Lees maar, er staat niet wat er staat(1959)–Martinus Nijhoff– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 191] [p. 191] Het jaar 1572 Aan Juliana, Prinses van Oranje, op 30 april 1934 Het had dien winter tot in Maart gevroren. Bloys van Treslong rekende zich verloren Bij Wieringen op 't ingevroren schip. Men kon te Medemblik en te Stavoren, Waar thans de afsluitdijk wacht op nieuw koren, Hem uit het ijs zien steken als een stip. De vijand, achter de besneeuwde dijken, Lag, met van tijd tot tijd een schot, stil toe te kijken, Of hij aan hongerdood of ijsgang zou bezwijken. Maar hij schoot niet weerom. Hij hield het kanon Om voor het schip een vaargeul vrij te bijten. Men zag hem langzaam naar de Noordzee wijken. Zoo is het wonderlijke jaar begonnen Toen alles anders liep dan werd verwacht. Wie reeds gewonnen had werd overwonnen. Wie zon en weer bezon, heeft, eindelijk onbezonnen, Een volk verwekt waar hij het graf te delven dacht. Op eenmaal rolt de kaart van Holland voor mij open. Den Briel. Ik zie een vloot den Maasmond binnenloopen, Den ongezouten Geus met de eerste, zoete vlag. Ik zie ze in Vlissingen het Spaansche fort gaan sloopen. Ik zie een streep rook heel het land doorloopen: Mechelen, Zutfen, Naarden, aschhoopen, aschhoopen. Maar, midden in teer groen, ligt Gouda toch te hopen. Te Dordrecht staakt de koopman koopen en verkoopen. Wie spreekt het woord? Het jaar wordt als één dag. Dan komt Oranje, in België verslagen, - Zes ruiters om een kermiswagen - [pagina 192] [p. 192] Te Kampen aan. Men haalt hem niet blij in. Het is niet dat men niet wil wagen, Maar het uur acht men niet geslagen. Zoo begint elk begin. En zoo, zoo denkt de Prins, hoor ik bij levensdagen Spijkers met koppen aan mijn kist geslagen. Het is op sterven dat ik mij bezin. - ‘O paarden, tevergeefs beslagen’, Hoort hij de veeren van den wagen klagen, ‘Wie zal de vonk door Holland dragen?’ - Een visscher brengt een visch. Neen. Neen. Hij heeft geen zin In geld. Ja. Ja. Hij komt zijn Hoogheid maar wat vragen. Oranje scheept zich voor Enkhuizen in. Wat toen voorviel is zelden voorgevallen. Ze stonden achter water, achter wallen. Ze hielden het. Ze waren met zijn allen, En sloegen, zoo men zegt, de handen in elkaar. De winter is dit jaar weer zeer vroeg ingevallen. Haarlem was ingesloten en zou vallen. Valle wat valt! De dag is als een jaar. Prinses, kijk noordwaarts, kijk voorbij Enkhuizen. Luister. De zee zuigt weg door hooge sluizen. Hoor wat de straks te planten boomen suizen. Binnen een straks door U te noemen stad. Zuster, zoo zeggen ze, geeft niet om huizen Die hun naam weten en niet meer dan dat. Geen broeder kon zijn broeder ooit verguizen Terwijl hun zuster in hun midden zat. ‘O zeldzaam volk, waar hoop en wanhoop kruisen’, Zegt zij, ‘Ik handhaaf wat gij reeds bevat’. Vorige Volgende