Voor-beeldt der waere deught
(1692)–Franciscus Nerrincq– Auteursrechtvrij
[Folio §2r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Oude prefecten
| |||||||||||||||||||||||||||||
[Folio §2v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
De tegenwoordighe Magistraet. PERFECT Cornelius vanden Broecke. Exprefect Paulus Meurrant. Assistenten Peeter de Leeuw, Gaspar Woordenbergh, Thresoriers Andreas Jaye, Hendrick vanden Ende, Secretarissen Rombaut Verhulst, Jan van Rymenant, | |||||||||||||||||||||||||||||
[Folio §3r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Consulteurs Jacobus Edmondus van Kiel, Gillis Dedi, Petrus Joseph van Walravens, Pet. Sim. Verlinden, Cornelius Estrix, Jan Leemans, Peeter van Deuren, Marcus Tondeur, Joannes Vercluysen, Jan Albert Estrix, Laurentius Ongers, Jacobus van Ishoven, Antonius van Kiel, Antonius Ghys, Sebastiaen Goedtgebuer, Martinus Bachuysius, Hen. van Nieuwenhuyse, Paul. Matthys den jongen, Jan Bapt. de Soor, Hendrick van Rymenant, Livinus Denys, Michiel van Everlooy, Gillis Estrix, Rombaut de Vos, Alexander van Gheel, Joannes Cools, Jac. Guil. van Rymenam, Barthol. de Backer, Augustyn Verschoor, Carolus Vercluysen, Jan Scheltjens, Tafel-Meesters. Victor de Bruyn, Jacobus Provinciael. | |||||||||||||||||||||||||||||
Achtbaere ende Eersaeme Sodales.ICk lese op den vierden dagh van den Maendt Meert in de Wercken, ofte Levens der Heylighen, in het licht gegeven in't jaer 1668. door de Eerw. PP. Joannes Bollandus, Godefridus Henschenius, ende Daniel Papebrachius, alle dry Priesters der Societeyt Jesu, dat | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §3v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
een sekere Vergaderinghe, ofte Sodaliteyt van Edele Jongelingen inde stadt van Napels in Italien, naer dat sy den H. Casimirus eenen Polschen ende Conincklijcken Prince, tot haeren Patroon hadde verkoren, daer naer als eene alder-meeste gifte oock ontfanghen heeft een deel van sijne H. Reliquien haer uyt Lithuanien gesonden, ende gejont vanden Hooghweerdighsten Heere Bisschop van Vilna Georgius Tyskiewicius, in wiens Cathedrale Kercke sijn H. Reliquien rusteden; de welcke daer naer die edele Sodales met volle vreught, ende alle bedenckelijck eerbiedinghe verheven hebben in haere schoone Capelle toe-geeygent aen den selven H. Casimirus. Van gelijcken vinde ick aldaer ghedruckt in de selve Wercken, dat dese U[-]L. Sodaliteyt in het jaer ons Heeren 1651. onder de bestieringe van de E.P. Marcus Emanuel Boot Sal: Mem: oock tot Patroon verkoren heeft den selven H. Prince Casimirus, als wesende eenen Jonghelinck van groot heyligheydt, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ende een voorbeeldt van uyt-stekende suyverheydt. Het sal de pyne weerdt wesen naer myn oordeel, den gedruckten in-houdt hier by te voeghen, den welcken aldus is luydende: Mechliniae in Collegio Societatis Jesu ex pluribus coetibus Sodalium. B.M. Virginis per diversos gradus, aetatesque distinctus, unus est sub titulo Nativitatis ejusdem Deiparae erectus, cui inscripti Juvenes maturioris aetatis; qui secundarium sibi Patronum legerunt S. Casimirum, quod coelibem ita aetatem egerit, ut eam singulari erga Beatissimam Virginem, & Christi Passionem religione, & alijs, quae id vitae genus cumprimis decent, virtutibus exornarit. Praeter insignem Picturam in Aula Sodalitatis suspensam, ante quam quoties conventus habentur, cereus ardet affabrè facto candelabro impositus. Cusa principio numismata fuerunt Divi effigie insignita; ut alias omittans ejus imagines aeri incisas, inque Papyro, & membrana expressas. Anniversariam Solennitatem celebrant Dominicâ, quae ejusdem Sancti Festum sequitur, in quem diem Plenaria impetrata à Pontifice Maximo Indulgentia est. | |||||||||||||||||||||||||||||
[Folio §4v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ick sal tot U-L. gerief, ende voldoeninge van sommige in onse taele het selve hier voor-stellen, dat aldus luydt: Te Mechelen in het Collegie der Societeyt Jesu onder vele andere Vergaderinghen van de Sodales, elck naer haeren ouderdom, isser eene op-gerecht onder den titel van de Geboorte van de H. Maghet ende Moeder Godts Maria, in de welcke alleen in-geschreven worden de meerder-jaerige Jonghmans; die voor hunnen tweeden Patroon naer de H. Maget verkoren hebben den H. Casimirus, om dat desen H. Jongelinck een on-getrouwt, ende een soo heyligh leven geleeft heeft, dat hy het selve met eene besondere godtvruchtigheydt tot de Alder-helighste Maghet, ende tot de H. Passie ons Heeren, als oock met andere H. wercken, de welcke dien staet besonderlijck betaemen, ten uyttersten verciert heeft. Voordts behalven eene seer konstige schilderye, die op-gehangen is in de plaetse der Sodaliteyt, ende voor de welcke altydt, soo dickwils, als de ver | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §5r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gaderinge geschiedt, ontsteken wordt eene wassche kersse, zynder in het beginsel gemaeckt verscheyde Medaillen met het Beeldt van den selven Heylighen; sonder te spreken van andere sijne beelden, soo in het coper gesneden, als op papier ofte parquement gedruckt: De jaerlijcke Feest wordt ghehouden op den Sondagh, die volght naer den Feest-dagh van den Heyligen, op den welcken den Paus van Roomen Vollen Aflaet verleent heeft. Soo luydt den latynschen in-houdt aen-gaende de beschryvinge van het verkiesen van den H. Casimirus tot Patroon, ende van andere eerbewysinge aen hem betoont van de Meerder-jaerighe Sodales van dese stadt van Mechelen. Maer het en is by dese enckele verkiesinge niet gebleven: Godt lof, naer het verloop van veel jaeren is oock het tweede geluck daer by gecomen: te weten, als U-L. een deel van desselfs H. Reliquien becomen hebt; over het welck ick aen U-L. ende aen heel de Sodaliteyt uytter herten veel geluckx | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §5v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
wensche. Dese H. Reliquien, ghelijck U-L. bekent is, zyn oock gecomen van Vilna de hooft-stadt van Lituanien, ontrent de 600. mylen van hier geleghen, de welcke in deser voeghen zyn vercregen: Den E.P. Petrus van VVissen alsdan Bestierder van U-L. Sodaliteyt heeft dit versoeck loffelijck begonst; daer naer is die saecke met de selve neerstigheydt aen-gedreven door den E.P. Antonius Grandon alsdan Rector van het Collegie van Mechelen, die vercoren zynde, om naer Roomen te reysen tot het kiesen van eenen nieuwen Generael inde plaetse vanden overleden seer Eerw. P. Carolus de Noyelle (welcken keus viel op den seer Eerw: P. Thyrsus Gonzales) alles seer vervoordert heeft by onse Eerweerdige Paters van Polen ende Lithuanien, die oock om de selve reden naer Roomen gecomen waren. Ten lesten de saecke is geluckelijck uytgewerkt door den E.P. Diertins, den welcken wesende Rector van ons Collegie in de stadt van Brussel, ende daer naer vanden voorsz. E.P. Generalis naer | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §6r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Polen ende Lithuanien als Visitator gesonden, de selve H. Reliquien van den Hoogh-weerdighsten Heere Bisschop van Vilna Constantinus Casimirus Brzostouski in het jaer 1690. gekregen heeft, gelijck hy het van te vooren aen den E.P. Directeur van de Sodaliteyt, ende aen de Sodales met besondere Brieven belooft hadde, de selve met goede gelegentheydt over te seynden, als blyckt uyt sijne latynschen brief, den welcken ick hier in onse taele over-gestelt U-L. sal voorstellen, luydende in deser voeghen: | |||||||||||||||||||||||||||||
Seer eerweerdigen pater, ende edele, wyse jongelingenWy hebben claerlijck verstaen uyt V-L. brieven vand en 17. Julij 1687. tot ons van Mechelen gesonden, met wat eene groote genegentheydt, ende liefde Ghy-lieden gedreven wordt tot den H. Casimirus, Prince van het Ryck van Polen; van ghelijcken hebben wy vernomen V-L. groote begeerte, van desen uwen H. Patroon | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §6v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
te eeren, ende te aenschouwen in sijn H. Reliquien. Hier-om is't, dat wy V-L. goede. begeerte, die wy verstaen hebben, seer geerne toestemmen, oock belovende, dat wy V-L. een deel van die H. Reliquien, de welcke hier rusten in onse Cathedrale Kercke van Vilna, sonder eenigh twyfel sullen oversenden; op dat in een jeders herte den eerbiedighen dienst tot dien Heylighen meer ende meer ontsteken worde, ende Hy by V-L. in sijne Reliquien teghenwoordigh zijnde, oock V-L. allegader te beter magh behulpsaem wesen met sijnen sekeren ende getrouwen by-standt. VVy en sullen oock niet ophouden, van onse belofte in't werck te legghen, soo wanneer Ghy-lieden vollen last sult comen te geven aen jemandt, die in dit Landt sich bevindt, om de ontfanghen Reliquien met rust ende sekerheydt tot V-L. over te senden: Daerentusschen ons eerst in V-L. ghebeden bevolen hebbende, wenschen wy V-L. oock allen voorspoedt, ende geluck. Geschreven tot Vilna in ons Paleys den 14. van Februarius. 1688. was onderteeckent Constantinus Casimirus Brzostouski Bisschop van Vilna. | |||||||||||||||||||||||||||||
[Folio §7r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Welcken vriendelijcken ende Vaderlijcken brief ons eene sekere hope gaf, van die gewenste Reliquien eens te kryghen; op welcken brief men oock beantwoordt heeft met eene uytterste dancksegginge, ende boven dien, gelijck het den Hooghweerdigen Bisschop hadde versocht, isser oock gheschreven aen het Edel ende Vermaerdt Capittel van Vilna, in het welcke vele treffelijcke andere Bisschoppen, ende Prelaten zyn, die in het toestaen deser H. Reliquien oock moesten herkent worden. Maer al het welcke ick ten langhen lesten de seer ghewenste Reliquien hebbe becomen op den 6. van December in't jaer 1691. in een kasken, dat gesegelt was met den Seghel van den voornoemden Bisschop van Vilna. Het welcke daernaer geopent is in myne tegenwoordigheydt van sijn Hooghweerdighste Doorluchtigheydt den AerdtsBisschop van Mechelen Humbertus Guilielmus à Precipiano. In dit selfste kasken waeren oock gesloten de Authentycke Brieven on | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §7v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
derteeckent van sijne Hooghweerdigheden den Bisschop van Vilna, ende vanden Bisschop van Smolensko met de welcke sy getuyghen, dat de overgesonden Reliquien, te weten een heel Wervelbeentjen van het Rugh-been afgenomen waeren van het H. ende Mirakeleus Lichaem vanden H. Prince Casimirus. Ick sal den inhoudt der selve uyt het Latyn verduytst U-L. hier voor-stellen: | |||||||||||||||||||||||||||||
Constantinus Casimirus Brzostowski door de Gratie Godts, ende van den H. Apostolijcken Stoel Bisschop van Vilna, ende Primaet van het groot Hertoghdom van Lithuanien.AEn alle de gene, die het aengaet, oft andersins soude connen raecken getuyghen VVy, ende laeten oock weten, dat de Eersaeme Meerderjaerighe Jonghmans van de Sodaliteyt, opgherecht in Neder-landt tot Mechelen de Aerdts-Bisschoppelijcke Stad, by de E.E. Pa | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §8r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ters der Societeyt Jesu, onder den Titel van de Geboorte vande H. Maghet Maria, ons ten uyttersten gebeden hebben, om een deeltjen te moghen verkryghen van de Reliquien vanden H. Casimirus Conincklijcken Prince van Polen, ende van het groot Hertoghdom van Lithuanien; den welcken sy van het jaer 1651. tot hunnen Patroon hadden verkoren. Aen welckers versoeck VVy met het toe-stemmen van ons weerdigh Capitel een merckelijck deel van het Rugh-been in een gesegelt kasken hebben gesonden, het welcke wy ghenomen hadden uyt de Tombe vanden selven H. Casimirus, rustende in onse Cathedraele Kercke in die kostelijcke Capelle op-gebouwt vande machtige Polsche Koninghen; op dat hy in sijne H. Reliquien by hun nu teghenwoordiger zijnde, oock te meer sijnen dienst mochte vervoordert worden. Hierom VVy onderschreven ghetuyghen, ende bevestighen met dese onse gesegelde brieven, dat dese Reliquien vanden H. Casimirus afghenomen zijn in het jaer 1690. den 23. van October; gheschreven tot Vilna in ons Bisschoppelijck Palleys | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §8v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
in't jaer 1690. den 26. van November. Was onderteeckent Constantinus Casimirus Brzostowski Bisschop van Vilna & c. Plaetse vanden † seghel Eustachius Kotovietz Bisschop van Smolensko, ende Proost van de Conincklijcke Cappelle van den H. Casimirus. Plaetse vanden † seghel. Van onder ter zyden wasser dit volgende noch geschreven: Dese Reliquien zijn genomen uyt de Tombe van den H. Casimirus, in de tegenwoordigheydt van den Doorluchtighsten Heere Casimirus Joannes Sapieha Palatyn van Vilna, ende Generael des Leghers van het groot Hertoghdom van Lithuanien. Oock waeren daer noch tegenwoordich de volgende Heeren Bisschoppen: Casimirus Pae Bisschop van Samigotien. Nicolaus Slupski Bisschop van Gratianopelen, Benedictus Euchosski Bisschop Mallensis, Ladislaus Silnicki Bisschop Jarnapoliensis, ende vele andere seer | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§1r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Edele ende treffelijcke Heeren ende Prelaeten, die te Vilna tot het Generael Capitel gecomen waeren. By dese getuyghenisse sal ick noch voeghen den Latynschen Brief vanden selven Hooghweerdighen Bisschop van Vilna aen U-L. gheschreven, in het Neder-duyts aldus luydende: | |||||||||||||||||||||||||||||
Edele ende Eersaeme JongelingenU-L. besonderen jever ende uytnemende Godtvruchtigheydt tot den H. Casimirus, Konincklijcken Prince van Polen ende Lithuanien, heeft ons ghebleken uyt V-L. brieven het voor-leden jaer aen ons geschreven; uyt de welcke wy oock hebben verstaen, dat dien jever, [e]nde dienst noch meer ende meer soude aennemen, waer't dat dien Heyligen U-L. noch naerder by waere, ende in sijne H. Reliquien van V-L. mochte gesien worden. Hierom hebt ghy van ons ernstelijck versocht, dat wy V-L. een deeltjen souden gelieven te jonnen van sijne H. Reliquien, die mochten van een jeder in het publieck ge-eert worden. Het welck | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§1v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
al is't dat het seer moeyelijck scheen te wesen, om de groote beletselen, in de Tombe van den Heyligen te openen, die nu soo menighe jaeren te voren gesloten was, ende gesegelt met den segel vande Machtighe Koninghen van Polen, ende van de Bisschoppen onse Voorsaeten; dit niet tegenstaende, soo is't dat UUy (die maer en trachten te vervoorderen den dienst ende eere van dien H.) aen V-L. versoeck, alle beletselen ter zyden stellende, hebben willen voldoen,ende met het gemeyn toestemmen van het weerdigh Capitel van onse Cathedrale Kerke doen openen de Tombe van den selven Heyligen, ende een stuck van het Rugh-been met alle betaemelijck eerbiedinghe van het Heyligh Lichaem hebbende afghenomen, aen U-L. het selve tot v[er]eeringhe overgesonden, op dat ghy tot den selven soo in besondere als gemeene noodtsaeckelijckheden uwen toevlucht mochte nemen. Maer als wy V-L. dese H. Reliquien, met dese onse brieven, over-senden, VVy versoecken oock ten uyttersten, dat ghy ons oock in uwe gebeden, die ghy tot den H. Casimirus sult storten, gedachtigh wilt wesen, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§2r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gelijck wy van onsen kant aen sijne H. Tombe voor V-L. oock doen sullen, aen wiens beschermighe VVy V-L. altemael uytter herten bevelen. Vyt Vilna den 26. van November 1690. was onder teeckent Constantinus Casimirus Brzostowski Bisschop van Vilna. Syne Doorl: Hooghweerdigheydt den AerdtsBisschop van Mechelen dit alles gesien, ende gelesen hebbende, heeft de voorseyde H. Reliquien met sijne getuyghenisse oock ghelieven te bevestigen, gelijck blyckt inde Approbatie:
Humbertus guilielmus à PRECIPIANO door de Gratie Godts, ende des H. Stoel van Roomen Aerts-Bisschop van Mechelen, Primaet van Neder-landt & c. Aen alle de ghene, die dese sullen sien, Zaligheydt inden Heere.
WY sekere kennisse hebbende, aengaende de waerachtige Reliquien vanden H. Casimirus, Conincklijcken Prince van Polen, ende Patroon | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§2v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vande Sodaliteyt der Meerder-jaerige Jonghmans in't Collegie der Societeyt Jesu binnen de Stadt Mechelen, de welcke ons ter handt ghecomen zyn, gesonden van Vilna uyt Lithuanien, gesloten in een gesegelt Casken, ende door ons daer naer geopent inde tegenwoordigheydt van andere treffelijcke Persoonen, in het welcke wy de Reliquien vanden voorsz. H. Casimirus met de autentycke brieven daer van, ende de onder-teeckeningen, ende Seghels van de Hooghweerdighste Heeren Bisschoppen van Vilna, en Smolensko, Soo is't dat Wy midts desen getuygen die voor-gemelde Reliquien waere ende wettige Reliquien te wesen, ende voor dusdaenige approberen, permitterende, dat die inde Kercken, Capellen, ende andere Bidtplaetsen der voosz. Societeyt, ende op alle andere plaetsen, onder ons gebiedt gelegen, sullen mogen uyt gestelt, ende openbaerlijck ghe-eert worden. Weshalven Wy dese met ons handt teecken ende Seghel hebben bevestight. Aldus gegeven in ons Aerts-Bisschoppelijck Paleys binnen Brussel den 29. May 1692.
H.G. Archiepiseopus Mechliniensis.
Ter Ordonnantie van sijne Doorluchtighste Hooghweerdigheydt den Aerts Bisschop voorz J. De Bovie Secret.
Nu keere ick my wederom tot U-L. Eersaeme Sodales, vastelijck dit van | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§3r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
U-L. verhopende, dat gy desen uwen H. Patroon, nu by U-L. in sijne Heylige geapprobeerde Reliquien, self tegenwoordigh, met alle sorghe, ende neerstighydt sult trachten te vereeren, niet alleen met uytwendigen verheysten dienst, maer noch meer met inwendige eer-bewysinghe, ende besonderlijck met eene loffelijcke naevolginge sijnder Deughden; het welcke is het principaelste eynde van de H. Reliquien, als sy ergens uyt-gestelt, ende verheven worden. Hoort hier op seer wel spreken den H. Ambrosius Serm. 93. wilt gy weten, vraeght den H. Vader, waer toe ons de H. Reliquien moeten dienen? Ick eere, seght hy, inde H. Reliquien de gedenckenisse vanden Heyligen noch levende, alswanneer hy Godt soo heylighlijck ende standtvastelijck diende, wiens deught noch overblyft. Honore viventis memoriam perennitate virtutis ... honore corpus, quod mihi Dominum ostendit diligere. Ick eere noch sijn heyligh Lichaem, het welck my oock leert my | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§3v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
nen Heere, ende mynen Godt wel dienen, ende beminnen; ende voorwaer niet sonder reden; want alsmen ergens siet de Reliquien van eenen Heyligen, ende die comt te aenschouwen met eene Godtvruchtighe ooghe, en gheschiedt het niet den meestendeel, datmen alsdan oock beweeght wordt, om dien heyligen naer te volghen, ende soo naer sijn exempel levende, daer na oock eens te geraecken tot dat eeuwigh geluck, daer hy door sijn deughdelijck leven gecomen is? Men seght gemeynelijck: Sien doet gedencken; ende dat niet alleen om eenige vergeten dingen aldus indachtigh te worden; maer oock om dat het enckel sien, ofte bemercken van eenighe saecke ons oock pleeght in te geven andere gepeysen; gemerckt het peysen ofte bedencken menigh profyt bybrenght, gelijck den H. Augustinus seght: Intellectus meditatbundus est principium omnis boni. Een overdenckende verstandt, seght hy, is het beginsel van alle goedt; soo maghmen van ghelijcken | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§4r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
oock seggen, dat het aenschouwen van eenighe saecke ons can aenbrenghen veel goede ende profytelijcke ghepeysen. Sien doedt gedencken:
De oogh, is't niet voor d'eerste reys,
Geeft wel daer naer een goedt gepeys.
Gelieft hier van oock eens te hooren het gene seght den H. Chrysostomus in sijnen boeck vande heylighe Martelaresse Babyla: Deus nihil ferè utilius nobis reliquit ad salutem, Sanctorum Reliquijs; nihil efficacius repraesentat, & infigit in animo memoriam Sanctorum, quam Sepulchrum ipsorum; statim atque videmus Sepulchrum Sancti alicujus, recordamur illius & virtutum ejus, patientiae, charitatis, castitatis, pietatis & c. & simul cogitamus, quanta gloria fruatur in coelis pro labore brevissimo hujus vitae & c. Godt en heeft ons, seght hy, niet profytelijcker achtergelaeten als de Reliquien der heyligen; midts daer niet en is, dat ons de ghedachtenisse van d'heyligen crachtiger voor oogen stelt, ende in't herte druckt, als hun graf; want soo haest, als wy het graf van ee | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§4v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
nen heyligen maer aen en sien, terstondt worden wy hem oock indachtigh, ende sijne verheven deughden, sijne verduldigheydt, liefde, suyverheydt, Godtsdienstigheydt ende meer andere. Boven dien comen wy oock te dencken op die groote glorie, die hy nu geniet daer boven in den hemel, ende dat voor eene kleyne, ende korte moeyelijckheydt van dit leven. Tot hier toe den H. Chrysostomus. Soo dan verheught U-L. met dese heylige ontfangen Reliquien van uwen H. Patroon Casimirus, waer over ick U-L. altemael wederom veel geluckx wensche; maer stelt U-L. desen H. ende Conincklijcken Prince in sijne Reliquien somtydts voor als eenen besonderen vriendt, ende instument van Godt, door den welcken hy soo groote ende menighvuldige mirakelen gedaen heeft, ende waerschynelijck noch al doen sal, is't dat men hem comt te eeren, ende met een vast betrouwen aen te roepen. Eert oock ende bemerckt het maeghdelijck lichaem van dien suyveren Jon | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§5r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gelinck, het welck hy liever gehadt heeft in suyverheydt te laeten sterven, als het selve met eenige vlecke te besmeuren; ende hierom misschien heeft Godt soo langen tydt dat H. Lichaem geheel ende on-geschonden door eene boven-natuerelijcke cracht willen bewaeren, gelijck het oock daer naer gansch on-bedorven is gevonden. Ten lesten in het eeren ende 't aenschouwen der Reliquien peyst, dat de selve van Godt bewaert worden, ende van nu af toe-geschickt zyn tot eene alder-meeste glorie, te weten, om naer de gemeyne verryssenisse eens verheven te worden, verre boven alle de schoonheydt ende claerheydt van de sonne selve. Doch dese glorie en wordt hun van Godt niet alleen gereedt gemaeckt daer boven in den hemel, maer doet oock de selve op dese wereldt vereeren, ende met alle feest ende eer biedinghe verheffen; het welck oock in den H. Prince Casimirus geschiedt is, niet alleen in sijns Vaders Ryck van Polen, ende in het groot Hertoghdom | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§5v]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van Lithuanien, maer oock in meer andere landen, ende, soomen hopen magh, in vele plaetsen staet te gheschieden van ons Nederlandt, ende nu oock in dese U-L. Stadt van Mechelen, inde welcke sijne H. ende merckelijcke Reliquien van sijne Doorluchtighste Hooghweerdigheydt van Mechelen geapprobeert zyn, ende die hy toe-gesyet heeft, daer naer met gelegentheydt (soo het sijne affairen toelaeten) oock tot voldoeninge vande Edele ende Wyse Heeren der Magistraet, in persoon self te verheffen inde Kercke der EE. PP. der Societeyt Jesu ende in de Sodaliteyt van de Meerder-jaerighe Jonghmans, die aldaer in het Collegie is ingestelt. Eersaeme Sodales, het heeft my redelijck gedocht, U-L. dit alles voor te stellen, ende met dese occasie vande verheffinge van dese vermaerde, ende geapprobeerde Reliquien van U-L. Patroon denH. Casimirus, oock te samen dit sijn heyligh ende stichtigh Leven op te draeghen, ofte ten minsten eenighe poincten van het selve, de welcke my | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina §§6r]
| |||||||||||||||||||||||||||||
naer gelegentheydt van materie, ende van tydt tot meerder eere van den Heylighen, ende tot het gemeyn goedt, ende welvaeren der Sodaliteyt dochten bequaem te wesen. Soo dan ick bidde U-L. voor het lest, desen mynen aerbeydt, die ick geerne tot eere, ende glorie van den H. Casimirus, ende tot U-L. dienst ende profyt hebbe aengevat, soudt gelieven in danck te nemen, ende my oock by Godt, by sijne H. Moeder, ende by U-L. H. Patroon indachtigh te willen wesen.
Seer Eersaeme ende beminde Sodales
U-L. seer oodtmoedigen Dienaer inden Heer ende Bestierder van U-L. Sodaliteyt
FRANCISCUS NERRINCQ
Priester der Societeyt Jesu |
|