Memoires 1953-1957
(1986)–Willem Oltmans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
Voor mijn broers
| |
[pagina 6]
| |
‘Je préfère, l'estime et l'admiration d'un honnête homme, à celle de cent journalistes. Mais comme chaque journaliste, à lui seul, fait plus de bruit que cent honnêtes gens, vous ne devez pas vous étonner qu'il se fasse autour de mes livres un peu de silence, ou beaucoup de bruit désobligeant.’ | |
[pagina 7]
| |
InleidingZoeken naar een weggewaaide tijd is een onthullende en inspirerende bezigheid. Herinneringen worden doorgaans gedreven door de windmolens van een wijfelend geheugen. Het bewustzijn filtert, registreert en vervalst. Emoties vervagen en raken verloren. We herinneren ons zoals we wensen dat het zou zijn geweest. Ons brein is beladen met pseudo-herinneringen. Fantasie verfraait en verdraait. Er wordt overdreven. Een juiste perceptie van gevoelens en ervaringen, die ons hebben gevormd, wordt al naar gelang de tijd is verstreken, steeds moeilijker. En toch wordt de persoonlijkheid bijeen gehouden door de opeenstapeling van belevenissen, in positieve en negatieve zin, die ons de mens maken die we zijn. Virginia Woolf beschouwde de notities over haar leven als een diepvrieslade van onuitgewerkt mentaal voedsel, waaruit eens de bouwstenen zouden moeten voortkomen om haar verhaal te vertellen.Ga naar voetnoot1. Zo is het mij vergaan. Van kinds afaan heb ik opgetekend wat ik beleefde, dacht en wilde vast houden, zoals het was geweest. Duizend dikke groene klappers vullen mijn boekenkasten. Nu, op mijn zestigste jaar, ben ik pas gaan bladeren in deze honderdduizenden met de hand geschreven pagina's herinneringen. Geleidelijk aan raakte ik gefascineerd en ben echt gaan lezen, omdat ik ontdekte hoe waardevol het kan zijn je eigen geschiedenis zoveel mogelijk naar waarheid te decoderen op een moment in je leven, dat professor Rümke eens heeft omschreven als de aanvang van de zonsondergang. Memoires samenstellen, zonder dat men ooit nauwgezet aantekeningen heeft bijgehouden, is als wichelroede lopen in de totale duisternis. Herinneringen schrijven aan de hand van ware notities, die de werkelijkheid benaderen, is als naar jezelf luisteren met, wat Theodor Reik noemde, ‘een derde oor’. Voor het eerst besefte ik hoe bitter weinig ik me van vroeger herinnerde en in welke mate invloeden en gebeurtenissen een onwaar eigen leven waren gaan leiden. Ook begreep ik hoeveel ontzagwekkende lacunes in het geheugen zijn ontstaan. Ver- | |
[pagina 8]
| |
dringingen, psychisch geblokkeerde details, leugentjes om bestwil, zelfs schoon-praterij, dus schemata - geheugenmodellen - in ieders hoofd, vertekenen op een manier, die men zich nauwelijks bewust is. Er wordt afgestoten, wat men niet meer wil weten. Er wordt niets in de herinnering opgenomen, wat het zelfbeeld zou kunnen verstoren. Kortom: er ontstaan innerlijke realiteiten, die met de werkelijke geschiedenis van het Ego niets van doen hebben. Wanneer het Ik jaar in jaar uit bezig is met een onophoudelijke parade van verwrongen, onware, schadelijke en dikwijls verziekte (zelf)beelden, loopt men gerede kans een desillusionaire persoonlijkheid te vormen. De zichzelf verlakkende identiteit zal zich bovendien steeds meer naar binnen keren. Men leeft van droom naar droom om niet psychisch in duigen te vallen. De persoonlijke irrealiteit wordt constant verder bestendigd. Er ontstaat een gevaar: het begraven van pijnlijke werkelijkheid ten koste van gezonde bewustwording en het onder ogen zien van de feiten. Wanneer men - en nu spreek ik in breder verband over de mensheid in haar geheel - door zou gaan in het nucleaire tijdperk van kruisraketten en SS-20's de naakte realiteit te verdoezelen ten gunste van tijdelijke rust in het brein, dan is er ‘periculum in mora’.Ga naar voetnoot2. Het samenstellen van herinneringen aan de hand van minutieuze aantekeningen is dus allereerst een ontdekkingsreis naar leemten, echt óf onecht, in het geheugen. Dit zal moeten leiden tot het opheffen van psychische embargo's op vitale waarheden. Jean Piaget noemde het bevorderen van het gezonde bewustzijn het opvijzelen van denk-elementen van een onbewuste lagere verdieping in de ziel naar een hoger gelegen etage en liefst naar een het daglicht verdragende positie. Leven betekent immers in harmonie komen met een bewust Ik. Erkenning van de werkelijkheid is voorwaarde van een ware identiteit. Een dagboek schrijven is niet alleen een gigantische zuiveringsoperatie, maar ook de bestendiging van een ware persoonlijkheid. Misschien zal de lezer van memoires zich bij de hand genomen voelen en in andermans herinneringen een stimulans vinden om zichzelf nader onder de loep te nemen, om zodoende een waardevoller mens te worden voor zichzelf en anderen. In reactie op het eerste deel (1925-1963) van mijn notities is er kritiek geweest op het openlijk vermelden van zeer persoonlijke ervaringen en intimiteiten, vooral ten aanzien van derden. Wat Milan Kundera noemde het weergeven van strikt persoonlijke en intieme ervaringen is ‘een doodzonde’. ‘Hij, die dit doet,’ zei | |
[pagina 9]
| |
hij eens, ‘verdient zweepslagen.’Ga naar voetnoot3. Dostojewski meende, dat iedereen herinneringen bezat, die hij hoogstens vrienden zou kunnen vertellen. Daarnaast zouden mensen belevenissen in hun hoofden hebben opgeborgen, die zij zelfs hun intiemste vrienden niet zouden toevertrouwen, terwijl ieder mens, in laatste instantie, diepte-geheimen bezat, die hij zelfs vreesde met zichzelf te bespreken. Het gaat hier dus om de indiscretie bij herinneringen. Ik ben ervan overtuigd, dat bij het schrijven van memoires het betreden van het kroondomein van derden onvermijdelijk is. Het is bovendien noodzakelijk. Iedere gevoels-pas-de-deux betekent een relatie, soms een versmelting, met een ander mens. Het is daarom volmaakt onmogelijk en onwezenlijk om te veronderstellen, dat een dagboek de intieme kanten van betrekkingen tot anderen zou kunnen omzeilen of wegpoetsen. Integendeel. Ze maken een onafscheidelijk en zéér essentieel deel uit van het totale pakket van levenservaringen. Iets anders is, mijn inziens, dat alleen dán de diepste intimiteiten ter sprake mogen komen, wanneer zij een onmisbare of onuitwisbare functie hebben in het verhaal in zijn geheel. Ik begrijp dan ook niet waar die aarzeling of gêne vandaan komt om details, bijvoorbeeld op seksueel gebied, achterwege te laten. Laat staan, dat het vermelden van natuurlijk contacten tussen mensen in strijd zou zijn met de wellevendheid of het vermeende gentlemanschap. Vanwaar komt toch die hypocriete banvloek over seksualiteit tussen mensen? Wat heeft men te verbergen? Sigmund Freud ontdekte in 1936, dat zijn voormalige leerling, de psycho-analytica prinses Marie Bonaparte, de gehele correspondentie tussen hem en zijn intiemste vriend over een periode van zeventien jaren, dr. Wilhelm Fliess, had opgekocht.Ga naar voetnoot4. De grondlegger van de moderne psycho-therapie, een man, die zelf bij zijn patiënten geen psychische steen onaangeroerd liet, raakte nota bene in paniek. Freud schreef de prinses, smeekte haar zelfs, het hele dossier te vernietigen. Hij vreesde, dat zijn zwakheden, seksuele frustraties, angsten, soms zelfs haat jegens bepaalde mensen ‘in handen van vreemden zouden vallen’. Vijftig jaar later zou de Harvard University Press de brieven ongecensureerd publiceren. En waarom niet? Wat schreef Freud over valse schaamte? Deze aspecten geconstateerd hebbende, vervolg ik de reconstructie van mijn leven in 1953. Het is alsof ik een ‘blind-date’ | |
[pagina 10]
| |
met mijn verleden beleef. Ik was 28 jaar. Henk Hofland, mijn Nijenrode-vriend, had me naar de redactie buitenland van het ‘Algemeen Handelsblad’ in Amsterdam gehaald, de krant die later met de toenmalige Nieuwe Rotterdamse Courant zou opgaan in ‘N.R.C.-Handelsblad’. Dr. Anton Constandse was mijn chef. Eigenlijk besefte ik in die dagen niet waar ik aan begon. Laat staan, dat ik me in 1953 bewust was van de doelstellingen van het métier van de journalist, dat eens door Stanley Walker aldus werd omschreven: ‘De journalist moet alles weten, niet alleen over wat er aan de hand is in de wereld, maar zijn brein behoort een schatkamer te zijn van de verzamelde wijsheid der eeuwen aldaar opgeslagen. Hij moet enigszins helderziend zijn en in staat zijn aan te voelen wat morgen, wat volgende maand en zelfs het volgende jaar “nieuws” zal zijn. Hij weet proza te schrijven, dat niet alleen fris, levendig en krachtig moet over komen, maar ook elegant zal zijn. Hij moet in staat zijn iedere opdracht behoorlijk uit te voeren. Hij zal er niet alleen behoorlijk uit moeten zien, maar hij moet ook over fysieke stamina beschikken, die hem in staat stelt een flinke dosis energie aan de dag te leggen. Hij moet er tegen kunnen nachten lang niet te slapen. Hij kleedt zich goed en weet te charmeren. Andere mannen zullen hem bewonderen. Vrouwen zullen hem charmeren. Staatslieden en zakenbonzen zullen zich gelukkig prijzen hun geheimen met hem te delen. Hij neemt af en toe een drankje, maar hij zal nooit echt een glaasje teveel nemen. Hij zal zijn gezin behoorlijk behandelen, wanneer hij een gezin heeft. Hij haat leugens, gemeenheid en schone schijn, maar hij zal zijn temperament steeds in de hand hebben. Hij is loyaal jegens zijn krant en opdrachtgever en zal de principes van het journalistieke beroep in ere houden. Hij zal er zich tegen verzetten, dat men de journalistiek, of men het nu als een beroep of een vakmanschap beschouwt, naar beneden haalt. Wanneer hij sterft zullen vele mensen dat betreuren, terwijl er sommigen zullen zijn, die zich hem zeker voor een paar dagen zullen herinneren.’Ga naar voetnoot5. Als onaf jong mens was ik absoluut niet in staat te bevatten wat het werkelijk betekende journalist te worden, laat staan, dat ik het vak, als Stanley Walker, onder woorden zou hebben kunnen brengen. Wat ik dertig jaar later wel zeker weet - en dit is een belangrijk aspect, dat bij Walkers formule geheel ontbreekt - is dat de journalistiek en de psycho-analyse duidelijke raakvlakken | |
[pagina 11]
| |
hebben. Beide beroepen richten zich op het benaderen van de waarheid en de werkelijkheid. Zij richten zich op vormen van ‘genezing’ door aan de oppervlakte te brengen wat tot dusverre grotendeels verborgen was gebleven. Terwijl de psycho-therapie doelt op het terugleiden van het Ik naar een geïntegreerde en gedifferentieerde persoonlijke wereld van consensus met de realiteit, zo zal de journalistiek naar mijn overtuiging de lezer, de burger, de publieke opinie moeten helpen stimuleren en bijsturen om in contact te blijven met de wereld. Niets van deze benadering was me uiteraard in 1953 bekend. Ik vereenzelvigde in 1953 nog naïef journalistiek met schrijven. |
|