fascistische smeerlap die Zuidoost-Azië ooit heeft gekend? En als ik dan in vrij bedekte termen aangeef dat een Nederlands staatsbezoek in 1995 een riskante onderneming zal zijn, moet ik daar dan voor gestraft worden? Omdat ik een andere analyse maak van die reis dan Leidse professoren of ambtenaren van Buitenlandse Zaken?’ Hans van der Voet beëindigde ons gesprek met de mededeling dat ik alsnog mee mocht met het staatsbezoek van Beatrix mits ik een visum van | |||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||
Jakarta kon laten zien. Ik rook lont en vroeg hem: ‘Maar dan gaat u toch niet via achterdeurtjes zorgen dat Indonesië mij geen visum verstrekt?’ Van der Voet stak op dat moment twee vingers in de lucht, alsof hij een dure eed aflegde, en zegde toe geen valse streken te zullen uithalen. Ik keek naar zijn gezicht en geloofde hem evenmin als ik hem één jaar eerder, in de werkkamer van premier Lubbers had geloofd. Ongerust telefoneerde ik met ambassadeur J.B.S. Kadarisman van Indonesië. Hij stelde me op mijn gemak en zei niet beter te weten dan dat ik mee zou gaan. Inderdaad meldde het ministerie van Buitenlandse Zaken me zelfs tweemaal bij de Indonesische ambassade aan, respectievelijk in aide-memoires van 11 en van 25 juli 1995.Ga naar voetnoot50 Dus het leek of er geen vuiltje aan de lucht was. De werkelijkheid pakte anders uit. Op 28 juli 1995 telefoneerde ik andermaal met ambassadeur Kadarisman of alles in orde was. Hij was ervan overtuigd dat ik mee zou gaan maar zegde toe contact te zullen opnemen met de minister van Buitenlandse Zaken, Ali Alatas, een persoonlijke vriend van mij sinds 1966. Pas toen ontdekten zowel de minister als de ambassadeur, dat er tussen de Haagse en de Jakartaanse ‘rode knop’ was overeengekomen om, zogenaamd wegens veiligheidsredenen, mij geen visum voor Indonesië te verstrekken zodat ik de reis van Beatrix niet zou kunnen meemaken. Op 1 augustus 1995 bevestigde de ambassadeur mij schriftelijk dat ik thuis moest blijven. Het was duidelijk: zoals ik wist en voelde had Van der Voet inderdaad op 13 juni gelogen alsof het gedrukt stond. De Haagse anti-Oltmanskrachten, die door Lubbers enigszins tot staan waren gebracht, hadden onder Kok weer vrij spel. Lubbers had ontdekt hoe er in het regeringscentrum sprake was van een ‘government within a government’ en hief de Inlichtingendienst Buitenland zonder pardon op. Met Wim Kok was de kat weer van huis en dansten de muizen op tafel. Het stond voor me vast dat de weigering van een visum voor Jakarta vanuit Den Haag was georganiseerd, met medeweten van Kok, Van Mierlo, Van der Voet en de majesteit zelf. Ik schreef de koningin, aan de vooravond van haar vertrek naar Jakarta, onder meer: ‘U doet nu dus mee aan gemene spelletjes, die regeringen van uw moeder en uzelf zich nu al veertig jaar jegens mij hebben gepermitteerd - in weerwil van mijn fundamentele democratische rechten als burger en journalist. Het was helaas waar, toen ik u uit Jakarta eerder schreef, dat mejuffrouw Boekhoudt bij u en bij mij verschillende resultaten bereikte. | |||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||
Wanneer u, zoals u dit met de heer Lubbers wel deed, mijn problemen met nieuwelingen als Kok en Van Mierlo zou hebben besproken, zou naar de ambassadeur van Indonesië zijn getelefoneerd dat ik desnoods zonder visum mee zou reizen. Dit heeft Lubbers vorig jaar bij de ambassadeur van Zuid-Afrika gedaan. Uit dat hout was hij wel gesneden. Nu hebben we nota bene Paars en zie wat er wordt bekokstoofd. Inbegrepen door Van Mierlo, die exact weet hoe het zit en het lef mist knopen door te hakken. | |||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||
Steeds ben ik ervan uitgegaan dat de andere leerling van mejuffrouw Boekhoudt eerlijkheid en integere besluitvorming hoog in het vaandel droeg. Zo werden u en ik dit van kinds af aan door haar voorgehouden. Maar zodra het er werkelijk op aankomt, zoals bij mijn accreditatie van uw reis naar Jakarta, schaart ook u zich achter de reeds veertig jaar durende gemene streken van de staat met haar achterbakse manoeuvres van character asassination die het daglicht niet kunnen verdragen. Uw nobele uitspraken van 5 mei en uw aanstaande reis naar Soeharto staan haaks op elkaar. De verzetsheld Willem van Oranje draait zich om in zijn graf. Nu doet u ook nog mee aan het geraffineerde spel om het te doen voorkomen alsof de geheime dienst van Soeharto uit eigen beweging handelde om mij voor uw reis buitenspel te zetten. Dit gemene besluit in collaboratie met de fascisten in Jakarta werd door u, Kok en Van Mierlo genomen, wat disrespectvol en zeer gemeen was jegens mij als uw landgenoot, die zich hier niet kan verweren, want er werd gehandeld als dieven in de nacht. Mij wel in uw reisboekje laten zetten en aide-memoires laten zenden dat ik mee zou komen, om mij vervolgens stiekem via de rode knop hier en via de Gestapo van Soeharto uit te laten sluiten, dat is wat er is gebeurd. U bent deze keer partij aan deze valse streek, terwijl ik u zeer nadrukkelijk van tevoren heb gevraagd hier niet aan mee te doen. Ik zend de heer Lubbers een kopie van deze brief.’ Aan het einde van de eerste dag van Beatrix te gast bij Soeharto deelde een verraste en geschokte minister Hans van Mierlo aan de pers mee, dat ‘de majesteit in een mijnenveld was terechtgekomen.’ Haal je de duvel. Zij was voor 17 augustus uitgenodigd en verkoos vier dagen te laat aan te komen. Natuurlijk haalde Soeharto de koningin niet op het vliegveld af. Haar aankomst conflicteerde nu met zijn eigen programma. Hij zegde meer dan de helft van de geplande feestactiviteiten ter ere van Beatrix af en ook zij liet zich bij een informeel gesprekje met Nederlandse journalisten op de ambassade ontvallen dat het ‘een moeilijke situatie’ was. Beatrix liep in Jakarta het meest beschamende blauwtje uit de vijftien jaar dat zij koningin was - als direct gevolg van de incompetentie en politieke kortzichtigheid van Kok, Van Mierlo en de arrogante betweters van de apenrots. Welke attitude hadden de drie Leidse hoogleraren dan voorzien bij de plebejer Soeharto? Nadat Beatrix, Claus en Willem-Alexander met hangende pootjes hier waren teruggekeerd en zelfs Jerome Heldring zich in het nrc afvroeg wie er verantwoordelijk was geweest voor de onvergetelijke bla- | |||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||
mage die de majesteit ten deel was gevallen, gaf ik in de brochure Welkom thuis, Majesteit!Ga naar voetnoot51 een overzichtje van het Soeharto-debacle. Uiteraard hield het me bezig hoe Beatrix, Kok en Van Mierlo het hadden klaargespeeld het te doen lijken of Indonesië mij een visum had geweigerd, terwijl minister Alatas en ambassadeur Kadarisman wel degelijk verwachtten dat ik mee zou komen. De bevestiging zou enkele maanden later komen. Minister Alatas zou in Den Haag zijn voor periodiek overleg met zijn Nederlandse ambtgenoot. Op 19 januari 1996 werd ik om 18.00 uur door ambassadeur Kadarisman uitgenodigd naar de residentie in Wassenaar te komen voor een ontmoeting met hem en zijn minister, die nogmaals bevestigde dat Buitenlandse Zaken in Jakarta en hij een oké voor mijn reis als vanzelfsprekend hadden goedgekeurd. ‘Daarop is uw brochure Bon Voyage, Majesteit! vanuit Den Haag in handen gespeeld van andere instanties in Jakarta en daarop kon u op het laatste moment toch niet mee.’ ‘Ja,’ viel ambassadeur Kadarisman in de rede ‘maar het initiatief om ervoor te zorgen dat er geen visum zou worden afgegeven kwam van Nederlandse zijde.’ ‘Inderdaad,’ aldus minister Alatas. Beatrix heeft zich in deze affaire voor de zoveelste maal gedragen als dochter van haar vader, en niet van haar moeder, die zich nimmer zou hebben geleend voor collaboratie met geheime diensten en Soeharto's gestapo. Trouwens, Juliana werd buiten dit soort zaken gehouden, want zij bemoeide zich niet met de beneden de gordel-operaties van Haagse schuinsmarcheerders. Minister Alatas zegde me in Wassenaar toe bij minister Van Mierlo te proberen te bewerkstelligen dat er een einde kwam aan mijn procedure tegen de staat. Ik ontmoette Alatas voor het eerst in 1966. Soekarno was nog president en generaal Soeharto had generaal Alif Nawawi opdracht gegeven mij bij Alatas te introduceren. De minister wist beter dan wie ook, en zeker beter dan Beatrix, Kok en Van Mierlo, wat mijn parcours als Nederlands journalist in Indonesië was geweest; ook dat ik zuiver en behoorlijk had gehandeld. Alle jaren van 1966 tot bij het ter perse gaan van dit manuscript zijn we vrienden gebleven.
Op 30 januari 1996 had ik een ontmoeting met de heer Kadarisman op de ambassade in Den Haag. Hij bevestigde dat Alatas - minister van buitenlandse zaken van Soeharto - bij Van Mierlo krachtig had bepleit dat | |||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||
hij een einde zou maken aan veertig jaar terreur van Buitenlandse Zaken en de rode knop vanwege mijn vriendschap met Soekarno of mijn gelijk in de kwestie Nieuw-Guinea. Voor de zoveelste maal bewees deze demarche van de Indonesische minister de gevleugelde uitspraak van Multatuli, dat de Nederlander meer van de regent van Lebak kon leren dan omgekeerd. Kok en Van Mierlo gedroegen zich bij het oplossen van mijn confrontatie met de staat als huispersoneel van de regent van Lebak.
Intussen had ik in het najaar van 1995 in de directe omgeving van de dochter van de prins, Alexia Le Jeune, in New York vernomen dat deze inmiddels 28-jarige vrouw in ernstige psychische problemen verkeerde. Haar moeder en zijzelf werden al jaren door de paparazzi achternagezeten en lastiggevallen, tot en met het afluisteren door journalisten van haar autotelefoon. Alexia verkeerde langzamerhand in een identiteitscrisis. Zij adoreerde haar vader en was een prinses Zur Lippe Biesterfeld, maar moest als baronesse Le Jeune door het leven gaan. Zij had naar verluidt reeds meer dan eens geprobeerd de hand aan zichzelf te slaan. Moest er worden gewacht, tot er werkelijk een noodlottig ongeval zou plaatsvinden? In december 1995 heb ik voor Story enkele weken in Parijs materiaal verzameld om een zodanige reportage te kunnen samenstellen dat er een doorbraak in het leven van deze jongedame zou kunnen worden geforceerd. Er was echter geen doorkomen aan. Bernhard verrichtte een kunstwerkje wat betreft het onder de pet houden van zijn Parijse avontuur. Bill Clinton was aanzienlijk minder succesvol om een slippertje buiten de publiciteit te houden. Maar Washington is ook geen Parijs, waar deze zaken met aanzienlijk meer wereldwijsheid worden afgehandeld. Desalniettemin publiceerde ik op 14 maart 1996 een reportage van vijftien pagina's in Story, met de bedoeling en de vage hoop dat van de zijde van Soestdijk eindelijk zou worden toegegeven dat de jongedame in Parijs inderdaad een dochter van Bernhard was. Dan zou zij - net als Emily - het huwelijksfeestje van Maurits en Marilène in Apeldoorn hebben kunnen meemaken. Later zou ik bij gerucht vernemen dat Alexia bij een Oranje-familiereünie in Afrika inderdaad aanwezig is geweest. Als dat waar is, is zij gered. De volgende gelegenheid waarbij prins Bernhard in mijn vizier kwam was door een plaatje in de bladen, waarbij hij de gastheer van zijn dochter de koningin ten afscheid omhelst na vier weken de gast van de Indo- | |||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||
nesische dictator te zijn geweest.Ga naar voetnoot52 Het is geen geheim dat Z.K.H. een levenlang zijn gave ten toon spreidde om met de verkeerde mensen om te gaan. In de Lockheed-affaire waren dit heren als Hauser, Meuser en Weisbrod, om enkelen te noemen. In het voormalige Congo moest hij zo nodig een gouden olifantje gaan brengen aan maarschalk Sese Seko Mobutu als beloning voor het beschermen van wilde dieren. Hoe Mobutu met de mensen in zijn land omsprong, daarvoor had de prins hem een gouden Al Capone-tje kunnen brengen. Om enige ruchtbaarheid te geven aan de prinselijke escapade bij Mobutu overtuigde ik indertijd Fred van der Spek (psp) om aan premier Joop den Uyl vragen te stellen over wie de reis met de regerings-Friendship naar Kinshasa had betaald. In Alden Hatch's biografie wordt vermeld dat koningin Juliana en de secretaresse van Bernhard, mejuffrouw C. Gilles, eens een lijstje opstelden van de voornaamste fouten van Z.K.H. ‘Oppervlakkigheid’ stond ergens bovenaan. Hij was nu eenmaal iemand die een ander op zijn woord geloofde. Dit was inderdaad een karakterfout en iedereen om hem heen waarschuwde hem hiervoor, ‘maar,’ aldus de prins tegen Hatch: ‘ik sla er geen acht op, zo ben ik nu eenmaal. Men moet me maar aldus accepteren. Ik denk ook dikwijls te gemakkelijk antwoorden op vragen te kennen. De laatste tijd heb ik er een slechte fout bij ontwikkeld, namelijk ongeduldig zijn en een dosis intolerantie gekoppeld aan mijn kalmte verliezen. Ik weet dat dit niet in orde is. Ik probeer het onder controle te krijgen, maar dit lukt niet altijd.’ Zeer zeker een ontwapenende confessie van de prins tegenover zijn biograaf.
Het bleef opmerkelijk, die prinselijke afscheidskus voor de grootste schurk die Indonesië ooit heeft geregeerd, en dan nog wel luttele maanden nadat die meneer zijn dochter als een hond had bejegend. Ik vraag me dan ook af wat Indonesiërs moeten denken van Nederland en de Oranjes als zij deze omhelzing van Bernhard en Soeharto op televisie zien. Een andere vraag is: Z.K.H. mag dan goedgelovig zijn en mensen - inbegrepen massamoordenaars als Soeharto - op hun woord geloven, maar hoe is het in dit land mogelijk dat de prins-gemaal zonder verder sputteren van de regering - of het in permanente winterslaap verkerende par- | |||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||
lement - dit allemaal gewoon maar doet? Bernhard was zelfs al een vaste golfpartner van Soeharto toen zijn vrouw nog majesteit was.
Wim Kok, studiegenoot van Nijenrode, ontmoette ik voor het eerst 25 jaar geleden, toen ik hem opzocht in het gebouw van het fnv, waar hij de scepter zwaaide. Ik had geen mening over hem, maar wilde hem op die post informeren dat het aantal arbeidsplaatsen bij Hoogovens aanzienlijk zou kunnen worden uitgebreid indien men bereid was orders uit de Sovjet-Unie te accepteren. Dit was mij door ambassadeur Romanov in Den Haag te verstaan gegeven, dus wellicht zouden de vakbonden met deze informatie hun voordeel kunnen doen. Ook gaf ik Kok mijn die dagen verschenen Den vaderland getrouwe, over het dekolonisatieproces in Indonesië. Hij liep mee naar de uitgang van het fnv-gebouw en zei: ‘Ik houd dus aan je bezoek een dikke pil en een maaltijd met de ambassadeur over.’ Ik zag hem voor het eerst terug op reis met Lubbers in Zuid-Afrika (in 1994), in zijn functie van vice-premier. Het grootste deel van de nachtvlucht Amsterdam-Kaapstad zaten Lubbers en Kok intensief te praten. Ik hield er de indruk aan over dat toen de eerste steen voor de machtswisseling werd gelegd, en werd daarin bevestigd toen later bekend werd dat er een kans was dat Kok het roer van Lubbers zou overnemen. Premier Lubbers kwam op die vlucht een paar maal een praatje met mij maken, wat hij trouwens de hele reis zou blijven doen, op de meest onverwachte momenten. Met Kok had ik weinig contact, op een amusante ervaring na. Dat was in het zwarte woonoord Tembisa, waar de Nederlandse afvaardiging werd getoond hoe men oefende in het gebruik van stembiljetten met het oog op komende verkiezingen. Ik had een jongeman opgemerkt met een felrode band om zijn hoofd, die sportinstructeur bij een bodybuildingstudio aan de overkant bleek te zijn. Ik verliet samen met hem het toekomstige stemlokaal en belandde in een zaal met enkele tientallen toestellen bestemd voor het oprekken van de spieren. Terwijl ik de oefeningen van de heren stond te bekijken werd de voordeur op een kier geopend en kwam het hoofd van Wim Kok te voorschijn, die een blik op de sporters wierp en zei: ‘Oh, ik begrijp het al.’ Daarna sloot hij de deur weer en verdween. Wat Kok had begrepen mag Joost weten. Ik voegde me tien minuten later weer bij de Nederlandse groep. Later die middag zat ik met iemand in de lobby van het hotel te praten toen ik voelde dat we bestudeerd werden. En ja hoor, van een | |||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||
afstandje zat Wim Kok ons, alleen aan een tafeltje, te observeren. Ik onderbrak mijn eigen gesprek, en in het verlengde van zijn eerdere uitspraak toen ik bij de sporters was, zei ik: ‘Zou willen weten wat u nu denkt.’ ‘Dat weet jij best,’ aldus vice-premier Kok, die me opnieuw niet veel wijzer maakte. Sedertdien, nu vijf jaar geleden, heb ik Kok niet meer ontmoet of gesproken. Intussen is hij in het vijfde jaar van zijn premierschap en heeft hij, in tegenstelling tot Lubbers, geen vinger uitgestoken om aan de misdadige gang van zaken rond mijn procedure een acceptabel einde te helpen maken. Lubbers riep me naar het Torentje, ontving me later thuis; Kok doet of ik niet besta. Er gaat in de politiek niets boven een pur sang socialist. Misschien heb je meer aan een christen-democraat? Of is het lood om oud ijzer? Kok is natuurlijk geen Lubbers. Kok is een twijfelaar en eeuwige schipperaar. Als het even kan heeft hij geen mening, om vooral zijn vingers niet te branden. En als hij met een mening voor de draad komt werkt hij zich nog in de nesten, zoals tijdens de veldslag tussen minister Sorgdrager en haar procureurs-generaal. Lubbers is een regelaar. Toen hij eenmaal had vastgesteld dat wat Buitenlandse Zaken en de inlichtingendienst zich veertig jaar lang jegens mij hadden gepermitteerd het daglicht niet kon verdragen, vertelde hij de rechter onder ede dat hij in 1994 met vier ministers (van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken, Sociale Zaken en Financiën) had overlegd om na te gaan hoe ik op een behoorlijke manier voor geleden schade gecompenseerd zou kunnen worden. Daarentegen maakte Kok iedere keer wanneer hij over mijn procedure werd benaderd er zich met een dooddoener vanaf: ‘Laat de rechter het maar uitmaken.’ Een premier die ervan uitgaat dat een burger voor de Haagse rechtbank bij huidige verhoudingen zijn gelijk zou kunnen krijgen, begrijpt kennelijk niet hoe Den Haag in elkaar zit. Natuurlijk bleef mijn hoop op Beatrix gevestigd. Zij wist maar al te goed dat de andere pupil van miss B.B. niet de schurk kon zijn waar hij al veertig jaar voor werd uitgemaakt. Anderzijds waren mijn ergernis en minachting voor het lafhartige besluit van Beatrix, Kok en Van Mierlo in de Indonesië-kwestie allerminst verminderd. Onbegrijpelijk dat zelfs Beatrix zich voor een dergelijke combine leende. Het was voor mij professioneel een zeer schadelijk besluit. Terwijl Beatrix en Lubbers de deur naar Jakarta een jaar eerder eindelijk weer voor me hadden opengezet, werd deze door Beatrix en Kok weer in mijn gezicht dichtgesmeten. Als alibi voor dit onrechtmatige besluit werd dus de brochure Bon voyage, Majesteit! gebruikt. | |||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||
Ik had alleen maar mijn huiswerk beter gedaan dan de ambassade in Jakarta, de apenrots, Kok en Beatrix samen. Ik kon me permitteren een eerlijke en onafhankelijke mening neer te zetten, ontdaan van verborgen agenda's van beleidsmakers met jaren oude boter op het hoofd in hun collaboratie met het generaalsregime in Jakarta. Dat Kok en Van Mierlo de plank missloegen is te begrijpen. Maar dat de koningin met haar schaduwkabinet geen kans zag over betrouwbare informatie te beschikken, dat zij tegen het kabinet kon zeggen: ‘Onder deze omstandigheden kan ik mij niet lenen voor een reis naar Soeharto,’ was haar eigen schuld. Al in 1994 had ik haar namens Soeharto de brief van generaal Pamu Rahardjo gebracht met daarin vervat de wensen van de gastheren over hoe zij zouden willen dat de koninklijke visite zou verlopen. Wie die wensen zo flagrant in de wind slaat had moeten begrijpen beter thuis te blijven. Vandaar de brochure. Maar Beatrix bracht er geen waardering voor op en deed mee aan de sanctie jegens mij, als boodschapper van de ongemakkelijke waarheid die, zoals Henrik Ibsen dit eens noemde, bij de majesteit plaatsmaakte voor de vitale leugen. Beatrix vergat weer de boodschap uit haar jeugd - om ‘true’ te zijn ‘to the highest within thee’. Toch schreef ik haar op 7 september 1995 direct na haar thuiskomst uit Jakarta onder meer: ‘Ik ben zeventig jaar geworden en zou het appreciëren door het apparaat dat u voorzit nu verder met rust gelaten te worden. Luns en zijn klonen hebben nu veertig jaar hun minderwaardige spelletjes ten koste van mij ongehinderd kunnen spelen uit wraak over mijn gelijk in de kwestie Indonesië, Soekarno en Nieuw-Guinea. Het spijt me dat ik niet alleen in 1956 gelijk zou krijgen maar dat bij uw jongste reis naar Jakarta hetzelfde zou gebeuren, terwijl ik u ruimschoots op tijd waarschuwde niet in de val van Soeharto te lopen. | |||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||
dagen bestrijden van gemeneriken in de residentie, die tegenover u aapwat-heb-je-mooie-jongen spelen in mijn affaire. Geen antwoord, er gebeurde niets. Intussen wilde ik er tegen iedere prijs achterkomen hoe was bewerkstelligd dat ik niet mee kon. Ik heb vervolgens achter elkaar laten horen onder ede: kolonel F.J. Laméris (hoofd van de veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis), G.H.A. Monod de Froideville (de ceremoniemeester van Beatrix), en andere paleisfunctionarissen. Tevergeefs. Het was hoogst verwonderlijk dat ik een jaar later, alsof er nooit iets gebeurd was, wel mee mocht op het staatsbezoek van koningin, prins en kroonprins aan Nelson Mandela in Pretoria. Ik arriveerde enkele dagen voor het koninklijk gezelschap en nam een kamer in de Holiday Inn Crown Plaza. Daar liep ik tegen de rvd-functionaris H. van Benthem aan. Bij een kop koffie op het terras sprak hij de gevleugelde woorden in verband met mijn proces tegen de staat: ‘Willem, jij hebt Luns indertijd genaaid door prins Bernhard op het Witte Huis te brengen. Dat vergeeft Buitenlandse Zaken je nooit. Hoe kan je verwonderd zijn dat ze je bestrijden?’ Of woorden van die strekking. Ik antwoordde: ‘Het ging niet om Luns, meneer. Het ging erom, een derde oorlog met Indonesië op Nieuw-Guinea te helpen voorkomen door de feiten wereldkundig te maken. En dat is dankzij Bernhard gelukt.’ Willem Middelkoop, fotograaf van Het Parool, had me gezegd tegen iedere prijs een foto te willen maken van Beatrix en mij. Afgezien van het feit dat fotograferen verboden zou zijn, had ik geen behoefte aan gedonder nu ik eindelijk weer eens bij een bezoek van Beatrix kon zijn. De uitnodiging voor de ontvangst werd onder mijn kamerdeur geschoven.
Ik richtte een briefje aan Eef Brouwers, directeur van de rvd, dat ik er de voorkeur aan gaf de ontvangst niet bij te wonen om problemen te helpen voorkomen. Eef kwam naar mijn kamer en deelde mee dat ik werd verwacht. Wat doe je dan als onderdaan? Gaan. Er waren bij de ingang voor de koninklijke receptie detectiepoorten | |||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||
geplaatst, dus ik achtte me veilig, want camera's mochten er niet door. Op het moment dat ik Beatrix had begroet en Claus een hand gaf gingen er twee flitsen af. Toch Middelkoop. De enige twee plaatjes tijdens de receptie. Hij werd gearresteerd en de film in beslag genomen. Later kreeg hij deze terug en vertelde Brouwers op een persbijeenkomst, dat er niets mis was met een foto van de familie met Willem Oltmans. Voor straf mocht Middelkoop één dag het koninklijk bezoek niet meemaken. Maar er was toch weer een incident rondom mij geweest.Ga naar voetnoot53 Op 31 januari 1997 brachten de advocaten Peter Nicolaï en Ellen Pasman samen met mij een bezoek aan de heer Lubbers in Rotterdam thuis. Mevrouw Lubbers bracht ons een blad met koffie in de werkkamer op de eerste verdieping. Hij bevestigde dat Wim Kok zich aan mijn proces tegen de staat ergerde. Hij wilde zich er niet mee bemoeien. ‘Die man ergert zich aan alles heel snel, wat hem op een dag de das om zal doen,’ zei ik. ‘Kok en zijn socialistische kornuiten lopen alleen warm voor allochtonen en asielzoekers. Ik zoek dekking tegen idioten in Den Haag en Kok kijkt een andere kant op. Niet ik, maar hij komt in zijn blootje te staan.’ | |||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||
‘Er zijn de nodige mensen geweest,’ aldus oud-premier Lubbers, ‘die niet begrepen dat ik probeerde jouw situatie te normaliseren. Maar ik kreeg er van alle kanten vragen over als: “Ruud, wat moet je met die Oltmans, waar sta je?”’ ‘Kok zou beter moeten weten,’ antwoordde ik. ‘Hij beseft blijkbaar niet dat hij maar gedeeltelijk wordt geïnformeerd.’ Ik wilde niet herinneren aan het feit dat Lubbers zelf door zijn medewerkers de nvj-berekening uit 1991 werd onthouden. Terwijl ik in huize Lubbers luisterde naar het gesprek van de advocaten met de oud-premier zon ik op een methode hem gegevens te ontlokken die ons inzicht zouden kunnen verschaffen hoe Beatrix, Kok en Van Mierlo het hadden klaargespeeld, en welke route zij hiervoor hadden bewandeld, om in Jakarta te bewerkstelligen dat mij van die kant geen visum zou worden verstrekt voor het staatsbezoek aan Soeharto. Ik deed er vervolgens verschillende pogingen toe, maar Lubbers gaf geen krimp. Zijn naam was haas, terwijl juist hij als premier zo veel jaren verantwoordelijk was geweest voor de Inlichtingendienst Buitenland. Feitelijk ging het dus opnieuw over datgene waarvoor professor Van Hamel had gewaarschuwd.
In oktober 1990, terwijl ik in Johannesburg probeerde om, ondanks sabotage vanuit Den Haag, in Zuid-Afrika te overleven, ontplofte in Europa het zogenaamde Gladio-schandaal. Premier Giulio Andreotti van Italië wierp de eerste steen. Hij onthulde, dat parallel aan de oprichting van de cia en de navo een ultrageheim militair netwerk opgezet werd onder de naam Gladio.Ga naar voetnoot54 Dit door de V.S. gefinancierde gezwel zou in West-Europa binnen de bestaande structuren van inlichtingendiensten opereren. Uiteraard gebruikte het Witte Huis weer eens geheime fondsen waar het Congres geen controle op heeft. Tenslotte functioneert de Amerikaanse democratie aan de hand van andere modus operandi dan wij kennen: met een tweepartijensysteem en een tweehonderd jaar oude grondwet die de president bevoegdheden geeft die in Europa eertijds aan koningen werden voorbehouden. Sinds 1945 is West-Europa door de V.S. steeds meer aangezet tot het hanteren van cowboymethoden bij het voeren van buitenlands beleid, waardoor we ook steeds vaker in Amerikaanse imperialistische avonturen worden meegesleept. | |||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||
In tegenstelling tot Clinton, met zijn heimelijke ‘oral sex’ in de Oval Office, nam John F. Kennedy, als Jacqueline elders was, zijn dames gewoon mee naar boven, naar de Lincoln-slaapkamer. Een van hen, Judith Exner, werd keurig in het logboek van het Witte Huis ingeschreven bij het komen en gaan. Intussen gebruikte J.F.K. haar als koerierster naar de maffiabazen in Chicago om te regelen dat Fidel Castro, het staatshoofd van het naburige Cuba, zou worden vermoord. Stel je eens voor dat Lubbers of Kok, na een nummer met een vriendin op het Catshuis, deze zouden vragen naar Paramaribo te gaan om te regelen dat Desi Bouterse voor zijn raap zou worden geschoten. Noch Bernhard, noch Claus heeft ooit kunnen dromen dat hun contacten en verblijf in de V.S. hen bijna noodlottig zouden worden, als gevolg van de wijze waarop de Amerikaanse democratie zich permitteert om te springen met personen uit binnen- en buitenland waar ze om een of andere reden de pik op hebben. Om een stevige vinger in de Europese pap te hebben werden in vele Europese hoofdsteden geheime contacten gelegd. Ook in Den Haag. Om een of andere duistere reden hadden zij het vooral gemunt op politici uit de hoek van de Partij van de Arbeid, zoals Goedhart, Suurhoff, Vondeling, Van der Stoel - en anderen die zich jarenlang leenden voor het collaboreren met Gladio. Van der Stoel is genoemd als laatste coördinator van Gladio in Nederland, als opvolger van Theo van Lier. Intussen droeg Wim Kok zijn partijgenoot nota bene voor om in aanmerking te komen voor een Nobelprijs. Alles kan tenslotte: Henry Kissinger werd er ook mee beloond voor zijn beruchte Kerstmisbombardement op Hanoi. Deze gangsterclub was dermate ‘classified’ dat regeringen, premiers en ministers er doorgaans niet van op de hoogte waren. Vrijwel niemand weet - zoals me bij navraag in 1999 bleek - dat Gladio ooit heeft bestaan. Na de eerste onthulling door premier Andreotti in 1990 deelde premier Wilfried Martens van België tot ieders verrassing in Brussel mee dat noch hij, noch zijn minister van Defensie, Guy Coëme, van het bestaan of de operaties van Gladio in hun land op de hoogte was. In Nederland maakte premier Lubbers stap voor stap bekend dat er inderdaad zoiets als Gladio had bestaan. Hij vertelde in het parlement dat verscheidene premiers en ministers ervan op de hoogte waren geweest, maar bleef vooralsnog vaag. Aanvankelijk wilde Lubbers alleen met zijn minister van Defensie, Relus ter Beek, achter gesloten deuren met de leiders van de grootste fracties spreken. Vooral Ria Beckers van GroenLinks kwam hiertegen fel in opstand. Vanuit het Torentje kwam | |||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||
echter het dringende verzoek de grootste discretie in acht te nemen en kritiek zoveel mogelijk te matigen. Als brave satelliet van de V.S. moesten we Washington immers ontzien. ‘De regering wist van niets,’ aldus Paul Koedijk in Vrij Nederland.Ga naar voetnoot55 ‘Alleen enkele secretarissen generaal waren op de hoogte. Ministers konden toch elke dag weer weg zijn.’ Bij het bekend worden van Gladio werd ik opnieuw onmiddellijk herinnerd aan de dringende waarschuwing van Van Hamel. Zou Gladio datgene zijn waarop hij had gedoeld? Dan is zijn wens - het ontmaskeren van het geheime netwerk - in 1990 in vervulling gegaan. De oud-ministers van Defensie Frits Bolkestein (vvd) en Hans van Mierlo (D66), lieten in 1990 weten van Gladio op de hoogte te zijn geweest. Van Mierlo meende zelfs dat deze geheime Amerikaanse samenzwering op ons grondgebied in orde was, ‘zonder dat het parlement er ook maar iets van hoeft af te weten.’Ga naar voetnoot56 Hij schaarde zich achter de bevelhebber van de landstrijdkrachten generaal Han Roos, die zich nota bene eveneens uitsprak voor handhaving van een met Washington verbonden machtscentrum binnen onze landsgrenzen. Hoe parlementariërs het jegens hun kiezers menen te verantwoorden om als een soort politieke vrij - metselaars in het geniep de mensen in dit land met ‘open vizier’ een rad voor ogen te draaien is me niet duidelijk. Men schijnt het als een patriottistische daad te zien om te collaboreren met Washington en eigen kiezers te bedriegen. Premier Lubbers heeft steeds op een andere lijn gezeten. Al begin jaren zeventig, toen hij voor het eerst als minister van Economische Zaken in Moskou opdook, reageerde men op het hoogste niveau in het Kremlin met opmerkingen als: ‘Deze minister is tussen andere gasten uit Den Haag een nieuwe ervaring voor ons: met hem kunnen we zaken doen.’ Ook ambassadeur Romanov in Den Haag sprak over Lubbers in termen van ‘a rare bird’. In 1990 was de premier voldoende geïnformeerd over de Amerikaanse aartsvijand in Moskou om blindelings aan richtlijnen uit Washington ten aanzien van het Kremlin tegemoet te komen, waar PvdA'ers, geïnfiltreerd als zij waren - en zijn - door de cia, maar al te graag aan bleken te willen voldoen. Lubbers gaf bijvoorbeeld de informatie vrij, dat reeds in 1980 en 1983 in Gelderland en Noord-Limburg gevonden wapenarsenalen geheime depots van nota bene Gladio waren geweest. In de Krant op Zondag lekte uit dat in Dordrecht een geheime | |||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||
Gladio-lijst was gevonden, met namen van 130 personen die bij een Sovjet-invasie dienden te worden gearresteerd en desnoods standrechtelijk moesten worden doodgeschoten. Amerika had op ons grondgebied al een bijltjesdag georganiseerd voor het geval dat. Ik was zelf in 1971 in Moskou beginnen te werken en wist honderd procent zeker dat er van een Sovjet-invasie geen sprake zou zijn en dat dergelijke voornemens in het Kremlin ook niet bestonden. Alleen heren als Goedhart, Suurhoff, Vondeling en Van der Stoel liepen met dit soort waangedachten over de ussr rond. Ook Lubbers was zich ervan bewust dat dit pure Amerikaanse koudeoorlogpropaganda was, voortdurend opnieuw aangezwengeld om de Amerikaanse oorlogsindustrie op peil te houden. De Gladio-quislings werden opgeleid op Amerikaanse bases in West-Duitsland. Aanvankelijk gaven België, Italië, Luxemburg, Frankrijk en Duitsland toe dat zich in die landen Gladio-verzetsgroepen hadden gevormd. President François Mitterand hief de Franse afdeling meteen op. Waarom had de Franse socialist überhaupt toegestaan dat de cia in de grootste maffiaoperatie allertijden op Frans grondgebied had kunnen opereren? Waarom was de publiciteit de druppel die de emmer deed overlopen en niet het normale gezonde verstand om te beseffen, dat door dit kruipende Amerikaanse imperialisme oogluikend toe te staan of, zoals sommigen deden, ermee te collaboreren, we geleidelijk aan in een West-Europese kolonie van de V.S. veranderden, met alle gevaren en nadelen vandien? Lubbers kwam in 1990 schoorvoetend met dit misselijk makende verhaal van Gladio voor de draad. Hij besloot de fameuze Inlichtingendienst Buitenland (idb) op te heffen en zorgde dat dit gebeurde in 1994, voor hij van het politieke toneel vertrok. Hij haalde zich hiermee de permanente vijandschap van een groot aantal personen en Amerika-gezinden op de hals, inbegrepen Hans van den Broek, die in pro-Amerikaanse gezindheid excelleert. Er werd zelfs door zijn voormalige voorlichter Hans van der Voet van de rvd publiekelijk gesteld dat Lubbers het laatste jaar van zijn premierschap ze niet meer helemaal op een rij zou hebben gehad of lichtelijk overspannen was geraakt. Dit was de zoveelste leugen van de heer Van der Voet. Ik had in 1994 bij twee buitenlandse reizen met de premier kunnen constateren, dat een dergelijke veronderstelling niets anders dan een infame leugen was. In 1990 volgden meer onthullingen over het fascistische karakter van Gladio. Richard Nixon had bijvoorbeeld een staatsgreep voor Italië goed- | |||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||
gekeurd, in de Yankee-traditie van coups als in Indonesië (Soeharto), de Congo (Mobutu), Cambodja (maarschalk Lon Nol), Chili (Augusto Pinochet), om maar eens enkele cia-coups te noemen. Nixon wilde dat prins Junio Valerio Borghese, een volgeling van Benito Mussolini, naar voren werd geschoven. De heer Borghese nam zich zelfs voor de beruchte mars van Mussolini op Rome te gaan herhalen.
De Gladio-onthullingen herinnerden aan de eertijds sensationele mededeling van Joseph Luns dat Nederlandse generaals een staatsgreep zouden hebben beraamd. Die dagen stond prins Bernhard met enkele gasten te praten op een receptie. Een voormalige staatssecretaris van Defensie vroeg de prins op de man af of hem bekend was dat hoge officieren aan een samenzwering hadden gewerkt. Het enige antwoord van Z.K.H. was dat hij over de mededeling van Luns tegen zijn voorhoofd tikte. Laat ik hieraan toevoegen dat ik al begin jaren zeventig zeker wist dat de koninklijke familie deze Luns als een ordinaire paljas beschouwde. Mijn vriend in groep-Rijkens-verband, dr. Emile van Konijnenburg (klm), lunchte weleens op Soestdijk om dan later naar Amsterdam af te zakken, waarbij ik het avondeten voor hem prepareerde. Hierbij dient men in gedachten te houden dat het grote publiek indertijd Luns aanzienlijk meer bewonderde dan Bernhard. Hij liet zich er ook gaarne op voorstaan meer grootkruisen in de wacht te hebben gesleept dan Z.K.H. De slechte verhouding met de kwast van Buitenlandse Zaken dateerde uiteraard uit de dagen van het Indonesië-geschil over Nieuw-Guinea, waarbij de prins deze Luns met zijn leugenpraktijken op het Witte Huis buiten gevecht wist te stellen. Voor Gladio was Luns dus uiterst bruikbaar, bijvoorbeeld als secretaris-generaal van de navo. Van Konijnenburg vertelde dan over zijn ontmoeting met de prins enkele uren nadat hij door de hekken van Soestdijk uit was gereden - wetende dat ik misschien aantekeningen in mijn dagboek zou maken, maar de kwintessens van zijn verhalen niet in de krant zou zetten. Tot ik me op 7 juni 1973 bij een persbijeenkomst in Den Haag liet ontvallen, zeker te weten ‘dat de prins het bloed van Luns kan drinken.’ Ook dat Z.K.H. alles in het werk had gesteld om te voorkomen dat Luns tot secretaris-generaal van de navo zou worden benoemd, een gevecht dat Z.K.H. verloor en Washington won. Er volgden op mijn mededeling scherpe ontkenningen van de rvd - als gewoonlijk -, maar welke rol had Gladio hierin gespeeld? En waarom werd enkele jaren later prins Bernhard in een soort coup de grace helemaal van het militaire toneel binnen de navo | |||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||
weggevaagd, dat hij zelfs geen uniformen meer mocht dragen? Hoe heeft de supergeheime ‘elkaar-de-das-om-doen-arm’ van Gladio in elkaar gezeten? Je moet geboren en getogen Madurodammer zijn om ervan uit te gaan dat overal ter wereld ‘circuits binnen regeringscircuits’ opereren, behalve in het ‘oerdegelijke, christelijke en fatsoenlijke’ Den Haag.
Door Luns en de bvd verjaagd, emigreerde ik in 1958 naar New York. In 1964 verscheen aldaar bij het prominente uitgevershuis Random House een gedocumenteerd rapport: The invisible government, geschreven door twee prominente journalisten, David Wise (New York Herald Tribune) en Thomass Ross (Chicago Sun Times). Zij waren de voorlopers van Bob Woodward en Carl Bernstein van de Washington Post, bekend van de beruchte Watergate-affaire. Ik ben collega Wise in Santa Barbara, Californië gaan bezoeken en heb hem voor Nieuwe Revu geïnterviewd. Wise zat op de lijn van professor Van Hamel in Baarn, de vriend van Juliana. Bovendien werd duidelijk dat hij aanzienlijk meer wist dan hij in zijn boek had geschreven. In 1976 publiceerde David Wise een vervolg: The American Police State, met als ondertitel: ‘de overheid tegen de mensen.’Ga naar voetnoot57 Dit vervolg was nog schokkender dan het eerste boek. Er bleek duidelijk en gedocumenteerd uit dat Washington langzaam was veranderd in een wespennest van elkaar concurrerende geheime diensten, waarbij de cia, de fbi, de National Security Agency en de Internal Revenue Service gezamelijk de Amerikaanse rode knop vormden die uiteindelijk de dienst in het land uitmaakte. Had Van Hamel in 1961, toen hij me voor het eerst hiervoor de ogen opende, een affaire als Lockheed voorzien? Of de zwartmakerij van Beatrix en Claus als sympathisanten van het Kremlin, tot en met infraroodfoto's van Claus in New York in homobars om hem uit zijn evenwicht te brengen en daarmee zijn invloed tijdens het koningschap van Beatrix te marginaliseren? Wise toonde aan hoe de Amerikaanse overheid te kust en te keur wetten overtrad; inbraken pleegde (à la Watergate); telefoongesprekken aftapte; afluisterapparatuur installeerde; het brief- en bankgeheim schond; en talloze andere illegale praktijken toepaste, om ‘vijanden van de staat’ uit te schakelen. Burgers werden op valse aanklachten gearresteerd, terwijl slachtoffers die wachtten op berechting in het geheim met lsd werden bewerkt. Kortom, Amerikaanse gestapomethoden waren schering en inslag geworden in de jaren zeventig. | |||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||
In The American Police State illustreerde David Wise waartoe verziekte geesten van organisaties als Gladio in staat waren. Washington zag bijvoorbeeld in Soekarno een prominente Aziatische leider, die zich niet gemakkelijk door Amerikanen zou laten inpakken en daarom een risicofactor was. Hij kon als islamiet niet van communist-zijn worden beschuldigd, dus gaf de cia opdracht de film Happy Days te produceren, waarin een man optrad die via operatief ingrijpen zoveel mogelijk op Bung Karno moest lijken. Deze zou dan vervolgens - alsof het de Indonesische president zelf was - de koffer in duiken met diverse lichtekooien in voor een staatshoofd compromitterende situaties. Op die manier hoopte men hem, vooral ook in Indonesië zelf, politiek schade te berokkenen en zijn populariteit te verminderen. Het is dus allerminst uitgesloten dat het notoire homo-incident in New York met prins Claus een staaltje van psychologische oorlogsvoering is geweest van de Amerikaanse rode knop, om Claus in verwarring te brengen en zijn zelfrespect te beschadigen. In ieder geval zou hij na 1982 nooit meer dezelfde zijn. Dit waren sommige van de achtergronden waarover ik die ochtend in 1997 tijdens het bezoek met de advocaten aan Lubbers thuis zat te denken en ik zou er veel voor over hebben gehad om daar met de oud-premier over te praten. De waarheid achterhalen aan het Binnenhof door een beroep te doen op de persoonlijke integriteit van de hoofdrolspelers is onbegonnen werk. Lubbers weet oneindig veel meer dan wat hij uiteindelijk bereid is aan informatie te geven. Geen wonder dat hij aan zijn memoires begon en vrijwel onmiddellijk dit plan weer liet varen. Ik doe natuurlijk niet voor niets bij voortduring een beroep op Beatrix, in de hoopvolle veronderstelling dat zij zogenaamd boven de partijen staat en de laatste in het koninkrijk is die het zich kan permitteren eerlijk te zijn.
Op 19 december 1995 verscheen oud-premier Lubbers in mijn zaak voor de Haagse rechter. De advocaten probeerden hem haring of kuit uitspraken te ontlokken, maar vergeefs. In het Torentje had hij mij onder vier ogen onomwonden toegegeven dat ik veertig jaar lang door opeenvolgende regeringen gewoon was genaaid. Toen ik de advocaten hem de simpele vraag liet stellen ‘Hebt u tegen Oltmans gezegd, dat in het catechismus van Buitenlandse Zaken staat: “Weert Oltmans”?’ ontkende Lubbers dit tegen beter weten in en antwoordde onder ede: ‘Zo pregnant heb ik het niet verwoord.’ Ik dacht: Ook gij, Brutus? Had ik in 1994 bij ons gesprek in het Torentje een bandopnameapparaat in mijn binnenzak laten meelopen, dan zou mijn procedure tegen de staat de volgende dag afgelopen zijn geweest. | |||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||
Toch moet Lubbers wroeging hebben gekregen. Na een reeks gesprekken met advocate Ellen Pasman zond hij op 4 juni 1997 alsnog een brief naar de advocaten die een voorzichtige stap verder ging dan zijn verklaring onder ede in 1995. Nu bevestigde hij eindelijk dat hij overtuigd was, dat de uitzetting uit Zuid-Afrika en het niet meereizen met Beatrix naar Jakarta overheidsacties waren, vanuit Den Haag gecoördineerd. Natuurlijk was Lubbers hier reeds van overtuigd toen hij mij in 1994 naar Pretoria en Jakarta meenam. De advocaten Pasman en Nicolaï overhandigden de rechter-commissaris in Den Haag de brief van de oud-premier. Maar rechter B.C. Punt zag hierin geen aanleiding om Lubbers terug te roepen om zich nader te verklaren, al was het maar om hem te vragen waarom hij hetzelfde niet twee jaar eerder onder ede had verklaard. De jaren 1994 tot en met 1998 werden voornamelijk gebruikt om via getuigenverhoren proberen aan te tonen hoe het ‘circuit binnen het circuit’ sedert 1956 jacht op me heeft gemaakt. Iedereen bleef vrolijk liegen, zoals Docters van Leeuwen, Van Roijen, Hofstede, Van den Broek, Michiels van Kessenich, Kooijmans, Van Velzen, Sterneberg, Max van der Stoel, en vele anderen. Op het kantoor van de landsadvocaat - ingehuurd door Hans van Mierlo, zelf groot voorstander van Gladio - beijverde men zich de schuinsmarscheerders af te schermen voor mijn frontale aanval op Haags machtsmisbruik. In 1998 kwam ik bij het bewerken van mijn dagboeknotities de affaire uit 1987 over de verboden biografie van prins Bernhard tegen. Op verzoek van Joris AbelingGa naar voetnoot58 en Serge van Duijnhoven schreef ik voor Millennium andermaal een reportage over deze onopgehelderde zaak.Ga naar voetnoot59 Ik zond het artikel aan Bernhard toe, die per ommegaande een bedankje liet sturen.Ga naar voetnoot60 Wanneer het Koninklijk Huis zich een artikel zoals dit ontvangt en men zendt vervolgens een bedankje, dan betekent dit zonder meer dat men ermee instemt. Toen ik vanuit Parijs (eind 1995, waar ik werkte aan een artikel over zijn dochter) prins Bernhard een fax naar Soestdijk zond en vertelde het jammer te vinden dat er nog altijd kiekeboe werd gespeeld over Alexia Le Jeune, kwam er geen antwoord van de prins. Dan weet je hoe laat het is. Beatrix idem dito. Wat me jarenlang al verwonderde was, dat wanneer de majesteit op 4 mei een krans gaat leggen bij het monument op de | |||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||
Dam, ze altijd met de Wilhelmina-pas - dus een rotgang - uit het paleis komt en letterlijk naar de rotonde marcheert. Iedereen kan dan op televisie zien dat Claus de grootste moeite heeft haar bij te houden. Ik heb haar een aantal malen op 2 mei een kort briefje geschreven. ‘Niet te vlug, niet te vlug, Claus redt het niet,’ waar je dus zeker geen antwoord op krijgt, al verbeeldde ik me soms dat het inderdaad enigermate geholpen had. Zoiets wordt dus buitengewoon impertinent gevonden, terwijl ik het juist een uitstekende onbezoldigde tip vind. Maar toen ik de reactie op het schandalige Time-artikel ‘Pink House of Orange’ plaatste in het toenmalige weekblad Nieuwsnet om het kwaad - aardige geklets van Robert Kroon te corrigeren, liet de toenmalige kroonprinses zelfs naar de hoofdredactie telefoneren om namens haar te laten meedelen hoe buitengewoon verheugd zij was geweest met mijn weerlegging en overzicht.
Prinses Margriet wendde zich, na door ons te zijn opgeroepen, tot het kantoor van mijn tegenpartij: Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn. Daar vertegenwoordigt mijn gevecht al vele jaren een goudmijn, waar nog maar steeds geen einde aan schijnt te komen. Van Mierlo en zijn kornuiten beschikten immers over een bodemloos vat, door de brave burgerij met belastinggeld gevuld. Miljoenen moeten dienen om overheidsstreken die het daglicht niet kunnen verdragen uit de verschillende potten af te dekken. Advocate Pasman heeft de hoge heren bij justitie in Den Haag erop gewezen, dat het een onbehoorlijke gang van zaken was om H.K.H. bij mijn tegenpartij onder te brengen. Ik schreef de koningin rechtstreeks hetzelfde. Ook heb ik prinses Margriet direct na de reis in Canada gevraagd, gewoon een briefje op te stellen en vast te leggen wat er in Ottawa was gebeurd en wat zij exact had gezegd. Dan zou ze binnen de kortste keren van het gelazer af zijn geweest. Zij antwoordde dat zij hoopte, dat ik er begrip voor kon opbrengen dat zij aan mijn verzoek niet kon voldoen.Ga naar voetnoot61 Een duidelijk, maar dom antwoord. Natuurlijk bracht ik er geen begrip voor op, want als je er met een briefje vanaf kunt komen, waarom dan naar Den Haag gereden om via een ondergrondse garage binnen te komen, opdat uitgebreid op televisie kan worden getoond dat een prinses van Oranje onder het portret van haar zuster de eed aflegde? Vervolgens bleek ze zowel haar korte- als langetermijngeheugen te hebben verloren. In diens onnaspeurlijke wijsheid achtte de landsadvocaat, | |||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||
mr. Johan de Wijkerslooth de Weerdestein, zich blijkbaar geroepen om H.K.H. bij deze volstrekt onnodige schadelijke publiciteit tegen beter weten in te betrekken. Het kantoor van deze meneer beijverde zich al veertig jaar in opdracht van Buitenlandse Zaken mij te gronde te richten en langzamerhand scheen men erop te hopen dat ik dood zou vallen of aids zou krijgen, want ook nu werd alles in het werk gesteld het horen van de prinses zo lang mogelijk tegen te houden. Naar verluidt zijn 25 juristen van het kantoor van de landsadvocaat als rechter aan het Haagse gerechtshof verbonden. De Haagse rechtspraak staat daarom bloot aan beïnvloeding door juristen, die bovendien in de wandelgangen over hun wensen en noden spreken. Rechter B.C. Punt drinkt tijdens de pauze van verhoren een kopje koffie met jurist D. den Hertog van de staat, zodat mr. H.W.E. Vermeer zich als de bliksem bij hen moet voegen om mee te luisteren. Natuurlijk achtte de heer Punt het niet nodig dat H.K.H. werd gehoord, maar in hoger beroep werden de advocaten Vermeer en Pasman in het gelijk gesteld. Punt had volgens zijn hoger gezeten collega's een ‘denkfout’ gemaakt. Dus Margriet kwam voor. De rechtbank gaf bij monde van het hof toe dat de prinses weliswaar lid was van het Koninklijk Huis, maar dat haar dat niet onschendbaar maakte. Onschendbaar is alleen Beatrix. In Trouw merkte hoogleraar staatsrecht J.D. Elzinga in dit verband op: ‘Tot nu toe was er over getuigenverhoren voor leden van het Koninklijk Huis niets geregeld. Alleen wanneer iemand iets te vorderen denkt te hebben van de koning of de regent, zijn echtgenote of de vermoedelijke troonopvolger of diens echtgenote, is er een speciale procedure voor de Hoge Raad.’ Professor Elzinga wees er vervolgens op dat het arrest als uitgesproken in mijn zaak door het hof zelfs de mogelijkheid openliet, dat ‘de regerende vorstin in een kwestie als deze zou moeten getuigen.’Ga naar voetnoot62 Het is te hopen dat het gezond verstand bij het Haagse zootje tijdig zal doorbreken om in te zien dat het niet nodig is hare majesteit dit soort ellende aan te doen, maar als het moet dan moet het. Op 19 mei 1998 verscheen prinses Margriet in de rechtszaal, geëscorteerd door een als een knipmes buigende meneer De Wijkerslooth. De advocaten Vermeer, Pasman en Nicolaï stelden een reeks hoffelijke vragen. Margriet was buitengewoon nerveus, ondanks het feit dat haar getuigenis en petit comité werd afgenomen. H.K.H. herinnerde zich abso- | |||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||
luut niks meer van de reis drie jaar eerder in Canada. Ik had eigenlijk zeer met haar te doen, want een prinses die zit te stuntelen en te hakkelen omdat haar advocaat haar gesouffleerd heeft zich van de domme te houden, is geen al te prettige vertoning. Bovendien hadden we een buitengewoon plezierige ontmoeting in Canada gehad, zoals ook mevrouw Van Vonderen van de rvd onder ede bevestigde. Lex van Lieshout van Benelux Press had een reeks foto's gemaakt die aangaven hoe hartelijk de contacten met de Van Vollenhovens waren geweest.Ga naar voetnoot63 Het leek me niet gepast die foto's aan de rechter te tonen op een moment dat H.K.H. zo ongeveer deed alsof zij nooit had geweten wie ik was. Zij zou in haar hemd hebben gestaan dankzij de briljante juridische adviezen van de heer De Wijkerslooth, inmiddels dus door Wim Kok gepromoveerd tot superprocureur-generaal. De volgende dag meldde de Volkskrant terecht dat ik het verhoor van Margriet aldus opsomde: óf Pieter Broertjes, óf mevrouw Van Vonderen, óf prinses Margriet heeft gelogen. Aangezien noch Broertjes, noch Van Vonderen de uitspraak van H.K.H. - ‘Waarom was het toch ook weer dat we niet van Willem Oltmans mochten houden?’ - uit de duim had gezogen, blijft bij dit spelletje ‘wie van de drie’ de zuster van koningin Beatrix over. Fijne boel: een prinses die danst naar de pijpen van haar advocaat in plaats van gewoon naar waarheid te vertellen. Naar verluidt zou Margriet vervolgens bij de majesteit haar beklag hebben gedaan over wat haar in een Haagse rechtszaal was overkomen, en zou de koningin zich aan het oproepen van haar zuster ernstig hebben geërgerd. Begrijpelijk, maar aan wie was dit te danken? Aan mij? De hemel mag weten wat haar op de mouw werd gespeld. Het proces ging dus vrolijk verder. Op 21 mei 1998 schreef ik Beatrix: ‘U, de heer Kok, Van Mierlo en de rvd wisten - rara hoe kan dat - zes weken eerder dan de Indonesische minister van Buitenlandse Zaken Ali Alatas en ambassadeur Kadarisman, dat ik niet mee naar Jakarta zou gaan. U, Kok en Van Mierlo hanteerden de uitzonderlijk laffe methode om het zo te draaien, dat het erop zou lijken alsof Jakarta en het fascistische regime daar mij een visum weigerden. In werkelijkheid werd ik door u en uw ministers van de reis naar deze dictator uitgesloten. Dit was een verkrachting van mijn rechten als burger en journalist. Het was in flagrante strijd met uw eigen vrome woorden op 5 mei dat collabora- | |||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||
tie met fascisten “fout” was, u bent mede verantwoordelijk geweest voor mijn thuis laten, al bent u onschendbaar en draaien Kok en Van Mierlo voor de blunders op. Ik liep door toedoen van wat u met Kok en Van Mierlo besloot een bedrag van vijftienduizend gulden aan opdrachten mis. Ik verzoek u dit bedrag per ommegaamde op mijn giro te storten en niet af te schrijven van gelden door belastingbetalers afgedragen (zoals Kok en Van Mierlo de procedure financieren om mij nog verder te gronde te richten), maar uit uw eigen vermogen please.’ Ik herinnerde er vervolgens aan hoe lang we eigenlijk met elkaar in contact waren geweest, ook sinds ons eerste gesprek in Mexico in 1964 over mejuffrouw Boekhoudt, en dat mij informatie bereikte dat het haar buitengewoon irriteerde dat ik daar in het openbaar over sprak. Ik vervolgde: ‘Waarom bent u zo geïrriteerd wanneer ik hieraan herinner? Zoveel bijzonderder dan haar of ik bent u werkelijk niet, ook al schijnt u dit zelf wel te denken. Een koningin vervult een missie, zeker, maar een journalist doet hetzelfde, op zijn manier. Ik bevecht u als u, in een gemene conspiratie met de premier en minister van Buitenlandse Zaken, over mijn grondrechten als burger en journalist heen marcheert, iets wat ik van u, net als van iedere andere Nederlander, nooit accepteer. U zult dus vroeg of laat met de heren Kok en Van Mierlo moeten worden opgeroepen in mijn procedure tegen de staat, welke nu 42 jaar onrechtmatig tegen mij is opgetreden en waarbij u in 1995 de kroon spande in collaboratie met Kok en Van Mierlo, teneinde de fascistische smeerlap die Indonesië 32 jaar lang heeft geterroriseerd niet voor het hoofd te stoten door mij ostentatief in Nederland achter te laten. | |||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||
Intussen bleef ik geluiden horen dat de majesteit zich uitzonderlijk had geërgerd aan het oproepen van haar zuster voor de Haagse rechter. De leden van de Bernhard-tak van het huis van Oranje, waar ik Beatrix toe reken, schijnen zich in te beelden dat zij zich letterlijk alles kunnen permitteren.
Inmiddels hadden wij ook Z.K.H. uit Soestdijk als getuige opgeroepen, hopende dat de prins Zur Lippe voldoende eigen rekeningen bij de Haagse bureaucratie te vereffenen heeft om zijn eigen verhaal te vertellen. Opmerkelijk was dat de prins niet, zoals Margriet, naar mijn tegenpartij liep. In plaats daarvan liet hij zich vertegenwoordigen door mr. Lodewijk Sillevis Smitt, jurist bij De Brauw Westbroek Blackstone in Den Haag. Dit verhoor had op 6 juli 1998 moeten plaatsvinden. Helaas scheen Sillevis Smitt niet zonder De Wijkerslooth te kunnen handelen, en opnieuw werd ook dit verhoor vertraagd en voorlopig afgewend. Op 7 juli 1998 bevestigde de advocaat van de prins in een brief aan mij dat Bernhard duidelijk had begrepen dat er mijnerzijds met zijn dagvaarding geen andere bedoelingen waren dan erachter te komen of de rode kaart van Luns ook een ontmoeting met hem al die jaren had verhinderd. De advocaat van de prins had hem namens mij overigens gevraagd of we dan het gesprek dat hij in 1978 in Suriname voorstelde, thans zouden kunnen hebben. ‘Daar begin ik op mijn leeftijd niet meer aan,’ antwoordde Bernhard aan Sillevis Smitt die mij dit schreef. Dan zie je hoe Bernhard zoals gezegd, één week later op televisie door een andere journalist op Soestdijk wordt ondervraagd. De smoesjes zijn wel heel doorzichtig. De rode kaart van Luns werkte zelfs in 1998. Beatrix moet door de brief van 21 mei en het daarop volgende verzoek aan prins Bernhard te komen getuigen, dermate gealarmeerd zijn geweest dat zij tijdens een gesprek met minister Hans van Mierlo de vraag stelde of de affaire-Oltmans nu niet kon worden beëindigd met een bevredigende regeling voor beide partijen.Ga naar voetnoot64 Deze Van Mierlo zei mij voordat hij in 1994 minister van Buitenlandse Zaken werd - bij een toevallige ontmoeting in een trein naar Arnhem - dat ook hij van mening was, dat aan het conflict met Buitenlandse Zaken snel een einde moest worden gemaakt. Tussen 1994 en 1998 was Van Mierlo door Tweede-Kamerleden, door Eerste-Kamerleden, en door Jan Rap en zijn maat benaderd om in godsnaam aan de waanzin van die procedure van Oltmans tegen Buiten- | |||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||
landse Zaken een eind te maken. Je moet toch een gepatenteerde klootzak zijn om te wachten tot vijf minuten voor twaalf, om dan door de majesteit op de vingers te worden getikt om vervolgens pour besoin de la cause een halfslachtig offensief te openen? Van Mierlo was al ruim demissionair toen Beatrix opperde om er een einde aan te maken - echt niet omdat zij mijn vriendin was (zoals ik al die jaren aan de hand van mijn eigen maatstaven in het menselijk verkeer veronderstelde) maar omdat zij er geen zin in had als majesteit tot het vertellen van de waarheid te worden gedwongen. Zoals waarom zij zich liever encannailleerde met Soeharto dan mij als Nederlander recht te doen. Omdat zij mij aanvankelijk wel degelijk aan de documenten van Buitenlandse Zaken hielp en ongetwijfeld Lubbers ertoe aanzette mij een beetje normaal te laten functioneren, bleef ik op haar rekenen. Maar met de intrede van Wim Kok in het Torentje zou er vijf jaar lang geen beweging meer zijn in de richting van een rechtvaardige oplossing. Integendeel: de zaak escaleerde gestaag en leidde in 1998 tot een demarche van de koningin bij Van Mierlo, ditmaal om haar eigen hachje te redden en absoluut niet als Wiedergutmachung of als vriendschapsgebaar jegens mij. Haar bemoeienis was puur en alleen door eigenbelang ingegeven, want het net begon zich ook om haar te sluiten. Haar dubieuze rol inzake de Indonesië-reis en haar samenwerking met Kok en Van Mierlo kwamen steeds meer naar de oppervlakte. En dan was er het hete hangijzer van haar handtekening voor Klaas.
Ooggetuigecollega's vertelden het volgende incidentje. Bij de rondgang op de Borobudur-tempel op Midden-Java riep een journalist: ‘Daar heb je Willem Oltmans!’, waarop de majesteit zich zo duidelijk een hoedje schrok, dat het voorval bijvoorbeeld de nrc-fotograaf Vincent Mentzel buitengewoon had geamuseerd. Ik had inderdaad tegen rtl-televisie gezegd dat ik ook zonder visum Indonesië zou weten binnen te komen. Er werd dus rekening mee gehouden. Van Mierlo, bewerkt door de oud-commissaris van de koningin Han Lammers en advocate Ellen Pasman, wist in de maand juli 1998 toch enige beweging in gesprekken over een schaderegeling te krijgen. Namens het college van hoofdredacteuren nam eerst Pieter Broertjes daaraan deel, daarna gevolgd door Hans Verploeg, algemeen secretaris van de nvj, op persoonlijke titel. De nvj, mijn beroepsorganisatie sinds 1960, had onder de bezielende leiding van voorzitter Ron Abram - mede door constante druk vanuit Den Haag - sinds 1990 een dermate slap en onprin- | |||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||
cipieel zigzagbeleid gevoerd, dat ik voortdurend met ze overhoop lag. Het zijn bij de nvj in ieder geval geen jongens van stavast. Van alle kanten werd Van Mierlo benaderd. De Eerste-Kamerleden Jurgens, Stoffelen en Glastra van Loon vroegen met kerstmis 1997 om een afspraak met de minister en moesten wachten tot hij vrijwel demissionair was, tot eind april. Dat je je door een minister aldus laat behandelen is op zichzelf absurd. Tweede-Kamerleden Van Oven, Rehwinkel en de altijd actieve Sharon Dijkstra zonden de minister een brief om hem tot spoed te manen, maar de enthousiaste Gladio-meneer gaf natuurlijk niet thuis. Ook de majesteit veranderde hier niets aan. Al het gekonkel en gezwets in de ruimte leverde op 3 augustus om 10.00 uur 's ochtends het faxbericht op dat Van Mierlo tot 1,1 miljoen gulden wilde gaan. Om 12.00 uur zou hij zijn ambt overdragen, dus kreeg ik twee uur de tijd een juridisch gevecht van acht jaar te beëindigen. Van de 1,1 miljoen moest honderdvijftigduizend gulden naar de nvj en zeshonderdvijftigduizend gulden naar de advocaten, dus een kind kon berekenen dat Van Mierlo, De Wijkerslooth en Sillevis Smitt met een aanbod kwamen dat ik nooit kon accepteren. De terreur van de minimumuitkering en het onmogelijk maken van de uitoefening van mijn beroep werd daarom vrolijk voortgezet. Joris Ivens was na 1945 eveneens geterroriseerd, in zijn geval omdat hij communist was. Hij kreeg in 1985 van Eelco Brinkman zevenhonderdduizend gulden ter rehabilitatie om films te maken, plus een hoge onderscheiding en een gala met de majesteit. Ik heb Beatrix geschreven aan een gala geen behoefte te hebben, terwijl een hoge onderscheiding uit Den Haag het nooit verder dan mijn pyjama zou brengen. ‘Het enige, mevrouw, wat ik nu nog wil, is afrekenen en weg.’ Tijdens de onderhandelingen met Van Mierlo kreeg ik gedurende juli 1998 alinea's uit het te sluiten akkoord ter tekening aangeboden. Ik zou 117.000 gulden voor negen jaarGa naar voetnoot65 ontvangen via een lijfrente. Al spoedig werd dit negentigduizend gulden. De groene kaart voor de V.S. die ik had gevraagd viel af, een verlangde subsidie voor mijn memoires viel af - er ging alleen maar af, terwijl de lengte van de Haagse terreur jaar na jaar langer werd. Maar meneer De Wijkerslooth vond alles te veel en deed er steeds weer meer van af, wat hem in de ogen van Wim Kok alleen maar geschikter maakte om super-procureur-generaal van het konink- | |||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||
rijk te worden. Nu we in 1999 zijn aanbeland kan de Haagse bende er zeker van zijn, dat ik nooit meer on-der de berekening van de nvj uit 1991 zal gaan, aangevuld met wat me sedertdien is overkomen. Hoofdredacteur Broertjes had mijn advocaten en mij duidelijk gezegd dat als Van Mierlo deze zaak nu niet finaal zou regelen, zijn krant met een strijdbaar hoofdartikel zou komen. Maar ook daar konden wij natuurlijk naar fluiten. Wel was Broertjes, vergezeld van Hans Verploeg van de nvj, nog bereid aan de nieuwe minister een bezoek te brengen om ook bij hem te pleiten voor een spoedige oplossing van deze slepende affaire. Meneer Van Aartsen, na het saneren van de varkensstapel overgestapt op Buitenlandse Zaken, bleek het aanbod van de heer Van Mierlo ‘veel te hoog’ te vinden. Dus hij zou niets doen. Weer een bewindsman die - door zijn ambtenaren onwaar, onvolledig en onjuist ingelicht - een verkeerd besluit nam. Hij bedankte Broertjes en Verploeg voor hun visite en gaf de boodschap mee verder niets te willen doen. Ik merk steeds meer op bij de contacten met Den Haag op het hoogste niveau, dat ik het als een uitzonderlijke gunst en een opmerkelijk teken van Haags politiek fatsoen zou moeten opvatten, wanneer de heren bereid zouden worden gevonden mijn langzamerhand toch wel kommerlijke materiële positie te willen helpen verbeteren. Al in 1994 bereikte mij bijvoorbeeld een schikkingsvoorstel voor een bedrag van twintigduizend gulden voor twintig jaar. Daarna mocht ik doodgaan. Kamerlid Erik Jurgens smeekte me dit te aanvaarden, alsof dit ook maar in de verste verte recht zou hebben gedaan aan wat ze me hebben geflikt. Zelfs de nvj zond de staat een brief dat het aanbod te mager was.
Na het debacle van Van Mierlo's halfslachtige aanbod enkele uren voor diens aftreden, kondigde ik aan een boekje met onthullingen te zullen schrijven, ditmaal geconcentreerd op Beatrix, met wie ik nog een appeltje te schillen had. Trouw maakte er op de voorpagina melding van.Ga naar voetnoot66 De rvd reageerde onmiddellijk, in een poging me verdacht te maken. | |||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||
Inderdaad kan ik mejuffrouw Büringh Boekhoudt beter ‘vertrouwelinge’ dan ‘gouvernante’ noemen, want ik ontmoette haar op mijn zestiende jaar en Beatrix op haar twaalfde, en dat is een leeftijd waarop de gouvernanteperiode achter ons ligt.
Met haar spreekwoordelijke eigenzinnigheid sprak Beatrix ook in 1998 een kerstwens over de radio uit. Alle Europese vorsten doen dit via de beeldbuis, maar onze koningin weigert met haar tijd mee te gaan. Claus zou de komende Sint-Nicolaas zijn vrouw een boek moeten schenken dat in 1963 werd gepubliceerd onder de titel Society without Father.Ga naar voetnoot67 Hierin betoogt de psychoanalyticus en sociaal-psycholoog Alexander Mitscherlich dat tradities alleen waarde behouden wanneer ze worden aangepast aan nieuwe realiteiten. In 1998 sprak het staatshoofd onder de kerstboom over het heikele ondewerp: ‘Waar haat regeert dient liefde te groeien.’ Ik vroeg me af of zij dit argument ook bij Van Mierlo had gehanteerd toen zij hem vroeg de veertigjarige haatcampagne van Buitenlandse Zaken tegen mij te stoppen. Alhoewel, het eigenlijke gevecht tussen de overheid en mij handelt over vrijheid van meningsuiting: het ondeelbare recht van iedere journalist om een mening te verkondigen die mogelijk afwijkt van de mening van de minister van Buitenlandse zaken (Luns) of van een standpunt van de regering in haar geheel (inzake Nieuw-Guinea). Daar gaat mijn strijd over en over niets anders. Wanneer de journalist in kwestie dan ook nog gelijk krijgt, staat het haatdragende apparaat van Buitenlandse Zaken - ondersteund door de landsadvocaat - op het standpunt dat men het recht zou hebben iemand een leven lang monddood te maken en te houden.
Begin januari 1999 verscheen oud-premier Ruud Lubbers voor het eerst in vijf jaar op de televisie, in het programma Buitenhof. Helaas werd hij ondervraagd door Paul Witteman, de voor Den Haag meest ‘bruikbare’ journalist rond het Binnenhof. Men kan slechts gissen hoe dit gesprek zou zijn verlopen als Jeroen Pauw van rtl4 dit akkefietje zou hebben geklaard. Na vijf jaar met Kok geconfronteerd te zijn geweest was Lubbers een verademing. Kok is de man die voor de Bijlmerenquêtecommissie verschijnt, gaat zitten, en op een nare manier vraagt, wetende dat Lubbers | |||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||
zojuist van dezelfde stoel is opgestaan: ‘Is dit het glas water van mijn voorganger?’ Zelfs Jan Blokker was dit arrogante gedrag opgevallen. ‘Ach, die Wim,’ schreef hij. ‘Je ziet hem met de dag - hoe zal ik het zeggen - neteliger worden. Je kunt al op je vingers natellen dat hij de volgende verkiezingen weer net zo zal verliezen als al die andere. Weeffout in het borduurlapje van Den Uyl.’Ga naar voetnoot68 Kok heeft problemen met de burgers uit andere milieus, behalve met Beatrix, aan wiens voeten hij ligt. Hij heeft blijkbaar niet door dat de koningin Lubbers, Bolkestein, De Hoop Scheffer of zelfs Van Mierlo met geheel andere gevoelens benadert dan hem. Niet omdat hij uit een rijtjeshuis uit Bergambacht komt, maar omdat hij zich nooit echt van zijn afkomst heeft kunnen losmaken. ‘Ook zijn studiejaren in het toen nog chique kasteel “Nijenrode” aan de Vecht stonden op enigszins gespannen voet met zijn achtergrond,’ schreef de psycholoog Jaap van Ginneken in Den Haag op de divan.Ga naar voetnoot69 Kok zou later zeggen dat hij voor hij naar Nijenrode ging al lang met mes en vork had leren eten. Hij had zich aldaar tussen de andere studenten ‘als een reigertje teruggetrokken om zijn identiteit te kunnen behouden.’ In 1999 is het vijf jaar geleden dat dit reigertje al is neergestreken in het Torentje, en drinkt hij iedere week thee met de majesteit uit een kopje met een kroontje, terwijl hij hand in hand met Nelson Mandela over het Binnenhof wandelt. Kok tilde zich met fenomenaal succes uit zijn verleden naar de top en toch lijkt hij er niet in geslaagd hindernissen die zijn onontkoombaar verleden markeren te overwinnen. Door het weerzien van Lubbers op televisie en de ervaring dat Wim Kok al vijf jaar geen vinger had uitgestoken om aan het geldverslindende proces een einde te maken, realiseerde ik me dat er waarschijnlijk maar één mogelijkheid overbleef: Beatrix en Lubbers te vragen samen Kok over de streep te trekken. Ik schreef de koningin op 5 januari 1999 onder meer: ‘De heer Kok blijft zeggen dat het recht haar loop moet hebben. Wie anno 1999 in Haags recht gelooft - na wat ik hiervan sedert 1956 aan de lijve hebt ondervonden - leeft in Alice in Wonderland. De heer Kok ontdekte ook pas achteraf dat de door hem benoemde Docters van Leeuwen als super-procureur-generaal niet zuiver op de graat was. Hij moet nog ontdekken dat de residentie wemelt van de Docters van Leeuwentjes, die | |||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||
zich niet aan de wet houden, laat staan dat zij eerlijke en integere rijksdienaren zouden zijn. Ik vraag u misschien veel, maar zou u nog één keer met de heren Kok en Lubbers samen mijn gevecht met Buitenlandse Zaken willen bespreken? Het kabinet van de koningin is een wespennest. Sinds Hans van der Voet, directeur van de rvd, me in 1995 informeerde dat mijn brieven aan Beatrix prompt half Den Haag werden rondgezonden, heb ik de brief van 5 januari 1999 verstuurd aan mr. Lodewijk Sillevis Smitt, de advocaat van prins Bernhard. Ik wilde zeker zijn dat dit ultieme verzoek aan de koningin haar privé zou bereiken. Mij is te verstaan gegeven dat dit aldus is geschied, en de majesteit liet me verwittigen de boodschap te hebben ontvangen.Ga naar voetnoot70 Maar bij het ter perse gaan van dit manuscript - dat er nooit geweest zou zijn als Hans van Mierlo in 1998 een behoorlijke en acceptabele regeling had getroffen - gebeurde er nog altijd niets. Intussen krijg ik keer op keer aanvullende bewijzen tot welke gemene streken het ministerie van Buitenlandse Zaken en de inlichtingendiensten in staat zijn geweest. In 1948 werd jhr. A.T. de Muralt (ex-journalist van het Haarlems Dagblad en ex-bankier) de eerste idb-directeur. Hij was degene die de Inlichtingendienst Buitenland in coördinatie met London en Washington op poten zette. Buitenlandse Zaken werd er nauw bij betrokken. Een en ander dook op in Villa Maarheze, een eerste summier verslag van wat de vaderlandse spionnen hebben uitgevreten en waarin een tipje van de sluier wordt opgelicht. Veertig jaar nadat het gebeurde lees je dan dat deze rover en reiziger spelende ambtenaren | |||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||
vanuit deze Wassenaarse villa in 1957 reeds achter me aan zaten. Toen stelde De Muralt voor om ‘Oltmans op heterdaad te betrappen op zijn onvaderlandslievendheid, wanneer hij op 28 oktober 1957 Nederland zal trachten te verlaten op reis naar de V.S.... Een grondige inspectie van zijn bezittingen zou kunnen gebeuren onder het motto van een mogelijke deviezenovertreding.’Ga naar voetnoot71 Hij zag op het laatste nippertje van het plan af, maar zette zijn actie op andere fronten voort door het verstrekken van leugens aan de regering: ‘Oltmans werd niet gevisiteerd op Schiphol, maar zijn optreden kwam wel in bespreking in de ministerraad op 17 januari 1958.’Ga naar voetnoot72 Daarbij werd door de hoogsten in den lande besloten - om welke redenen? - dat ik geen reportage over het bezoek van prinses Beatrix aan de Antillen (1958) mocht maken. R.J. Hoekstra was jarenlang de drijvende kracht op Algemene Zaken, ook wel ‘het machtigste departement(je) in Den Haag’ genoemd. Kok is er de baas, samen met negen prestigieuze raadsadviseurs. Salarissen variëren van honderdtwintigduizend tot tweehonderdduizend gulden per jaar. Dit gezelschap vergadert op maandag met Kok in de Trêveszaal. Hoekstra was de man die, in reactie op het bevel van Lubbers de idb op te heffen - welke immers onder Algemene Zaken viel - ogenblikkelijk de geheime dossiers naar de schroothoop verwees en later ‘ruiterlijk’ toe - gaf in strijd met de wet te hebben gehandeld. In ons aller Den Haag wordt een dergelijke ‘rodeknopmeneer’ dan vrolijk bijgezet in het hoogste raadscollege van het koninkrijk: de Raad van State, voorgezeten door Beatrix zelf. Max van der Stoel en laatstelijk natuurlijk een andere mislukkeling - Hans van Mierlo - maken onder meer deel uit van dit belangrijke bestuurslichaam, waar ook kroonprins Willem-Alexander stage loopt om inzicht te krijgen in hoe het koninkrijk functioneert. Cees Banning meldde dat de door Kok benoemde opvolger van Hoekstra, Ad Geelhoed van het ministerie van Economische Zaken, eens over ‘het bolwerk’ van de minister-president sprak.Ga naar voetnoot73 Geelhoed noemde het hart van Koks braintrust ‘een stelletje padvinders, maar ze wonen wel in het huis van de hopman’. Geelhoed (PvdA) wordt in Den Haag volgens Banning ‘als schipper naast God’ gezien. Hij is de meest invloedrijke ambtenaar in het koninkrijk. Voor mij is het resultaat van de arbeid van de huidige hopman en zijn padvinders dat sinds Hoekstra en consorten in 1992 mede mijn uitzet- | |||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||
ting uit Zuid-Afrika bewerkstelligden, ik feitelijk door Den Haag en Buitenlandse Zaken in gijzeling ben genomen. Ik opereerde vanaf 1955 als journalist internationaal, vrij en onafhankelijk. Daar is meer dan effectief en permanent een stokje voor gestoken. Van de ene op de andere dag kwam ik onder het regime van de Amsterdamse Sociale Dienst op een minimumuitkering. Mij werd verboden te gaan en te staan waar ik wilde. Beroepsmatig kon ik geen kranten, tijdschriften of boeken meer kopen. De buitenlandse contacten, opgebouwd over een periode van veertig jaar, vervaagden of gingen verloren. Vanaf 1992 stond mijn werk pardoes stil. Ik mocht me niet meer bewegen en mijn door de staat berokkende schade nam verder toe. Enkele malen werd ontdekt dat ik toch de grens over was gegaan. Daarop vond ik bij thuiskomst een bericht dat de Sociale Dienst mijn uitkering had stopgezet, met de uitdrukkelijk gestelde sadistische vermelding dat ik ook niet langer in het bezit was van een ziekteverzekering. Meer dan eens is het kamerlid Gertjan Wolffensperger bijgesprongen om de uitkering op het gemeentehuis weer vlot te trekken en ook te regelen, zodat ik weer verzekerd werd. Pieter Lakeman attendeerde me erop dat Nederland verdragen met Marokko en Turkije had afgesloten waarmee burgers uit deze landen automatisch in aanmerking kunnen komen voor een aow-uitkering. Toen Lubbers in 1994 ontdekte dat ik zelfs geen aow had kwam hij met minister Bert de Vries van Sociale Zaken overeen dat in de aow zou worden gezet. In 1994 schreef ik de opvolger van De Vries, minister Ad Melkert, of hij de afspraak die met Lubbers gemaakt was wilde honoreren. Het is nu 1999 en ik wacht nog altijd op antwoord van de gebrandmerkte troonopvolger van de heer Kok. Intussen blijf ik onveranderd de gevangene van de bedriegers en wetsovertreders binnen het Haagse ambtenarenapparaat, dat dertig jaar na de dood van Bung Karno nog wraak zit te nemen omdat ik vriendschap sloot met de vader van de Indonesische natie. Exact zoals ik heb voorgesteld zouden Beatrix, Lubbers en Kok met een handomdraai dit zenuwslopende proces kunnen beëindigen. De landsadvocaat handelt immers in opdracht van de minister van Buitenlandse Zaken, die verantwoording aflegt in het kabinet en aan de premier. Er is trouwens reeds een brief uitgegaan naar de vaste kamercommissie voor Buitenlandse Zaken, zowel ondertekend door Hans Verploeg van de nvj, als door Pieter Broertjes, voorzitter van het college van hoofdredacteuren, om minister Jozias van Aartsen te vragen uiteen te | |||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||
komen zetten waarom er niet al lang een acceptabele regeling op tafel ligt. Daarnaast zijn er warempel nog altijd mensen in dit land die van mening zijn dat een regeling vanuit Den Haag een gunst tegenover mij als burger zou zijn, een vriendelijkheid van de overheid jegens een oude, zich verongelijkt voelende man. Van 1956 tot 1999 heb ik met zekerheid geweten dat ik het doelwit ben geweest van wraakzuchtige ambtenaren. Ik kon het echter niet bewijzen. Professor Peter Nicolaï heeft een aantal procedures gestart bij de rechterlijke macht en de Raad van State om via de Wet Openbaarheid van Bestuur stukken in handen te krijgen. De verzoeken namen enige jaren in beslag en leverden nagenoeg niets op, behalve dan een supergeheim bvd-stuk dat ik in 1962 in de V.S. in de gevangenis zou hebben gezeten wegens een zedendelict. De landsadvocaat heeft er in de rechtszaal mee gezwaaid om de rechter ongunstig te beïnvloeden, in de pertinente wetenschap dat het honderd procent verzonnen en onwaar was. Bovendien was het gebaseerd op zogenaamde informatie van de later vermoorde ex-cia-agent Werner Verrips. Deze onoorbare toestanden speelden zich af onder het toeziend oog van Kok en Lubbers, maar er was geen haan die ernaar kraaide. Buitenlandse Zaken kan de meest vitale stukken niet meer vinden. Daar zit een ex-ambtenaar van het ministerie van Verkeer en Waterstaat de geheime dossiers te verdonkeremanen als zogenaamde wob-ambtenaar en hij doet dit namens de minister zelve. De man windt zich iedere keer onbedaarlijk op in de rechtszaal alsof zijn leven ervan zou afhanen als rechter B.C. Punt mij uiteindelijk mogelijk toch in het gelijk stelt. Weer een onbeduidend rijksambtenaartje verwikkeld in een privé-oor-logje tegen Oltmans. Zoals ik tegen Bas Soetenhorst van Het Parool heb gezegd: dit soort mensen, inbegrepen D. den Hertog van het bureau van de landsadvocaat, zou zelf moeten worden opgesloten omdat men opzettelijk leugens verkoopt om mij ook nu nog zwart te maken bij de rechter. Het vermakelijkst zijn uitvallen van Den Hertog, bijvoorbeeld wanneer hij met opgezwollen aderen in de nek en een knalrood gezicht tegen mijn advocate mevrouw Pasman uitschreeuwt: ‘Mevrouw, ik verzoek u zich te gedragen!’ Het is niet voor niets dat ik ook ten aanzien van advocaat De Wijkerslooth als raadsman van Margriet mijn beklag bij Beatrix heb moeten doen vanwege diens proleterig gedrag in de rechtszaal jegens mijn advocate. Wat sommige heren verbonden aan het kantoor van de landsadvocaat zich namelijk denken te kunnen permitteren grenst aan het belachelijke. | |||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||
Toen Jos Slats van de Volkskrant het geheime rapport van de Koninklijke Marechaussee over Klaas de Jonge bij Buitenlandse Zaken opvroeg was ook dat natuurlijk foetsie. De krant werd dringend geadviseerd liever geen gerechtelijke wob-procedure te beginnen, wat dan ook niet gebeurde aan de Wibautstraat. Mij wordt keer op keer al even dringend geadviseerd dit soort details niet openlijk te vermelden op een moment dat er een regeling moet komen met de staat. Zulke informatie zou de rechter, de minister, de premier, en de majesteit zelf immers niet gunstig stemmen, ja zelfs hun toorn kunnen opwekken. Maar over dit punt gaat nu juist mijn 45-jarige oorlog tegen de bastards in Den Haag: de journalist heeft met de grondwet in de hand het recht - en de plicht - te knokken voor zijn grondrechten, en dat is wat ik doe. Daarin past geen zoete broodjes bakken, met n'importe qui: niet de rechter, niet de nvj, niet Buitenlandse Zaken, niet de koningin. Pieter Jan Hagens sneed dit precaire onderwerp in het reeds eerder genoemde interview aan: Waarom had ik als ervaren rot in het vak niet bedacht dat ik tegen een machtig apparaat streed, als een David tegen een Goliath? ‘Ik heb inderdaad niet bedacht dat Beatrix, Kok en Van Mierlo tot een dergelijke laffe streek in staat waren om mij in 1995 thuis te laten en de gestapo van Soeharto te gebruiken om mij een hak te zetten. Dat is waar. Maar weet je, ik ben er tevreden over zelf niet tot een dergelijk gedrag in staat te zijn, terwijl de afloop van het verhaal over Soeharto inmiddels heeft aangetoond dat niet Beatrix, Kok en Van Mierlo op de juiste lijn zaten, maar ik.’ ‘Wat verwacht je van een regeling?’, vroeg Hagens. Het volgende:
| |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
Aldus de stand van zaken rond Pasen 1999. Ik weet niet hoe lang de strijd zal nog duren. Wat ik wel zeker weet is dat ik, na bijna een halve eeuw getreiterd de zijn door de staat, nooit zal toegeven, niet bereid ben water bij de wijn te doen of een fooi te accepteren. Na de afgelopen zeven jaar van Haagse gevangenschap in een studiootje in de Jordaan eis ik het volle pond en volledig schadeherstel - met of zonder de hulp van die andere leerling van mejuffrouw Büringh Boekhoudt. Lucius Annaeus Seneca, de Romeinse filosoof, waarschuwde reeds ten tijde van de aanvang van de christelijke jaartelling dat een vriendin die aan de macht komt een verloren vriendin is. Het zij zo, al zal ik deze majesteit, in dierbare herinnering aan toen, altijd als de dochter van onze tweede moeder blijven beschouwen. |
|