Bespiegelingen voorgestelt in dichtmaatige brieven
(1762)–Christina Leonora de Neufville– Auteursrechtvrij
[pagina III]
| |
Voorbericht.Wanneer men aanmerkt dat vele doorluchtige Schryvers der voorgaande, en inzonderheid dezer Eeuwe, zich gelukkiglyk hebben bevlytigt, om hunne Nakomelingen in allerleie Wetenschappen te onderwyzen; dan bespeurt men, dat men bezwaarlyk iets nieuws, of iets dat zy niet alreede gezegd hebben, zou konnen voortbrengen: echter blyft ons nog overig, de schrandere Gedachten onzer loffelyke Voorgangeren, met sterker Nadruk, en bevalliger Zwier, voor te stellen. De Heer De Voltaire, die deswege de verwonderende hoogächting zyner opmerkende Lezeren tot zich trekt, is door de Fraaiheid zyner Redeneringen, en de Kracht zyner welgeschikte Woorden, niet min behaagelyk, dan door zyne levendige Verbeeldingen. Hierdoor aangespoord, heb ik de vertaling Zyner Eds. Brieven over- de Gelyke Geluksbedeeling, de Vryheid van den Menschelyken Wil, en de Afgunst, ondernomen; en ten dien tyde nog geen oogmerk hebbende om eenige Brieven van myne vindinge op die van Zyne Ed. te laten volgen, zo nam ik de vryheid om 'er eenige gedachten by te voegen, die lichtelyk, in de lezing tegen het Fransch, konnen ontdekt worden. Alleen in den Brief over de Vryheid van den Wil, heb ik den Schryver overäl, daar Zyne Ed. van die stoffe spreekt, zo naauwkeurig als my mogelyk was, gevolgd. Indien Zyne Ed. met dien Brief de Werking der Goddelyke Voorzienigheid, tegen hen die ons gelyk stellen aan blokken of uurwerken, (die geene beweging altoos hebben, dan die hen word medegedeeld,) verdedigt, dan ben ik geheel van Zyne Eds. gevoelen: maar indien Zyne Ed. zich mogt verbeelden ons te overreden, dat onze Geest zo verre meester is over onze daden, dat wy alle goede | |
[pagina IV]
| |
Werken uit onze eigene Kracht konnen verrichten; dan dunkt my, dat Zyne Ed. in dit stuk mistast. Doch dewyl ik slechts de Vertaalster van deze zyne Brieven ben, zo vermeet ik my niet Zyne Eds. gevoelens breedvoerig tegen te sprekenGa naar voetnoot*. Men zou, met grooter recht, my konnen berispen, dat ik myne Herssenvruchten op die van zo doorluchtig' een' Poëet durf laten volgen. Doch alzo drie Brieven te weinig papiers besloegen; en alle myne Lezers niet terstond zullen begrypen, dat een Foliant wel kort, en een Duodecimo langwylig kan zyn; zo heb ik liever te wagen, dat myne Bespiegelingen by de verhevener Denkbeelden van den Heere De Voltaire geen proef zullen houden; dan dat men myne Navolginge Zyner Eds. doorwrochter Beschouwingen, indien ik dezelve afzonderlyk uitgaf, om derzelver kortheid min lezenswaardig mogt keuren.
MDCCXLI. |
|