Van den Heylbot, of na de Plaet Faber, en Haringh.
DEn Heylbot, is een Visch die soo wel bekent is, door diense op de Visch-marckten, voornamentlijck in sulcke groote, en beroemde Water- of Zee-Steden als dese Stadt Amsterdam, en andere veelmael sich vertoont, te koop gebracht, gekocht, en gegeeten wordt, dat van sijn gedaente, natuur van Visch, en den smaeck desselfs onnodigh, en te vergeefs is te schrijven.
Dese Visch die sich hier in de Plaet vertoont, is eygentlijck, en wordt van Junston Faber, 't welck op 't Duyts Smit geseyt is, genoemt; de reden is, na 't getuygenisse Salviani, om de veelvoudige angels van den rugh, en buyck, en de onderscheyden beenen des hoofts, welcke alle Smits-wercktuygen vertoonen; ofte om sijn verf die soo zwart als roedt is. Hy wierdt eertijdts Zeus, of Jupiter genoemt, om dat hy in de Kerck van Jupiter als een Heyligh wiert opgehangen. Daer zijnder die hem Christophorus noemen, of om sijn zijdige plecken, die de merckteeckenen (soo men seght) van Christoffels vingers verbeelden; of om dat men meent, dat het die is, welcke Petrus op 't gebodt van onsen Salighmaecker gevangen heeft, welcke plecken de gestalte van dien Cijs-penningh soude uytbeelden, die onse Salighmaecker tot betalingh der schattingh gaf, en uyt die ghevangen Visch ghehaelt wierdt. Dese Visch is van goet stof, voedtsel, en sonderlinghe aengename smaeck. Salvianus getuyght, datse om de dunheyt van haer lijf selden, of noyt gebraden, maer meest gebacken met Verjuys, of sap van Oranje-appelen gedroopt, of in water, en Wijn van elcks even veel gesoden, met Oly, en zout, en andere welrieckende Aromatike kruyden daer over gedaen, gegeeten worden.
De Haring door 't overvloedig eeten des gemeenen Mans, en jaerlijckse vangst der Haringbuysen, is in gedaente, en hoedanigheydt alle, en een yegelijck genoeghsaem bekent. Op den rugh eenighsints blauwachtigh, met witten krommen buyck, met dunne vasthangende schobben omset, de groote openheyt zijnder kuwen, ten aensien van 't lijf doet hem haestigh uyt 't water getrocken zijnde sterven. Albertus getuyght dat hy maer een hongerdarm heeft. Sy worden in de groote Duytsche Zee, ontrent Brittanie, Yrlandt, Schotlandt, Noorwegen, en Deenmarcken overvloedigh gevangen. Eenige zijn van gevoelen, datse alleen met suyver water gevoedt worden, om datse buyten dit Element zijnde, terstont sterven. Sy zwemmen met groote schoolen, en worden soo overvloedigh gevangen, datter 's Iaerlijcks een groot getal van Haringhbuysen mede afgeladen uyt der Zee in diversche Landen, en voornamentlijck in Hollandt gebracht worden, waer door een ongelooffelijcke vervullingh in die Landen, winst, en profijt komt. Des Winters leggense verborgen. Als het in de eerste vanghst is, soo zwemmense met soo groote scharen, en schoolen, datse van wegen de veelheyt niet konnen gevangen, en de netten opgetrocken worden. In September scheyden sy sich van malkander, en loopen als dan met sulcken getal in de netten, dat men den vanghst niet geheel kan voortbrengen, maer de touwen van de netten dickmael genootsaeckt is af te kappen. Sy zijn geaert, datse na 't licht met hoopen zwemmen: hierom is 't, dat de Visschers groote Pecktoortsen ontsteecken, om haer alsoo te overvloediger te vangen. In de Zuydt-zee ontrent Enckhuysen, Hoorn, Edam, en Monnickendam, binnen welcke Stadt ick selfs acht Iaren gewoont, en het selfde met mijn oogen gesien hebbe, en 't Eylandt Marcken, wordt de Binnenlantsche Haring in December, Ianu. Feb. en ten voornaemste Maert, en April met sulcken meenighte gevangen, dat de Zoo 't welck de Visschers een tal noemen, voor twee, en een stuyver verkocht, ja dickmael om haer Vischschuyten te ontlasten voor een halve stuyver, ja voor niet aen de hangen gegeven, en opgesmeten worden. Gelijck 't overvloedig geroep van de Pan-