VII. Conrad Busken Huet
Er zijn drie monografieën over Huet geschreven: een door J.B. Meerkerk die van weinig waarde is (1911), een door G. Colmjon (1944) die nog het meeste over de Indische jaren geeft, en een door C.G.N. de Vooys (1949) die de volledigste is. Om de gecompliceerde persoonlijkheid van Huet te leren begrijpen zijn nog altijd onontbeerlijk: de ‘Persoonlijke herinneringen’ van H.G.P. Quack in De Gids van 1886, deel ii, blz. 397 en het Gids-artikel van 1880, deel i, blz. 409, ‘Een schrijversleven’ door C. Hasselaar, een pseudoniem waarachter zich Huets vrouw Anne van der Tholl trachtte te verbergen. Voor andere litteratuur over Huet - en dat is vrij veel - raadplege men de verschillende geschiedenissen der Nederlandse letterkunde. - Huet leert men goed uit zijn correspondentie kennen (vaak is hij in zijn brieven op z'n best): Brieven aan E.J. Potgieter, uitgegeven door Albert Verwey, drie delen, 1925. Voor de Indische jaren zijn de beide laatste delen van grote betekenis. Tegenover de brieven van Huet aan Potgieter, moet men die van Potgieter aan Huet stellen: Brieven aan Cd Busken Huet, drie delen, 1901-1902. Verder: Brieven van Cd Busken Huet, uitgegeven door zijn vrouw en zoon, twee delen, 1890 en ‘Brieven van Huet aan Van Vloten,’ uitgegeven door Albert Verwey in de xxe Eeuw, 1902, deel iii, blz. 1 en 152. Huet leert men indirect ook kennen ‘Uit de brieven van Mevrouw Bosboom-Toussaint aan Busken Huet’, gepubliceerd in De Gids, 1905, deel i, blz. 417; deel ii, blz. 226 en deel iii, blz. 1. In de