Proberen of het lukt.
En soms, als je dénkt dat het lukt, een soort geluk voelen dat niets anders je geven kan. En vaak - blijkt later - heb je toen volkomen ten ónrechte gedacht dat het lukte. Dan blijkt de mooie vuurpijl die je af schoot, en waarbij je zelf maar vast blij en voorbarig ‘Aaaah’ riep, helemaal nergens te zijn aangekomen.
Maar ook dát is erg goed.
Het houdt de wind eronder.
De eeuwig waaiende wind van de bitter-zoete twijfel.
Een oude collega zei eens tegen me: ‘Soms word ik midden in de nacht met een schok wakker en dan denk ik: Van morgen af weet ik geen woord meer. Nóóit meer. En dan breekt het koude zweet me uit.’
Dat is de wanhoop, het donkere zusje van het geluk.
Maar - je kunt het toch altijd weer proberen.
Soms wil zo'n pen niet bewegen. Je kunt doen wat je wilt. Neen. Maar als je vertwijfeld, doch koppig doorzet wordt dezelfde pen opeens weer lief en soepel en begint een reidans van woorden, waar je blij naar kijkt, als een kind naar de draaimolen.
Zie je - het gáát toch weer.
Maar er is nooit de zekerheid van het haring schoonmaken en het planken afschaven. Nooit. Zet dat maar uit je hoofd. Er ligt altijd iets op de loer dat wil bijten of strelen.
En ook dát is mooi.
Het vult je dagen met angst, met blijdschap, met hoop, met onmacht, met springstof.
Stil - voorzichtig.
De grote knal kan elk ogenblik komen. Maar misschien is het bazuingeschal. Die kans bestaat óók. Al wat je - als je schrijft - moet doen is op je tenen lopen en aan niet veel anders denken. Je twijfel elke dag trouw z'n bakje voer geven. En je pen eens aaien. En in bepaalde stemmingen niet te roekeloos wezen met