Oost-Indische spiegel.
(1972)–Rob Nieuwenhuys– Auteursrechtelijk beschermdWat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden
3. A.M. Courier dit Dubekartaant.In 1872 verscheen bij de Semarangse uitgever Van Dorp een merkwaardig boek, ‘gedrukt voor rekening en verantwoording van en uitgegeven door de schrijver’, zoals op het titelblad staat. Het heette Feiten van Brata-Yoeda of Nederlandsch-Indische toestanden, geschreven door A.M. Courier dit Dubekart. Wie was deze Courier dit Dubekart (1839-1885), die zich Brata-Yoeda noemde? En wat was dit voor een boek? Alweer een roman die in de vorm van ‘aangename ontspanning’ informatie over Indië moest verschaffen? Neen, geen roman, want de schrijver pretendeert niets anders te hebben willen geven dan feiten. Dit laatste woord is zelfs terwille van de nadruk met hoofdletters gedrukt. Hij zegt à la Multatuli dat hij geen schrijver is, dat hij zelfs een hekel heeft aan alle schrijverij en dat alleen de gebeurtenissen hem gedwongen hebben tot schrijven. Wat is het boek dan wel? Een tot bijna 700 bladzijden uitgedijde brochure? In ieder geval een bundeling van ingezonden stukken uit de Soerabaia-Courant. Ze gaan over lichtschuwe toestanden, over corruptie en laster, over onderdrukking en machtsmisbruik, over moordaanslagen en sluipmoorden. Als de schrijver ‘in naam van het Recht’, zoals hij het uitdrukt, ‘de gepleegde schanddaden ter kennisse van het publiek’ wil brengen, wordt hij het slachtoffer van zijn edel streven. Hij wordt wegens laster tot een gevangenisstraf van zes maanden veroordeeld. In de gevangenis te Sura- | |
[pagina 167]
| |
baja concipieert hij zijn boek. Hij bundelt zijn artikelen uit de courant, voegt er nog enkele aan toe over gevangenistoestanden, en laat daaraan zijn levensloop voorafgaan. Deze levensloop blijkt zeer bewogen te zijn geweest; ze is karakteristiek voor de romantische super-individualist die Courier dit Dubekart is. Zijn botsing met de maatschappij was volledig. Ze is achteraf te voorzien geweest: een zestienjarige jongen (in 1839 geboren te Kapelle) die evenals zijn vader en drie broers marine-officier wil worden, omdat hem ‘reeds als knaap de vurige begeerte bezielde vreemde landen en volken te bezoeken.’ Hij wordt op zijn ogen afgekeurd en na vele ruzies thuis, vertrekt hij op goed geluk naar Australië waar hij zich bij de gold-diggers voegt. Het is een té hard en zwaar bestaan voor de tengere jongen die hij dan nog is. Via Australië komt hij naar Indië. In Batavia, werkzaam bij een scheepvaartmaatschappij, constateert hij reeds na korte tijd dat de Europese samenleving in Batavia gekenmerkt wordt door ‘veel bluf, brutaliteit, protectie en karakterloosheid’, en dat men om te slagen, vóór alles een ‘rekbare consciëntie’ moet bezitten. Hij ziet geen kans zich in deze maatschappij te handhaven en vertrekt naar Java's binnenlanden, ‘door een onweerstaanbare drift gedreven’. Zijn chef te Batavia, die hem welgezind is, tracht hem nog ervan te weerhouden, maar ‘mijn stijfhoofdigheid behield de overhand,’ zegt hij zelf. Hij gaat naar Kediri en Blitar, in Oost-Java, en daar begint zijn wisselende loopbaan van employé op een suikerfabriek en tabaksonderneming, van opzichter en landraadsklerk, tokohouder, vliegende procureur enzovoort. Dan beginnen ook zijn eindeloze conflicten met superieuren, met bestuursambtenaren en andere notabelen. Hij stootte zich aan de Indische samenleving en de kleine Indische samenleving op een binnenplaats stootte zich aan hem, omdat hij zich niet schikken wilde naar haar maatschappelijke regels. Zijn intieme omgang met de Javaan en zijn soms zonderling gedrag waren velen een doorn in het oog. Welke Europeaan kleedde zich als een Javaan om te leven als een Javaanse karrevoerder? En welke Europeaan (hij had een vrouw van het eiland Nias) liet zijn beide kinderen als ‘Inlanders’ opgroeien zonder enige schoolopleiding, omdat hij deze waardeloos achtte? Zijn zoon die later planter werd, leerde lezen en schrijven als karbouwenhoeder. Zijn hand was opgeheven tegen een ieder en ieders hand tegen hem. | |
[pagina 168]
| |
Zo leek het weleens. Het was of hij zijn leven lang gedoemd zou zijn te rekwestreren, aan te klagen en recht te vragen. Zo iemand was Courier dit Dubekart. Hij wilde alles aan het publiek bekend maken, maar hij dacht dat elk detail van belang was en schoot daarmee zijn doel voorbij. Een boek van bijna 700 bladzijden volgestopt met grieven, aanklachten en bewijzen ‘werkt’ eenvoudig niet meer. Men heeft Courier dit Dubekart meer dan eens met Multatuli vergeleken, vóór de verschijning van zijn boek al, maar nadat Multatuli zelf over de Feiten van Brata-Yoeda geschreven had in het vierde deel van zijn Ideeën kon er geen enkele bespreking meer verschijnen zonder dat de parallel met Multatuli doorgetrokken werd. Ook S. Kalff leerde Courier via Multatuli kennen en schreef in 1891 - dus twintig jaar na de verschijning van de Feiten - een reeks dagbladartikelen die hij ‘Multatuli en Brata-Yoeda’ noemde. Albert Verwey herontdekte Courier in 1919 onafhankelijk van Kalff, wiens artikelenreeks hij niet blijkt te kennen, en noemde hem ‘een jongere tijdgenoot van Multatuli’. De vergelijking met Multatuli ligt ook eigenlijk voor de hand, ook zonder dat Multatuli over Courier dit Dubekart zou hebben geschreven. Als we de Feiten van Brata-Yoeda lezen, worden we getroffen door Multatuliaanse denkbeelden, in Multatuliaanse zinswendingen zelfs, door eenzelfde pathos, eenzelfde inspiratie en eenzelfde behoefte aan martelaarschap. Het merkwaardige is alleen dat Brata-Yoeda midden in zijn boek mededeelt, dat hij nog nooit iets van Multatuli gelezen heeft (hij schrijft de naam zelfs verkeerd: Multatulie). Eerst in augustus 1870, als hij langzamerhand aan het slot gekomen is, deelt hij in een voetnoot mee dat het hem eindelijk (‘eerst een paar dagen geleden’) gelukt is de Havelaar in handen te krijgen. In het voorwoord van een half jaar later vinden we overigens reeds talrijke toespelingen op de Havelaar die wij niet kunnen misverstaan. Zo schrijft Courier met de nodige ironie dat hij zijn boek niet zal opdragen aan ‘onze geëerbiedigde en veelgeliefde Koning.’ Hij zal er voor zorgen dat er in Nederland voldoende exemplaren zullen zijn. Dan kan de Koning zich een exemplaar aanschaffen ‘als de belangen Zijner overzeese onderdanen Zijner Majesteit tenminste ter harte gaan.’ In de litteratuur van de negentiende eeuw wordt veel over ‘Indische toestanden’ gesproken die kenmerkend zijn of kenmerkend geacht worden voor de samenleving. Een objectieve beoordeling is echter niet | |
[pagina 169]
| |
mogelijk, al was het alleen maar niet, omdat we de frequentie van bepaalde situaties niet kunnen meten. We moeten dus afgaan op wat de litteratuur uit die tijd als opvallend ziet. En dat zijn de perkara's en Indië leek wel het land van de perkara's. Men kan geen gedenkschriften lezen of er wordt over perkara's geschreven. Het leek soms wel of een ieder in die tijd zijn privé-perkara had. Altijd ging het over ontslag, over gepleegd onrecht, over gekrenkt eergevoel en altijd werden de conflicten in een persoonlijke sfeer getrokken. Dit is kenmerkend voor elke kleine, heterogene en sterk hiërarchisch opgebouwde samenleving zoals de Europese samenleving in Indië. Ook in de zaak van Lebak hebben persoonlijke ambities meegespeeld. Douwes Dekker is niet louter door idealisme geleid en Brest van Kempen niet louter door het landsbelang. Evenmin lijkt dit het geval te zijn geweest met Courier dit Dubekart. Wie in de Feiten van Brata-Yoeda de gebeurtenissen chronologisch situeert, ontkomt niet aan de indruk dat hier strikt persoonlijke en algemene motieven door elkaar liepen. En dat zelfs de edele aandriften eerst in een later stadium als rechtvaardiging van een bepaalde handelwijze het volle gewicht hebben gekregen. Toch blijft het optreden van Courier dit Dubekart in het Indië van zijn tijd, tussen dat van zovele aangepaste figuren, een verkwikking. De overeenkomsten met Multatuli springen in het oog, maar er is één groot verschil: Multatuli is erin geslaagd van zijn optreden een algemene aanklacht te maken tegen het onrecht; Courier dit Dubekart is welbeschouwd niet ver boven een Indische schandaalzaak uitgekomen. Is dit verschijnsel tussen hen beiden terug te brengen op een niveauverschil in schrijverschap? Misschien. |
|