| |
| |
| |
Korte Kronijk, of Aanhangsel, tot de Geschiedkundige Kronijk van de stad Sneek.
In de onlusten van het jaar 1787 en daarna, deelde ook de stad Sneek, even als de andere steden dezer Provincie, doch van deze jaren, zoowel als van hetgeen later is voorgevallen, de noodige aanteekeningen ontbrekende, kan men daarvan geene bijzonderheden met genoegzame geschiedkundige zekerheid opgeven.
In 1804, in den nacht tusschen den 28 en 29 Junij, ontstond er brand in den houtzaagmolen van den Heer A. Buwalda, welke buiten het Hoogend, aan de noordkant der Geeuw staat, die tot den grond toe is afgebrand. Deze molen werd echter spoedig daarna weder herbouwd.
In 1808, tusschen den 21 en 22 Mei, verbrandde de Trekschippers stal en ook de daaraan staande Lijnbaan, welke beide stonden op de stadswal ten westen de Leeuwarder-pijp. De stal en baan zijn daarna, op dezelfde plaats weder opgebouwd.
In 1809, omstreeks de maand Julij, werd Z.M. Lodewijk Napoleon, te Sneek verwacht, en eene poort of boog met Latijnsche opschriften ter zijner eere op de Marktstraat geplaatst. Zijne Majesteit heeft echter de stad met geen bezoek vereerd.
In 1809 werd het stuk land, van ouds bekend onder den naam van het Kaatsland, tot een boschje om in te wandelen aangelegd, en met allerlei boomgewas beplant.
In 1811, Werd er door het Fransch bestuur eene Regtbank van eersten aanleg, te Sneek gevestigd, die hare zittingen eerst hield in het Oosterkoor van de Groote kerk, en daarna op het Stadhuis, doch in 1819, werd er een ander gebouw afgezonderd, en daartoe in gereedheid gemaakt, staande aan de noordzijde van de Marktstraat.
| |
| |
In 1818 den 14 November, vertrokken uit Sneek naar Leeuwarden, (uit hoofde van onderscheidene nederlagen door de Franschen geleden, en de aannadering van de legers der Bondgenooten,) de alhier gevestigde kantoren, belast met 's Rijks ontvangsten.
Den 15 November, werd zulks gevolgd door de zich alhier en in den omtrek bevindende Gendarmerie; waarom door den Heer Onder Prefekt van het Arrondissement Sneek, op het verlangen van vele voorname ingezetenen, besloten werd tot de oprigting eener nieuwe Schutterij, ter bewaring van rust en goede orde, en tevens gebruik te maken van de nog alhier zijnde wapens, der onlangs ontbondene gewapende Burgermagt, om met de Nationale Gardes, (welke den 16 September derzelven jaars, georganiseerd was,) tot dit doel mede te werken.
Den 16 November, zijnde de gewone weekmarkt, namen de tumulteuze bewegingen, welke den vorigen dag begonnen waren, meer en meer toe. De voornaamste, zich nog te Sneek bevindende ambtenaren en meest gegoede ingezetenen, zagen den naderden nacht niet zonder bekommering te gemoet; waarom tot bevordering der eenheid van doel en werkzaamheid, de Kommandant der voornoemde ontbondene gewapende Burgermagt verzocht werd, het kommando op zich te nemen, en aan denzelven ter hand gesteld, het hierna volgende Besluit:
‘De Onder-Prefekt van het Arrondissement Sneek, overwogen hebbende, de noodzakelijkheid, dat de nieuwe Schutterij, ter bevordering van rust en goede orde onder de ingezetenen, binnen de stad Sneek opgerigt, in allen opzigte behoorlijk worde geregeld.’
‘Overwegende het verlangen door vele voorname ingezetenen, aldaar aan den dag gelegd.’
‘Besluit:’
‘Tot Kapitein Kommandant van de hierboven gemelde Schutterij bij dezen te benoemen, den Heer Godert Feenstra, met invitatie aan denzelven, om, zoo door het organiseren van de Schutterij, als anderzins, in die kwaliteit alles aantewenden wat strekken kan, om de goede orde en rust onder de ingezetenen te verzekeren.’
‘De Onder-Prefekt voornoemd,’
(was get.) ‘Van Welderen Rengers.’
Denzelven het kommando aldus anvaard hebbende, en gemelde Schutterij georganiseerd zijnde, werden de vereischte posten uitgezet, en onderscheidene patrouilles afge- | |
| |
zonden, vervolgens eene dagorde aan de ingezetenen afgekondigd, inhoudende eene aanmaning tot rust en goede orde, met bedreigingen tegen alle verstoorders van dezelve, zoodat hierdoor en door den goeden geest, welke vele ingezetenen dezer stad aan den dag legden, de personen en bezittingen zijn geëerbiedigd, en de rust en veiligheid alhier is bewaard gebleven.
Omstreeks dezen tijd, kwamen er te Sneek eenige Kozakken, die echter korten tijd daarna weder vertrokken.
Den 16 December 1813, was een dag van vreugde, te Sneek, wegens de verlossing van de Fransche overheersching, en de aanvaarding van het landsbestuur door Willem Frederik, Prins van Oranje en Nassau, als Souverein Vorst der Nederlanden, enz., enz., enz., onzen tegenwoordigen geëerbiedigden Koning. Des avonds werd het stadhuis en andere publieke gebouwen, benevens de huizen der ingezetenen geïllumineerd, en niet weinig waren bij deze gelegenheid de blijken van ingenomenheid, met deze gewenschte verandering, op de ondubbelzinnigste wijze aan den dag gelegd.
Het zoogenoemde Admiraal-zeilen, der jachtschepen, begon nu weder in gebruik te komen, en is een en andermaal op den verjaardag des Konings, welke invalt op den 24 Augustus, herhaald; doch dit heeft echter daarna weder opgehouden.
In 1815, werd er een geheel nieuwe stads Burgerschool opgebouwd. Deze staat naast aan de Kleine- of Broere-kerk.
In 1815, werd er een stads Armenschool te Sneek opgerigt, en een gebouw staande op de Koemarkt aldaar, daartoe in gereedheid gebragt.
In hetzelfde jaar den 3 November werden deze vorengenoemde scholen plegtig ingewijd in de Groote-kerk.
In 1817 den 17 Julij, verbrandden de Pottebakkerijen van den Heer C.D. van der Meulen, staande op de stadswal zuid-oostzijde, de platte grond met hetgene nog van het daaraan belendende woonhuis was staande gebleven, daarna verkocht zijnde, werd door het Bestuur, ten gevolge van het verzoek van vele ingezetenen van Sneek, verboden, om een gelijk fabrijk op die plaats van nieuwe optebouwen, waarom dan ook een ruim gebouw, waarin eenige woonkamers, op dezelfde plaats zijn gebouwd.
In 1818 den 2 Julij, kwam Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, uit Leeuwarden, verzeld van Zijne K.H. | |
| |
Prins Frederik, te Sneek. Zijne Majesteit werd door de Regering der stad een eind wegs buiten de stad opgewacht en vervolgens ingehaald, en tot aan het stadhuis door de Schutterij der stad begeleid. De gebouwen waren voor het meerendeel met groen, guirlandes en vlaggen voorzien. Na een kort verblijf, waarin Zijne Majesteit aan de publieke authoriteiten en de geestelijkheid gehoor had verleend, vertrok Hoogstdezelve weder naar de hoofdstad; des avonds werden de huizen geïllumineerd, en dezelve was voorts aan de algemeene vreugde toegewijd. Er was eene pijramiede voor het stadhuis en ook eene leerepoort op de brug aan de Oosterdijk, en elders geplaatst.
In 1818 verkreeg de kerkenraad der Hervormde gemeente, te Sneek, de noodige handopening van Z.M. den Koning, tot het beroepen van eenen derden Leeraar.
In 1821 den 5 September, werd er een nieuw stedelijk reglement door het Bestuur der stad Sneek uitgevaardigd; bij hetzelve werd onder anderen bepaald, dat de luifels voor het einde der eerstvolgende 10 jaren moesten worden weggenomen.
In 1822, werd het Stadhuis, te Sneek, met nieuwe groote glasruiten voorzien.
In 1824 den 4 Augustus sloeg de bliksem in de Oosterpoort, en baande zich een uitweg door de torenvormige zijdmuur aan de noordkant, echter zonder brand te veroorzaken.
In 1825 den 1 Januarij, werden de stads poorten des nachts niet meer gesloten, welke oude gewoonte sedert is opgehouden.
In 1825 werd het Logement het Wapen van Sneek, door het Grietenij-Bestuur van Wijmbritseradeel aangekocht, om tot een Grietenij-huis te worden gebruikt.
In 1825 den 3 en 4 Februarij, bezweken op onderscheidene plaatsen de zeedijken; door het geweld van zware stormen en buitengewone hooge vloeden, waardoor bijna geheel Vriesland overstroomd werd. In sommige andere Provincien, zoo als Overijssel, Drenthe, Groningen, alsmede in vele oorden van Noord-holland, was het niet beter gesteld, en op de laagstgelegene plaatsen, de ellende onbeschrijfelijk groot.
In den avond van den 5 Februarij, bespeurde men te Sneek, de buitengewone aanwas van het water, en men begon, uit hoofde van de ongewone hoogte van hetzelve te vermoeden, dat er iets bijzonders bij de zeedijken moest voorgevallen zijn. De bewoners der laagste plaatsen in de stad en de buitenbuurten, waren weldra genoodzaakt, | |
| |
of om hunne woningen te verlaten, of de wijk te nemen naar het bovengedeelte van het huis. Het aankomen van schuiten en booten met menschen, meubelen, vee of voeder voor hetzelve afgeladen, leverde den volgenden dag een droevig gezigt op. Voor de beesten werd de Brak en eenige stallen van partikulieren, opgeruimd.
Des morgens van den 6 Februarij konden de sluizen alhier, zoo min als die in dezen omtrek waren, het water wederstaan. Hetzelve stroomde met groot gedruisch over de Steenen- en Groendijk, buiten de Oosterpoort tot aan de Schouw, en aan de westzijde den Hemdijk over, waardoor geheel Wijmbritseradeel overstroomd werd, en zeer vele menschen, in de kerkgebouwen of bij goede vrienden, hunne toevlucht moesten zoeken. Ofschoon men in de stad zelve voor geen lijfsgevaar behoefde te duchten, als de stormen, die dadelijk na de overstrooming ophielden, zich niet weder herhaalden, was het gezigt van zoo vele menschen, die aldaar hunne toevlucht zochten, als ook van de overstroomde velden, en het akelig gedruis van het aanstroomende water, zeer treurig. Men zie alles meer uitvoerig behandeld in het beknopt Verslag van Vrieslands Watersnood, in Februarij 1825.
In deze zoo dringende omstandigheid, ontstond aan vele oorden dezer Provincie, groot gebrek en behoefte. Velen hadden bijna alles, anderen zeer veel verloren, verscheidene Kommissien uit de voornaamste ingezetenen verzameld, belasten zich met de inzameling en uitdeeling van bijdragen in geld, kleeding, enz. Ook te Sneek hadden zich eenige verdienstelijke mannen tot dat einde vereenigd; en door deze inrigtingen zijn veler rampen geleenigd, of wel weggenomen. – Het was nagenoeg hals April deszelfden jaars, wanneer de velden in den omtrek van Sneek, weder van het water bevrijd waren.
In 1826 had men eenen buitengewoon warmen zomer, en er openbaarde zich in den nazomer, zoo wel in de stad Sneek als in de daar omliggende dorpen, en elders in deze Provincie, in Groningerland en Noordholland, hevige gal- en zenuw-zinking-ziekten, waardoor een buitengewoon groot getal menschen werden weggerukt. In Sneek stierven in de maand Augustus 87, in de maand September 80 en in de maand October 127 menschen.
Aldra bestond er te Sneek eene Kommissie, welke zich zoo menschlievend als welwillend met de inzameling van | |
| |
liefdegiften, die van elders gegeven werden, zoowel als met derzelver doelmatige aanwending, tot verzachting van het lot der minbegoedigde onbedeelde ingezetenen, bezig hield. Twee geneesheeren kwamen van elders tot ons over, en de zoogenoemde Brak, benevens een nieuw gebouw, staande even buiten de stad tusschen de Leeuwarderpijp en de Noorderpoort, aan de Buitensingel, werden tot ziekenzalen gereed gemaakt, ten einde meer gemakkelijk de bediening der zieken, en de zorg voor een goede leefregel te kunnen bevorderen. Ook werd er tot de afzonderlijke bediening van deze zieken een nieuwe apotheek in een stads gebouw, staande in het Zuidend, opgerigt. Deze en dergelijke lofwaardige bemoeijingen ondervonden ook van het Provinciaal- en Stedelijk-Bestuur, en vele deelnemende menschlievende gevers, alle aanmoediging en ondersteuning.
Volgens het gevoelen van sommigen, zouden deze ziekten, middelijker-wijze een gevolg zijn, van den jongstleden Watervloed, en den daarop gevolgden buitengewoon warmen en droogen zomer; wat daar ook van zijn moge, opmerkelijk blijft het evenwel, dat zelfs de oudste menschen van een dergelijke algemeen heerschende ziekte en veelvuldige sterfgevallen, geen geheugenis dragen.
Bij deze gelegenheid werd er van Gouvernementswege eene aanvraag bij de Stedelijke en Grietenij-Besturen gedaan, naar de sterflijsten van de maanden Junij, Julij, Augustus en September, waarvan eene volledige lijst geplaatst werd in de Leeuwarder Courant, van den 17 October 1826, welke, om derzelver merkwaardigheid, ten slotte hier medegedeeld wordt.
|
|