Oost-Indische spiegel.
(1972)–Rob Nieuwenhuys– Auteursrechtelijk beschermdWat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden
[pagina 227]
| |
4. Annie Fooreaant.Mina Krüseman heeft iets onverwoestbaars, al schreef ze kort voor haar overlijden dat ze aan een dodelijke ziekte leed die ouderdom heette. Annie Foore (1847-1890) is niet alleen betrekkelijk jong gestorven, ze heeft nooit een sterk gestel gehad en het kan niet anders of dit heeft ook haar kijk op het leven bepaald. In haar meisjesjaren schijnt ze zelfs langdurig ziek te zijn geweest. In deze tijd is ze gaan schrijven: korte verhalen die pas later gebundeld zijn onder de titel Eén maar deelbaar (1875). Het zijn verhalen zoals alleen jonge meisjes of jonge vrouwen ze in die tijd geschreven kunnen hebben met hun beperkte mogelijkheden tot beleving van de werkelijkheid. Ook in Annie Foore - ze heette eigenlijk Françoise Junius - leefde het verlangen van zoveel meisjes uit die tijd, het verlangen naar een wijd en zacht geluk dat ze projecteerde in haar lelieblanke heldinnen met ranke leest en goudblond haar (‘als het graan bewogen door de zomerwind’). In één van haar vroegere, langere verhalen Florence's droom (1872) wordt de hoofdrol gespeeld door een etherisch wezentje, dat eerst dansend en huppelend door het leven gaat, maar later aan de tering wegkwijnt, dromend van een rein geluk en wachtend op de geliefde die door een misverstand niet komt. Het zijn zéér aandoenlijke verhalen en verhaaltjes, maar welbeschouwd pastiches van haar lectuur, want wat Annie Foore doet, is verhalen schrijven naar verhalen, compleet met het romantische sentiment erbij. Wat waren haar voorbeelden? We weten het niet; waarschijnlijk koos ze zelf geen bepaalde voorbeelden en volgde ze alleen een litteraire traditie of liever conventie. Maar één ding weten we ook: dat ze naast dichters als Schiller, Körner, Longfellow en De Genestet, ook Dickens las en bewonderde. Dit ‘gevoelig realisme’ heeft haar veel meer dan het andere gelegen. Het is ook van het begin af in haar werk aanwezig als het beste deel ervan. In Florence's droom zijn de stukken waarin ze observeert het aardigst, zoals de beschrijving van het stadje Stikkel en vooral de typering van de kleinsteedse verhoudingen, met een lichte ironie geschreven, die opvallend contrasteert met de dodelijke ernst waarmee de intrige wordt uitgesponnen. Annie Foore werd in Tiel geboren (een stadje als Stikkel uit Florence's droom). Ze kwam uit wat wij nu een ‘intellectueel milieu’ noemen. De dochters uit het gezin (‘een hele bloemenkrans’), waaronder Annie | |
[pagina 228]
| |
Foore en de schrijfster Johanna van der Woude, kregen een bij dat milieu passende opvoeding. Ze leerden hun talen en lazen veel. Annie Foore - dat is dus Françoise - trouwde eerst vrij laat, op haar zesentwintigste jaar, met de vier jaar jongere Jan Willem IJzerman, luitenant van de genie, afkomstig uit Leerdam. Ze gingen in 1873 getrouwd naar Indië, waar IJzerman zijn carrière begon met de aanleg van spoorwegen en zich ontwikkelde tot een bekende figuur uit de wetenschappelijke wereld. Zijn loopbaan voerde hen beiden van de ene plaats naar de andere. Annie Foore heeft daardoor veel van het land gezien en ook veel van Indië gehouden. Het trad voor haar langzamerhand in de plaats van het land van haar geboorte en kinderjaren, het ‘land van de grote rivieren’, het mooiste deel van Nederland. ‘Ik kan me ook niet voorstellen,’ schreef ze aan haar familie in Holland, ‘hoe ik ooit meer gelukkig zal kunnen zijn zonder dat verrukkelijk gezicht op een tropische plantengroei.’ In 1876 - drie jaar nadat ze uit Holland vertrokken was - verscheen haar eerste Indische roman De koloniaal en zijn overste, waarvan de handeling zich op een mailschip afspeelt. In het korte voorwoord leren we iets van haar werkwijze kennen. Ze schrijft dat de bootreis ‘zo getrouw mogelijk’ is weergegeven en ‘op zuivere waarheid’ berust, maar dat de mensen die erin voorkomen nooit met dat schip naar Indië zijn gekomen. Ze zegt dus niet dat de gebeurtenissen en de mensen die daarbij betrokken zijn, geheel en al door haar zijn verzonnen. Het is niet onmogelijk, het is zelfs waarschijnlijk, dat de intrige - de wraakzucht van de met haar zoontje verlaten Indische vrouw - op een werkelijk bestaande situatie berust. Deze is zelfs gemakkelijk uit de Indische verhoudingen af te leiden, maar Annie Foore heeft het vermoedelijk authentieke gegeven zo larmoyant uitgesponnen, de dialogen en monologen zo onnatuurlijk aangedikt, de karakters zo zwartwit getekend, dat de gebeurtenissen volstrekt ongeloofwaardig zijn geworden. Dat men deze roman niet direct op de grote hoop van slechte damesromans gooit, komt door allerlei kleine trekjes, soms een enkel zinnetje, soms een alinea, waarin ze bijzonder geestig een situatie typeert, met een lichte spot, die ook wel eens prikken kan. In De Gids van 1877 werd haar ‘bonhomie’ geprezen en haar roman een ‘goedhartige satire’ genoemd. Annie Foore heeft inderdaad een satiriek talent, ze heeft gevoel voor het dwaze, ze kan scherp observeren, maar | |
[pagina 229]
| |
ze gebruikt haar kwaliteiten niet genoeg en het is onbegrijpelijk dat voor haar het schrijven van een roman onverbrekelijk verbonden blijft met het uitdenken van een drakerige intrige. Een tijdgenoot en bewonderaar schreef haar een ‘rijk verbeeldingsleven’ toe. Het is precies wat ze niet bezit. Haar tweede Indische roman De Van Sons (1881) is volgens eenzelfde procédé geschreven, maar is beter dan De koloniaal en zijn overste, eenvoudig omdat de tekening van het leven op een binnenplaats - die op eigen ervaring berust - een groter deel van haar boek beslaat. Naast deze twee romans schreef ze omstreeks dezelfde tijd een aantal novellen en schetsen die later voor een deel gebundeld werden in Uit ons Indisch familieleven en Indische huwelijken (beide in 1887 verschenen). Ze zijn in een periode van tien jaar geschreven, maar wie naar een ontwikkeling heeft uitgezien in de richting van haar aanleg, komt bedrogen uit. In haar korte verhalen heeft Annie Foore zonder blikken of blozen de meest theatrale situaties verzonnen, waar alle personages en alle gebruikelijke thema's van een verouderde romantiek aan de orde komen, zoals de gifmengster, het gedwongen huwelijk, ‘gruwelen half verzwegen, half verraden’, verijdelde moordaanslagen enzovoorts, ‘opgeluisterd’, zo schreef een tijdgenoot-recensent, ‘door uitroeptekens en witte regels.’ In hetzelfde jaar (1877) begon een nieuwe roman te verschijnen, Zijn ‘lieve engel’, waarin een ander, telkens terugkerend thema uit de Indische litteratuur - de scheiding van de kinderen terwille van een Europese opvoeding - rijkelijk wordt uitgebuit. Het verscheen in het ‘weekblad voor het gezin’ Eigen Haard, maar het is terecht nooit in boekvorm verschenen. Intussen was Annie Foore alweer aan een nieuw boek begonnen waarin ze allerlei herinneringen verwerkte uit de tijd (omstreeks 1878) dat zij en haar man in Bogor (Buitenzorg) woonden. Nu vormden de Europeanen in Bogor een apart wereldje van ambtelijke notabelen, waarin de bekende Indische hiërarchie soms bijna groteske vormen aannam. Tenminste voor wie er oog voor had - zoals Annie Foore. Bogoriana (1890) is zeker haar beste roman. Ofschoon ze ook hier en daar een intrige door het verhaal vlecht, is haar boek toch meer een reeks schetsen geworden die een nauwelijks meer goedmoedige satire bevat op de sociale verhoudingen en het doen en laten van de mensen. Hier kon Annie Foore zich uitleven in haar scherpe observaties. Telkens vinden | |
[pagina 230]
| |
we typeringen die de lezer niet alleen doen glimlachen (om zoveel dwaasheid en kleingeestigheid) maar die ook de indruk maken tot in de kern door te dringen. We vinden ze overal door het boek verspreid: in de tekening van een satire, middenin een dialoog of in de talrijke anecdotes die Annie Foore met nauwelijks ingehouden pret kan vertellen. Een bijzonder aardige staat in het hoofdstuk ‘Peignoir contra sarong’ (ook door Du Perron gesignaleerd): ‘De landvoogdes noemde de nationale dracht [de sarung-kabaja die ook door de Europese dames werd gedragen] nooit anders dan “het Indisch nachtcostuum”; eens zelfs, boos geworden door het beweren van de heer Hagen dat hij 's morgens ging wandelen om de nonnaatjes te zien in wat hij “de mooiste kleding voor een mooie vrouw” noemde, verklaarde ze dat het haar onaangenaam was op haar ochtendwandeling dames te ontmoeten in dit “even smakeloos als ongepast toilet”, ja, ze was verder gegaan, ze had toen ze eens mevrouw Hausz in die kleding ontmoette, haar niet gegroet, waarop mevrouw Hausz die geenszins op haar mondje gevallen was, haar had doen weten, dat wanneer mevrouw haar toilet groette en niet haar persoon, ze voortaan de baboe met haar japon vooruit zou zenden, daar het haar als moeder van vijf kinderen niet gelegen kwam zich reeds's morgens te kleden.’ Annie Foore heeft de verschijning en het succes van haar laatste boek niet meer mogen beleven. Op 30 mei 1890 stierf ze te Batavia. Bogoriana kreeg in Indië een zekere vermaardheid. |
|