Ernst en boert(1847)–Joannes Nolet de Brauwere van Steeland– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] De poezij der Kunst. aen den beroemden beeldhouwkunstenaer Karel Geerts. Wie zijt ge, o kunstenaer, wiens scheppend alvermogen Natuer op zijde streeft; Wiens hand den kleiklomp, aen den schoot der aerde onttogen, Bezieling, adem geeft; Den ruwen houtblok snijdt in meesterlijke trekken; Het koude marmer uit den doodslaep op kunt wekken En zegt: Gevoelt en leeft! [pagina 74] [p. 74] Een nieuwe scheppingsgloed doet ge uit de strael ontvonken Van elken beitelslag; 'k Zie 't prachtig kunstgewrocht in eedle fierheid pronken, Waer 't eerst misvormig lag; En 't reuzig standbeeld, door uw vaste hand gedreven, Zegt aen de volkren, wat de kunst, ten top verheven, Door uw genie vermag. Welke is zij, de Engelinne, u lauwertwijgen rapend, Die uit den hemel daelt, En met de fakkel der verbeeldingskracht gewapend, Uw scheppingsgeest bestraelt? Of is 't een genius, op vuerge Cherubsvlerken, Gehoorzaem aen uw wenk, die uw verheven werken En tooverbeelden maelt? Men zegt dat u een bode, een vreêgezant des Heeren, Verscheen in droomgezigt; En dat hij aen den nacht der ons verborgen spheren, 't Bevelwoord uitgaf: Zwicht! Dat hij u toen vervoerde in hooger etherkringen, En van het wolkgewaed der geesten-hemellingen Den sluijer heeft geligt. [pagina 75] [p. 75] En van uw aengezigt onttrok zich 't aerdsche duister, Dat hier onze oogen vlekt; Toen werd u, in den gloed van eenen vuerstroom-luister, Een grootsch geheim ontdekt: Toen heeft, o kunstenaer, bij 't oogverblindend schouwen, Het godlijk Ideael, in zijn verborgen vouwen, Uw' geestdrift opgewekt. Teruggezonken uit het rijk der idealen, Bleef u de erinring bij; U werd de magt verleend dien indruk te vertalen In beeldhouw-harmonij; Gij kaetst de stralen van dien bovenmaenschen tempel; Want ieder kunstgewrocht voert d'onuitwischbren stempel: Gevoel en Poëzij! Zoo grift uw meesterhand 't genie u ingevaren, In 't blanke marmer neêr; Zoo maelt gij ons den stoet ontelbrer legerscharen Van 't talloos geestenheer: Of, in de houtstiftsneê van 't eikgewas der velden, Geeft ons uw beitelwerk, van Gods gewijde helden De trouwe beeldtnis weêr. [pagina 76] [p. 76] Blijf op 't gestoelte van uw eerroem heerschend troonen, o Beeldhouwkunstenaer! De verre nazaet zal uw meesterstukken kroonen, Op 't eeuwig kunstaltaer. Dan zinge 't bardenlied, in de eigen melodije, De Poëzij der kunst, De kunst der Poëzije, Op de eigen citersnaer. En gij, aloude vest der vruchtbre Scheldestranden, Op beeldgewrochten prat! Bewaer in 't heiligdom der grijze tempelwanden, Den u gewijden schat, U, door den beitel van den meester opgedragen: Zoo moge 's kunstnaers faem uw kunstroem eeuwig schragen, o Wereld-handelstad! 1842. Vorige Volgende