Van de Haen, en Hen.
OM de gedaente, gestalte, verscheydenheyt der verwe, en groote der Hanen, en Hennen, als oock het leggen van haer eyeren, 't onderscheyt der selfder, het broeden, en kippen haerder Iongen, neffens de manier haerder teelswijse versamelingh te beschrijven, door dien dit alles den Leser tot behoorlijcke Iaren, en kennis gekomen zijnde bekent is, soo ten opsicht van onse, als Nabuurige, die in de omleggende Landen, en Koningrijcken geteelt worden, zijnde wel eenighsints in groote, en gedaente verschillende, maer worden op eenderley wijse uytgebroedt en gekipt, bysonder in eenige Uytheemsche Gewesten daerse in de Koemist uytgebroedt, en met behulp der Menschen gekipt worden, sal het onnodigh zijn veel letteren te vergeefs op 't pampier te setten.
Aengaende de Uytheemsche sullen wy de meenighvuldige verscheydentheden overslaende, eenige weynige aenwijsen. Aristoteles seght, dat de Hadriaensche Hennen verscheydentlijck geverft zijn, en alle daghen leggen; maer haer Iongen doodt bijten: de Atheniensers doen groote moeyte om die aen te queecken. De Naentjens, of Kruyp, als oock kleene Oost-Indische Hennetjens worden hier te lande gesien, en overgebracht.
Daer zijn oock Tanagresche, Lydische, Rhodische, Chalchidesche, Midicesche, en Alexandrijnsche. Uyt de Tanagresche worden voornamentlijck de Hanen gepresen in het vechten, die de Lydische in groote, en de Ravens in verf gelijck zijn; dewelcke met de Engelsche in groote, en moedigheyt konnen vergeleken worden; want de Engelsche Hanen, en Hennen spannen hier te Landt de kroon. De Longobarsche gaen met hooghverheven voeten, en zijn met goutgeele veeren bedeckt. In't Rijck Tarnassery zijn de Hanen, en Hennen driemael grooter als de onse hier te Lande. In Jamaica wijcken sy noch in groote, noch in smaeck de Pauwen. In Thessalonica wordt een geslacht van Hoenderen gevonden, die altijt stom zijn, en nimmer kakelen, of krayen. Daer zijnder oock die wol dragen, en wit van verf zijn, in een sekere Stad in Oosten. In 't Rijck van Mangi hebbense zwart hayr gelijck Kattenhayr. Alle de gedaente deser soo in Oost- als in West-Indiën, den Chinesche, Japonsche, Perusche, en Guinesche op te halen, soude verveelen. De innerlijcke deelen zijn alle meest door den lieflijcken smaeck, en dickmael eeten van haer vleesch yeder bekent. Alleen de klooten hebben de Hanen onder den lever, de Hennen boven de staert. De lijfmoeder, heeft een dobbel gat, het onderste door welcke 't ey nu volmaeckt zijnde uytschiet, het bovenste, en inwendige 't welck onder 't middelrijf begonnen zijnde om sijn volmaeckte vorm te bekomen inschiet, eyndight, en is gelegen aen de linckerzijde van den rughgraet, want de rechterzijde, en het middelpunt van den buyck hebben de darmen ingenomen. Haer voedtsel, en spijs is bekent, sy eeten geern Druyven, en Vijgen, waer doorse onvruchtbaer, en snotterigh worden. Soo oock haer teelingh, en de maniere van dien. Sy zijn seer geyl, en treeden dickmaels 50, 60 a 80 mael op den dagh: somwijlen by gebreck van Hennen, Phasanten, Patrijsen, ja den eenen Haen den ander, welcke beyde als dan verbrandt worden. De Hanen die in de Kerck van Herodes opgevoedt wierden, vlogen noyt na de Hennen van Hebes, een geduurige vloeyende Revier tusschen beyde die Kercken stromende, over; dan als sy door geylheyt geprickelt wierden. Als de Haen aenkomt om de Hen te treden, soo huycktse op der aerde; na 't versamelen, schudtse haer veeren, pluyst, en ontlast haer van den damp die uyt de versamelingh opgeresen is.
Van haer eyeren, smaeck, groote, onderscheyt, en vervullingh des leeftochts daer door hier, en elders, is onnodigh te schrijven; als mede haer broeden, alleenlijck dit is vermaeckelijck om te sien, wanneer Eende-eyeren onder de Hen geleght,