Wit over zwart
(1990)–Jan Nederveen Pieterse– Auteursrechtelijk beschermdBeelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur
[pagina 6]
| |
Ten aanzien van het beeldmateriaal zijn de volgende gegevens - voor zover beschikbaar - in de bijschriften opgenomen: aard van het materiaal; vervaardiger; land van herkomst (aangegeven met lettercode) of plaats; datering; collectienummer van de Collectie Negrophilia, danwel vermelding andere rechthebbenden. Naar titels die zijn opgenomen in de literatuurlijst wordt beknopt verwezen. Gegevens die niet exact bekend zijn staan tussen haakjes. | |
[pagina 7]
| |
InleidingWaarom wordt dit alles hier opgerakeld? Beelden van zwarten zoals hier afgebeeld en beschreven behoren immers tot het verleden? Om te beginnen is dit niet het geval, net zomin als racisme in de westerse wereld tot het verleden behoort. Bovendien, het verleden is niet voorbij tot het begraven is. Tragische wendingen in onze geschiedenis markeren we met monumenten en herdenkingen, als bakens in het maatschappelijk bewustzijn. Hoe staat het met de tragische momenten in de verhouding tussen het Westen en het ‘niet-Westen’, met name in de verhouding tussen Europa en Afrika en tussen blank en zwart? Is het, in deze tijd van een ‘wereld die kleiner wordt’ en samenlevingen die ‘multicultureel’ worden, niet tijd voor een kritisch zelfonderzoek van de westerse cultuur in zijn visie op andere culturen? Een deel van datgene wat wij als ‘onze’ cultuur beschouwen - in ruime zin, westerse cultuur - bestaat uit vooroordelen ten aanzien van andere culturen, verre zowel als nabije. Het zijn vooroordelen - de afspiegeling van voorbije angsten en antagonismen - die besloten liggen in taal en zegswijzen, in beelden en symbolen. Ze onderscheiden het eigene van het andere, op manieren die eigenlijk niet meer tot onze mentaliteit maar wel tot onze ambiance en bagage behoren. Is het niet tijd voor een ‘voorjaarsschoonmaak’ in interculturele beeldvorming, in vijandbeelden tussen culturen en ‘rassen’, die hun relevantie allang overleefd hebben? Kritische perspectieven op het tijdperk van kolonialisme en imperialisme behoren al enige tijd tot de algemene intellectuele bagage; in het verlengde hiervan is een kritische inventarisatie van interculturele beeldvorming, die immers tot een dieper niveau doordringt, nu ook aan de orde. Tegen deze achtergrond houdt deze studie zich bezig met een onderdeel van deze problematiek - de westerse beeldvorming ten aanzien van Afrika en zwarten. In de Verenigde Staten zijn sinds de burgerrechtenbeweging veel stereotypen van zwarten niet langer acceptabel. Ze zijn verdwenen uit reclame en media. Europa heeft geen vergelijkbare ervaringen als de Verenigde Staten. Ze heeft nooit een zo grote zwarte minderheid binnen haar grenzen gehad. Maar sinds de migratiebewegingen van na de oorlog is hierin verandering gekomen. Dit betekent niet dat de minderheidsproblematiek nieuw is voor Europa of dat het terecht is dat deze volgens Europeanen louter een Amerikaans probleem was. In zekere zin was Amerika de arena van Europees racisme: het waren immers de slaven van Europa die in West-Indië en Amerika, in Europese koloniën en op plantages aan het werk werden gezet. Het racisme dat hierbij te pas kwam is van oorsprong geen Amerikaans maar een westers probleem. | |
[pagina 8]
| |
Wit over zwartIn zijn studie over ‘het joodse probleem’ schreef Jean-Paul Sartre: ‘Vraag niet wat de joden zijn, maar wat wij van de joden hebben gemaakt’. Deze vraag is ook ten aanzien van de beeldvorming over Afrika en zwarten van fundamenteel belang. Het gaat, om nauwkeurig te zijn, niet zozeer om beelden van zwarten, als wel om beelden van witten over zwarten. Beelden waarvan zwarten zouden kunnen zeggen: over ons, zonder ons. Niet dat ze in het geheel geen informatie over Afrika of over zwarten geven, maar deze informatie is eenzijdig en vertekend. Deze beeldvorming laat zien hoe de verhoudingen tussen Europa en Afrika, tussen wit en zwart, vanuit Europa en vanuit wit gezichtspunt gezien werden. De verhoudingen die in deze beeldvorming weerspiegeld worden zijn geen verhoudingen van dialoog maar van overheersing. De eerste vraag in onderzoek naar beeldvorming is: wie zijn de zenders en ontvangers van de beelden? Pas in de tweede plaats komt wie of wat het voorwerp is van de uitzending. De titel van dit boek sluit aan op de klassieke studie van Winthrop Jordan, White over Black,Ga naar eind1 al heeft die studie maar betrekking op één episode van onze thematiek. De woordkeus wit-zwart vergt een nadere toelichting. Het woord negers wordt in deze tekst in het algemeen vermeden omdat het een negatieve lading heeft. ‘Zwarten’ is daarentegen betrekkelijk neutraal. Toch is ook deze term niet geheel zuiver. Als aanduiding van huidskleur klopt de term niet - mensen met een donkere huidskleur kunnen variëren van lichtbeige tot donkerbruin maar ze zijn nagenoeg nimmer zwart. De aanduiding betreft een geconstrueerde categorie, waarvan de begrenzingen naar de omstandigheden wisselen. In Engeland worden tegenwoordig soms ook Aziaten tot ‘blacks’ gerekend. ‘Zwart is een politieke kleur’, zoals A. Sivanandan van het Institute of Race Relations in Londen opmerkte. Vanwege de symmetrie is hier voor de term wit gekozen als de tegenhanger van zwart, in plaats van het in het Nederlands gangbare blank. Dit geeft de betrekkelijke absurditeit van de terminologie aan - ‘witten’ zijn net zomin wit als ‘zwarten’ zwart zijn. Bovendien vermijdt deze woordkeus de positieve associaties van ‘blank’, zoals ook de negatieve lading van ‘neger’ gemeden wordt. Van deze woordkeus wordt van tijd tot tijd afgeweken, al was het maar om niet in een alternatief schema te vervallen. Dat de terminologie wit en zwart soms geconstrueerd aandoet is niet helemaal onwelkom: dit onderstreept het geconstrueerde karakter van de onderscheidingen waar het om gaat. De term Afrika, zoals gebruikt in de titel, heeft over het algemeen betrekking op Afrika bezuiden de Sahara, oftewel zwart Afrika. Natuurlijk is het begrip ‘Afrika’, evenals het begrip ‘zwarten’, in veel opzichten een westerse constructie. Wit over zwart duidt een relatie aan. De volgorde geeft aan wie de overheersende partij is, degene bij wie het initiatief ligt van de relatie, de zender van de beeldvorming. Wit over zwart is dan ook een heel andere studie dan zwart over wit of zwart over zwart zouden zijn. Beelden die Afrikanen of zwarten hadden of hebben van Europeanen en witten komen af en toe | |
[pagina 9]
| |
wel ter sprake maar zijn niet systematisch opgenomen in dit betoog. Het is een totaal ander onderwerp, dat qua materiaalverzameling en onderzoek een chapiter op zichzelf vormt.Ga naar eind2 Het betreft bovendien een heel ander type historische verhouding. Wat daarbij parten kan spelen is de illusie van symmetrie. De beelden van de kant van de onderliggende partij zijn niet van een gelijke orde als die van de bovenliggende partij. Afrikanen hebben niet gedurende driehonderd jaar lang Europeanen als slaven verhandeld. Het Westen (West-Europa en Noord-Amerika) heeft vijfhonderd jaar lang hegemonie uitgeoefend en die duurt nog voort. Deze hegemonie geeft aan de westerse beeldvorming een complexiteit en reikwijdte die beelden vanuit Afrika of van de kant van zwarten niet bezitten. Telkens speelt de vraag: welke witte belangen werden gediend met een dergelijke beeldvorming? De vraag heeft niet alleen betrekking op meetbare belangen, zoals economische of politieke, maar ook op subtielere verhoudingen in culturele, emotionele en psychologische sfeer. Wat hebben wij van zwarten gemaakt en waarom, zijn dan ook de centrale vragen om deze beelden te ontsluiten. Of, zoals is opgemerkt met betrekking tot een collectie in de Verenigde Staten die vergelijkbaar is met de collectie Negrophilia: ‘Het is het bewustzijn van de heersende klasse dat wij in deze collectie zien’.Ga naar eind3 Wit over zwart duidt het hele spectrum van machtsverhoudingen aan waarin het Westen de overhand had, of nog heeft - de transatlantische slavenhandel, meester-slaaf verhoudingen op de plantages in Amerika en West-Indië, kolonialisme, neo-kolonialisme, meerderheid-minderheid verhoudingen in het Westen. In al die situaties zijn door Europeanen beelden van Afrika en van zwarten geconstrueerd - samengesteld uit selectieve waarnemingen, verslagen van derden, overgeleverde bronnen zoals de klassieken en de bijbel, en gangbare populaire of wetenschappelijke denkbeelden. | |
De collectie NegrophiliaDe collectie Negrophilia documenteert populaire voorstellingen van Afrika en zwarten in het Westen vanaf de achttiende eeuw tot heden. Ze bevat visueel materiaal - prenten, tekeningen, geïllustreerde tijdschriften, boeken (kinderboeken, romans, stripboeken), reclamemateriaal, verpakkingen, voorwerpen, beelden, speelgoed enzovoorts. Dit betreft voor het merendeel alledaagse voorstellingen en voorwerpen uit een periode die niet ver achter ons ligt en die zich uitstrekt tot in de tegenwoordige tijd. Er zijn objecten tussen die veel mensen zich uit hun jeugd herinneren en ook een aantal die we nog steeds om ons heen zien. Juist doordat het visuele materiaal zo gewoon is en alledaags, is deze collectie direct en dramatisch. Racistische vooroordelen en de achterliggende gedachten worden zichtbaar gemaakt. Dit maakt de collectie tot een belangrijk historisch en cultureel fenomeen. Wat is er in Europa te zien als men kijkt vanuit een Amerikaans civil rights-bewustzijn? Uit deze vraag is de collectie voortgekomen, nadat Rufus Collins, een Afrikaans-Amerikaanse theatermaker, in Europa tot zijn | |
[pagina 10]
| |
verbazing tal van karikaturen van zwarten tegenkwam die in Amerika allang ‘niet meer konden’ maar hier nog steeds heel gewoon waren. Collins begon een verzameling aan te leggen van dit materiaal, zoals de Golliwog in Engeland en Zwarte Piet in Nederland, als een methode van bewustwording. In de loop van de tijd hebben Felix de Rooy en Norman de Palm van de Stichting Cosmic Illusion Productions, een collectief van theatermakers van Antilliaanse origine, de collectie onder de projectnaam Negrophilia onder hun hoede genomen en uitgebouwd. Allengs heeft ze een meer historisch en documentair karakter gekregen, met als doel een bijdrage te leveren aan de bewustwording van westerse beeldvorming van zwarten. De collectie is voor het merendeel tot stand gekomen door aankopen in antiekhandels en prentenwinkels en op vlooienmarkten in Europa, vooral Nederland, in de Verenigde Staten en West-Indië. Er is in het algemeen niet selectief aangekocht: voorstellingen van Afrika en zwarten in westerse populaire cultuur zijn aangeschaft, ongeacht hun positieve of negatieve strekking. Wel is als selectiecriterium gehanteerd dat de collectie zich beperkt tot beelden van ‘wit over zwart’. ‘Zwart over zwart’ (bijvoorbeeld ansichtkaarten van Afrikaanse makelij, Caribische Santería-beelden) wordt buiten de collectie gehouden. Ze bevat ook geen beelden van ‘zwart over wit’. Film, televisie en videoprodukties behoren evenmin tot de collectie, met name om copyright-redenen. De collectie begeeft zich ten slotte niet op het terrein van beelden van Afrika en zwarten in de westerse kunst, omdat dit een terrein op zich vormt.Ga naar eind4 Door zich toe te leggen op populaire cultuur vestigt de collectie Negrophilia de aandacht op het belang van de alledaagse beeldvorming in de reproduktie van stereotypen. Het terrein waarop de collectie een adequaat overzicht geeft, is dat van beelden van Afrika en zwarten in westerse populaire cultuur. In dit opzicht is het een in internationaal verband opmerkelijke, waarschijnlijk unieke collectie, omdat ze materiaal bevat uit zowel Europa als de Verenigde Staten. De Amerikaanse collecties op dit gebied bevatten nagenoeg geen Europees materiaal. Voor Europese collecties geldt het omgekeerde, terwijl collecties in Frankrijk, Duitsland en België over dit onderwerp bovendien voornamelijk nationaal van karakter zijn. De collectie Negrophilia bestrijkt het merendeel van Noordwest-Europa. Ook Zuid-Afrika is vertegenwoordigd, voornamelijk door Europese voorstellingen over Zuid-Afrika en door een beperkt aantal items uit Zuid-Afrika. Als een transatlantische collectie stelt de collectie Negrophilia ons in staat om de beeldvorming van wit over zwart aan de orde te stellen als een westerse problematiek. Samenhangen en verschillen tussen ontwikkelingen in de beeldvorming in Europa en Noord-Amerika kunnen gedocumenteerd worden. De collectie vertoont de grootste dichtheid van materiaal over de periode van circa 1880 tot 1930, vooral wat betreft geïllustreerde tijdschriften. Gravures en litho's dateren vooral van de eerste helft van de negentiende eeuw, terwijl de meeste driedimensionale voorwerpen uit de twintigste eeuw stammen. De objecten in de collectie illustreren een bepaalde inhoudelijke thematiek; het is geen verzameling populaire objecten om de verzameling. Op de voorgrond staat het documenteren van beeldvorming van wit over zwart. De collectie is ook een verzameling van verzamelingen (van prenten, kinderboeken, stripboeken enzovoorts) maar men heeft zich er vooral op | |
[pagina 11]
| |
toegelegd een bijdrage te leveren aan de bewustwording op het gebied van interculturele verhoudingen. Het belangrijkste criterium voor de indeling van de collectie is, maximale informatie te verschaffen over beeldvorming. Om inzichtelijk te zijn moet de indeling op inhoudelijke basis gebeuren, naar wat het materiaal ons vertelt over wit-zwart verhoudingen. Om recht te doen aan historische ontwikkelingen moet ze zo veel mogelijk chronologisch zijn. Om overzichtelijk te zijn moeten de verschillende soorten items gegroepeerd worden. Zodoende worden drie indelingscriteria gecombineerd: een historische indeling - naar bepaalde episodes in wit-zwart verhoudingen, zoals slavernij, kolonialisme, migratie; een thematische indeling - naar inhoudelijke clusters van beelden en visuele refreinen; en een indeling naar de functie of vorm van het materiaal - zoals reclame of speelgoed. Er is in dit materiaal sprake van twee verhoudingen: Europa-Afrika en wit-zwart. Ze gaan in elkaar over en overlappen elkaar, maar het is nodig om ze te onderscheiden, teneinde genuanceerde uitspraken over ontwikkelingen in Europa-Afrika en over ontwikkelingen in wit-zwart verhoudingen mogelijk te maken. | |
Een studie over stereotypenIn de Verenigde Staten werd in de jaren '30 een proef gedaan waarbij blanke kinderen een plaatje van een bibliotheek werd getoond. Na er even naar gekeken te hebben moesten de kinderen een aantal vragen beantwoorden, waaronder: wat deed de neger? Nu kwam er op het plaatje geen neger voor. Maar alle antwoorden luidden in de trant van: hij is bezig de vloer schoon te vegen, of: hij is de boekenkast aan het schoonmaken. Niemand antwoordde: de neger las een boek.Ga naar eind5 Van dezelfde periode dateert het onderzoek van de sociaal-psycholoog Kenneth B. Clark die zwarte kinderen twee poppen gaf, een blanke en een zwarte en hen vroeg naar hun voorkeur. De overgrote meerderheid van de zwarte kinderen koos de blanke pop. Hierover vond in 1989 in Atlanta een vervolgonderzoek plaats, waarbij zwarte kinderen plaatjes te zien kregen van identiek geklede kinderen, telkens één blank en één zwart. Hen werd door onderzoekers gevraagd om het knappe, het lelijke, het vuile, het schone, het intelligente en het domme kind uit te kiezen. De overgrote meerderheid wees de zwarte kinderen aan als lelijk, vuil en dom.Ga naar eind6 Dit zijn voorbeelden van de consequenties van beeldvorming en stereotypen. Het eerste voorbeeld illustreert de - onbewuste - gevolgen van stereotypen met betrekking tot rolverwachtingen. Het tweede betreft de gevolgen van stereotypen voor het zelfbeeld van zwarten in de witte samenleving. De vervolgstudie was erop gericht om het effect van de ‘Black is beautiful’ episode te peilen. De uitkomst wijst erop dat er op dit gebied in de Verenigde Staten in al deze jaren weinig veranderd is. In de cognitieve psychologie worden stereotypen beschouwd als schema's.Ga naar eind7 Kenmerken van stereotypen zijn: vereenvoudiging of vertekening en generalisering. Generalisering houdt ontkenning in van individualiteit; stereotypen worden als geldig beschouwd voor alle leden van de betrokken | |
[pagina 12]
| |
groep. Stereotypen kunnen negatief of positief zijn, al naar gelang de waardering van de kenmerken die aan de groep worden toegeschreven. In Wit over zwart gaat het om gevisualiseerde westerse vooroordelen over Afrikanen en zwarten, zoals het vooroordeel dat zwarten ‘dichter bij de natuur’ staan, ‘seksueel losbandig’ zijn, ‘muzikaal’, ‘kinderlijk’, enzovoorts. Vooroordelen en stereotypen zijn - ongeacht hun irreële, fictieve oorsprong - reëel in hun maatschappelijke gevolgen. Het maatschappelijk belang van stereotypen ligt in hun effect op het toeschrijven van rolpatronen aan leden van de betreffende groep. Stereotypen werken tot op zekere hoogte als zichzelf waarmakende voorspellingen. De gestereotypeerden - in de westerse cultuur zijn dat bijvoorbeeld vrouwen, mannen, joden, zigeuners, Arabieren, zwarten of indianen - worden in bepaalde rolpatronen gemanoeuvreerd, zodat er een vicieuze cirkel ontstaat van een sociale werkelijkheid die de stereotypen lijkt te bevestigen. Het gaat als het ware om ‘type-casting’ van sociale groepen en categorieën, waarvan het moeilijk is, net als bij acteurs, om zich los te maken. Zolang van vrouwen het stereotype bestaat dat ze emotioneel zijn en zich naar hun wezen wijden aan koesteren en verzorgen, laten de sociale verhoudingen vrouwen ook weinig ruimte buiten deze rolverwachtingen. Het emancipatiestreven van marginale groepen bestaat niet alleen uit een streven om bepaalde rolpatronen te doorbreken, maar ook uit verzet tegen de beeldvorming die aan de rolpatronen ten grondslag ligt. Vrouwenbewegingen verzetten zich niet alleen tegen ongelijkheid in maatschappelijke kansen maar óók tegen de achterliggende vooroordelen en stereotypen, waarvan de ongelijke rolverdeling het maatschappelijk effect is. Weerstanden tegen emancipatie zijn gewoonlijk ook van tweeërlei aard. Weerstanden tegen veranderingen in de feitelijke rolverdeling worden gemotiveerd onder verwijzing naar de beeldvorming, naar de stereotiepe kenmerken die groep X ‘nu eenmaal’ eigen zijn. Kritiek op de beeldvorming zelf, op de stereotypen, wordt afgewimpeld onder verwijzing naar de sociale realiteit die deze stereotypen ‘nu eenmaal’ bevestigt. Soms geeft men toe dat er vooroordelen bestaan maar dan wordt ontkend dat ze frequent zouden zijn, dat ze effect hebben, of dat men ze zelf onderschrijft. Of men ontkent het bestaan van stereotypen. Vanuit het maatschappelijk midden komen stereotypen immers als ‘normaal’ over en is het verzet ertegen ‘abnormaal’. Kritiek op vooroordelen en stereotypen die tot het sociaal-psychologisch meubilair van het maatschappelijk midden behoren, is ook een aantasting van het comfort dat zij bieden. Gezien vanuit de toonaangevende of modale groep bestaat er immers geen probleem. Het probleem van stereotypen bestaat voor de marginale groep, niet voor de zenders van de boodschap. Sommigen menen dat stereotypen op waarheid berusten. Een extreme vorm daarvan is de gedachte dat stereotypen in feite een soort oerbeelden, archetypen of prototypen, zijn. Met andere woorden, dat ze niet de uitdrukking zijn van vooroordelen maar juist de ‘wezenskenmerken’ van de groep in kwestie weerspiegelen. Immers, zo zal het sommigen door het hoofd spelen, is het niet zo dat negers inderdaad muzikaal zijn en ritmisch begaafd, dat ze goed kunnen dansen, goedlachs zijn en als het ware dichter bij de natuur staan, wat ook logisch is gezien hun tropische achtergrond? | |
[pagina 13]
| |
Het is toch zo dat negers anders zijn, niet beter of slechter, maar anders? Dit is een visie die tot merkwaardige consequenties leidt. Het kan in de eerste plaats een omzetting van een negatief naar een positief stereotype zijn. Een verschil wordt van een stigma gepromoveerd tot een medaille. Daarmee blijft het een cultivering van het verschil, een stereotype, dat is gebaseerd op vereenvoudiging en generalisering in plaats van op individualiteit. In de tweede plaats zijn er in de Europese beeldvorming van Afrika, zoals we zullen zien, drastische omslagen en ettelijke verschuivingen geweest. Gezien dit stuivertje verwisselen van stereotypen - wélke ervan is dan het archetype? De Ethiopische Eunuch of Superspade? De Moren-koning of Uncle Tom? Sint Maurits of Sjimmie? Stereotypen gelijkstellen met archetypen zou betekenen dat maatschappelijke conventies, de clichés van mode en tijdgeest, voor diepe waarheden gehouden moeten worden. Pin-ups van vrouwen zijn volgens deze logica een uitdrukking van het feit dat verleidelijkheid nu eenmaal tot het wezen van de vrouw behoort. Een andere zwakheid van de visie die stereotypen gelijkstelt met archetypen is dezelfde die geldt voor raciale theorieën: het is waar dat er verschillen zijn tussen groepen, maar de verschillen binnen de groep of categorie in kwestie zijn groter dan de verschillen tussen groepen of categorieën. Beeldvorming komt voort uit een breed spectrum van historische verhoudingen en kan niet tot een paar simpele categorieën herleid worden. Zou men proberen de beeldvorming te herleiden tot één onderliggend schema - bijvoorbeeld ‘natuur en cultuur’ - dan zou blijken dat de componenten daarvan zelf historische constructies zijn, waarvan de betekenis in de loop van de tijd verandert. Om deze reden, om de ‘betovering’ van stereotypen te doorbreken, leg ik in deze studie de nadruk, niet op de duurzaamheid, maar juist op de veranderlijkheid van stereotypen, op de historische betrekkelijkheid van beeldvorming. Wit over zwart is een studie over macht en beeldvorming, een onderzoek naar de retoriek van beelden. Hoe komen verhoudingen van overheersing tot uiting in alledaagse cultuur, hoe worden ze genormaliseerd en krijgen ze hun uitdrukking in woord en beeld? Langs welke wegen worden de overheersten geïdentificeerd, geëtiketteerd, in het gareel gehouden? Hoe functioneren karikatuur en stereotype, humor en parodie als instrumenten van overheersing? Stereotypen, tenslotte, vormen maar één onderdeel van de ‘keten van onderdrukking’. Opklaring van de beeldvorming is een noodzakelijke, maar geen voldoende voorwaarde voor positieverbetering van de gestereotypeerde groep. Zo heeft het elimineren van stereotiepe beeldvorming in het openbare leven in de Verenigde Staten publieke normen verlegd, maar de sociale verhoudingen zijn wat racisme betreft niet radicaal veranderd. Daarvoor is meer nodig dan ‘beeldhygiëne’.
Dit boek bestrijkt tweehonderd jaar geschiedenis met betrekking tot drie continenten. Een afbakening van de thematiek en een overzicht van de opzet van het boek is hier op zijn plaats. Om beeldvorming, het centrale thema, te kunnen situeren en interpreteren is het nodig om in te gaan op historische processen, op de geschiedenis van ideeën en mentaliteit, en op iconografische conventies. Maar deze studie biedt geen gelegenheid om in detail te treden over historische ontwikkelingen, om een discussie aan te gaan | |
[pagina 14]
| |
over rassentheorie of Afrikaanse koloniale geschiedenis. Ze komen ter sprake voor zover dat nodig is om licht te werpen op processen van beeldvorming; voor het overige wordt verwezen naar de literatuur. Deze studie heeft een overzichtskarakter, zonder uitputtend te zijn. Aan elk deelonderwerp dat de revue passeert zou een studie op zich gewijd kunnen worden. Gekozen is voor een brede benadering, waarin tal van facetten aan de orde komen. Om de collectie Negrophilia, die de aanleiding vormt voor deze studie, te kunnen situeren, beweegt ze zich ook buiten het terrein en het tijdsbestek van deze collectie. In drie delen komen achtereenvolgens aan de orde: beeldvorming van Afrika; beeldvorming van zwarten in het Westen; beeldvorming in algemeen verband. Het eerste hoofdstuk opent met een discussie over de beeldvorming van het eurocentrisme. Dit laat zien dat de beeldvorming van Afrika deel uitmaakt van een meeromvattend wereldbeeld, met inbegrip van beelden van andere continenten en een zelfbeeld van Europa. Vervolgens passeert, in vogelvlucht, de oudere beeldvorming van Afrika de revue. De tweehonderd jaar beeldvorming die centraal staat in ons betoog, van circa 1780 tot heden, maakt deel uit van een veel langere historische reeks die ik kort schets. In hoofdstuk 2 komt de ontwikkeling van Europese denkbeelden over ‘rassen’ aan de orde. Deze ontwikkeling wordt historisch gesitueerd, met name in verhouding tot de vroege ideeën over ‘wilden’ binnen Europa en tot christelijke denkbeelden over de ‘vloek van Cham’. Het derde hoofdstuk behandelt de ontwikkeling van de beeldvorming in samenhang met slavernij en de beweging voor de afschaffing van de slavernij. Dit vormt de achtergrond voor een chronologische bespreking van de westerse beeldvorming van Afrika vanaf het begin van de negentiende eeuw. Hoofdstuk 4 gaat in op de explorateurs (de ‘ontdekkingsreizigers’ in de Europese terminologie) en de zendelingen en missionarissen, die optraden als wegbereiders voor het Europese kolonialisme in Afrika en van doorslaggevende invloed waren op de westerse beeldvorming. Hoofdstuk 5 schetst tendensen in de koloniale beeldvorming, tegen de achtergrond van hoofdlijnen van het Europese kolonialisme in Afrika. De beeldvorming met betrekking tot Zuid-Afrika en apartheid komt in een afzonderlijk hoofdstuk aan de orde. Deel I wordt afgerond met een hoofdstuk gewijd aan Europese fantasieën met betrekking tot Afrika en avonturen in Afrika, zoals tot op heden te vinden in romans, jeugdlectuur en stripboeken. Deel II heeft betrekking op de beeldvorming van zwarten in de westerse wereld: de Afrikaanse diaspora in Amerika en Europa. Hier is de opzet niet chronologisch maar thematisch geordend, naar de voornaamste clusters van beelden van zwarten. Binnen ieder thema wordt de chronologie gevolgd. De meest populaire beelden van zwarten in de westerse cultuur zijn die van bedienden en entertainers, en daarmee opent deze serie. In hoofdstuk 10 komen vervolgens de bekendste zwarte typen in verschillende westerse landen aan bod. Dit is tevens een gelegenheid om in te gaan op de verschillen tussen diverse westerse culturen ten aanzien van de beeldvorming van zwarten. Beeldvorming van zwarten en Afrika in de kinderwereld van kinderboeken en speelgoed komt aan bod in hoofdstuk 11. Hoofdstuk 12 gaat over de beeldvorming van zwarten in de sfeer van seksu- | |
[pagina 15]
| |
ele verhoudingen. Daarbij wordt nader ingegaan op de verschillen in de beeldvorming tussen Amerika en Europa. Hoofdstuk 13 gaat over de beeldvorming van zwarten in de westerse reclame. Dit hoofdstuk besluit met een discussie over tendensen in de huidige beeldvorming. Deel III is een theoretische reflectie op de achterliggende problematiek van beeldvorming. Hoofdstuk 14 gaat over Witte negers; anders gezegd, over groepen ten aanzien van wie soortgelijke stereotypen en processen van beeldvorming spelen als ten aanzien van zwarten, zoals bijvoorbeeld Ieren en Chinezen. Wat zijn de overeenkomsten tussen racisme, seksisme en klassisme? Hiermee wordt een bredere problematiek aan de orde gesteld: stereotypering als een machtsmiddel van ‘bovenliggende’ groepen, beeldvorming als een functie van asymmetrische verhoudingen. Hoofdstuk 15 over Beeld en macht geeft een theoretische verantwoording van de door mij gevolgde benadering van beeldvorming, naast een aantal algemene reflecties en bevindingen. Dit onderzoek is om verschillende redenen een discussie met een open einde. Stereotypen van Afrika en zwarten zijn nog steeds in omloop. Oude beelden vergelen of krijgen een nieuwe betekenis en nieuwe beelden zijn in opkomst. Het is moeilijker om uitspraken te doen over eigentijdse beeldvorming dan over de beeldvorming van het verleden, waar door het verstrijken van de tijd vanuit een zeker perspectief naar gekeken kan worden. De hegemonie van de westerse wereld duurt voort en westerse hegemonie betekent ook de hegemonie van de westerse cultuur. Beeldvorming is een proces en dit proces is niet ten einde.
Mijn dank aan Felix de Rooy van de Stichting Cosmic Illusion Productions voor de open manier waarop hij de collectie Negrophilia toegankelijk heeft gemaakt, aan de Dr E. Boekmanstichting in Amsterdam voor de bereidwilligheid om bevindingen van een eerder onder hun auspiciën verricht onderzoek in deze publikatie op te laten gaan, aan de Begeleidingscommissie voor dit onderzoek voor hun betrokkenheid, en aan het ministerie van WVC en de gemeente Amsterdam voor hun financiële steun aan dit project. Veel meer mensen hebben bijdragen geleverd aan dit onderzoek dan ik hier kan bedanken. Een aantal van hen noem ik in voetnoten. Graag wil ik hier bovendien mijn dank uitspreken aan Regien Bloch, Robert Ross, Maria van Diepen voor commentaar op hoofdstuk 6, het Institute of Race Relations in Londen, Michael Quilligan, Tony van der Veen en Samten de Wet, en in het bijzonder aan Raymond Corbey en Vernon February voor hun commentaren op dit werk. |
|